Back to site

241 To Theo van Gogh. The Hague, Saturday, 1 July 1882.

metadata
No. 241 (Brieven 1990 241, Complete Letters 209)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, Saturday, 1 July 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b231 a-b V/1962

Date
Letter headed: ‘1 Juli 1882’.

Ongoing topics
Van Gogh is treated for gonorrhoea (237)
Sien will give birth in Leiden (224)
Van Gogh wants to move to the house next door (222)

original text
 1r:1
1 Juli 1882

Waarde Theo,
Sedert een paar uur ben ik op mijn atelier & schrijf U eens dadelijk. Hoe heerlijk het is weer beter te worden kan ik U niet zeggen en evenmin hoe mooi alle dingen op den weg van het gasthuis naar hier mij voorkwamen. En hoe het licht helderder en de ruimten grooter en alle voorwerpen en figuren belangrijker schijnen. Er is evenwel nog een “maar” bij en die “maar” is dat ik nog wel weer eens een katheter of een dikke looden sonde in mijn blaas zal krijgen want reeds aanstaanden Dinsdag moet ik weer bij den dokter komen om mijn wedervaren te vertellen en heeft hij er mij op geprepareerd ik dan misschien nog een veertien dagen ’t zij langer ’t zij korter in ’t gasthuis moet komen, al naar mate het noodig zal zijn. In elk geval zou het mij buitengewoon medevallen als ik er niet meer in hoefde. Zoodra ik onraad voel moet ik terugkomen en ook als ik niets bijzonders merk ga ik Dinsdag mij weder laten onderzoeken. Het kanaal waarlangs de urine zijn uitweg neemt moet langzamerhand wijder worden maar dit kan niet geforceerd worden of gehaast.  1v:2 De sondes worden langzamerhand dikker en elken keer er een nieuwe ingaat wordt die boel wat meer uitgerekt en dat is pijnlijk maar vooral allerakeligst, vooral daar zo’n ding er een tijd in wordt gelaten. Er komt dan bloed uit als het er uit genomen wordt en men heeft dan eenige dagen betrekkelijk vrij terwijl de pijnlijkheid die het meebrengt verdwijnt.– En in een van die tusschenpoozen ben ik nu hier. Intusschen kan ik nu weer tamelijk gemakkelijk wateren waardoor ik mij erg het heertje gevoel, net alsof ’t iets heel bijzonders was. Alleen het moet geheel normaal worden en dat moet nog zijn loop hebben. Maar het gevoel van beter worden maakt dat men alle mogelijke katheters & sondes & spuitjes vergeet... tot dat men den dokter er weer mee ziet komen aanzeilen. En dan is het geen heel pleizierig oogenblik. Enfin – dat zijn ook al van die petites miseres de la vie humaine.1 Maar wat men wel een “grande misère” mag noemen is eene zwangerschap en verlossing – de laatste brief van Sien was erg melankoliek, zij was nog niet bevallen doch ieder uur wachtende, en nu dat wachten dagen duurt ben ik er zeer ongerust  1v:3 over en het is vooral om haar te kunnen bezoeken dat ik den dokter verzocht heb om als ’t eenigzins mogelijk was de wandelingen in den tuin te veranderen in eene korte absentie. Zoodat ik morgen ochtend met haar moeder en haar kindje naar haar toe ga, Zondag de eenige dag zijnde waarop zij bezoek mag ontvangen. De laatste brief aan mij was niet door haar zelf geschreven doch door de oppasseres die er zelf om verzocht wij eens komen zouden. Toch kunnen wij ’t zoo treffen dat wij niet kunnen worden toegelaten. Arme meid, zij is toch dapper genoeg en voor geen kleintje vervaard, volgens dat laatste schrijven was er echter geen bepaald onraad doch innige zwakte. Hoe ik naar haar verlangd heb in het gasthuis en hoe ik nu naar haar verlang kan ik U niet zeggen en op sommige momenten was ik er niet rouwig om zelf ook wat te lijden te hebben, liever dan er heelemaal in goeden welstand bij te staan want dan zou het wat al te ongelijk verdeeld zijn.
Gesteld alles gaat heel voorspoedig is Sien echter deze maand weer terug, mogt dat maar zoo wezen. Het spreekwoord zegt echter “Mal de mère dure longtemps”.2 Dit maakt dat er nog een sombere schaduw over het heerlijke gevoel van beter worden hangt. Ik verlang erg naar morgen en zie er tegelijk tegen op.
 1r:4
De eerste persoon die ik hier op den Schenkweg tegen kwam was mijn vriend de timmerman3 die al menigen keer mij met het een of ander karweitje voor ’t maken van instrumenten voor perspectief4 heeft geholpen. En die tevens de meesterknecht is van den eigenaar5 van het bewuste atelier waarover ik U schreef. Zijn baas was juist op de werf (waarvan gij de teekening hebt, die met de weilanden in ’t verschiet)6 en zij hebben mij dadelijk meegetroond en gewezen zij de kamer die dan atelier zou worden nog steeds onbehangen gelaten hadden in afwachting van dat ik mij decideeren zou. Ik zei dat ik ook nu nog mij niet decideeren kon. Nu best, zei de man, maar ik kon uit een partij papier uitzoeken wat ik wou, dan zou hij ’t eens beplakken en ik was aan niets gebonden. En ofschoon ik zei ik dit niet wilde daar ik weer naar ’t gasthuis moest, zijn zij nu reeds bezig omdat zij er op staan ’t mij voor Dinsdag nog te laten zien. Ik moet zeggen, de woning is bijzonder geriefelijk en ziet er terdeeg flink en knap uit. De enorme geheel betimmerde zolder is alleen een fameus atelier des noods ofschoon de kamer op t’noorden atelier zou moeten worden.7 En de prijs is voor hier buitengewoon laag en zou in de stad omstreeks het dubbele zijn. Drie gulden ’s weeks voor een groot bovenhuis is zelfs in vergelijking van buurten zooals de Noordwal of buitensingels zeer weinig. En de ligging is voor een schilder voortreffelijk. Er is een gezicht uit het zolder raam dat tooverachtig is. Ik heb mij evenwel niet willen decideeren om reden dat ik zoowel als Sien ziek zijn. Maar zoodra wij beter zijn pak ik het aan. Er is lucht en ruimte, heerlijk om te werken en gezond te blijven. Licht van ’t Noorden en in de andere kamer van ’t zuiden ongeveer. Er is een keukentje dat ik nog wel dikwijls hoop te teekenen, ook met een raampje dat op een soort hofje uitkomt.
Dan moet ik niet vergeten U mede te deelen dat ik zeer tegen mijn verwachting in in het gasthuis een bezoek gehad heb van den Hr Tersteeg8 dat mij in zekeren zin heel veel pleizier deed ofschoon wij over niets bijzonders gesproken hebben en dit ook niet noodig is. Maar ik vond het erg aardig. En toen is eenige dagen later Iterson er ook nog geweest, wat mij nu heel wat minder kon scheelen. En dan Johan van Gogh  2r:5 die ik in Helvoirt dacht doch hier op den Stationsweg schijnt te wonen tegenwoordig9 en die mij vertelde hij ook een partij katheters en andere muziekinstrumenten in zijn blaas gehad had indertijd. En daar hij nu ze toch weer kwijt schijnt te zijn hoop ik er bij mij ook wel weer een eind aan komen zal. Het zou dan ook wat al te bar zijn als een mensch op den duur zulke versierselen had en men zou er moeielijk trappen mee kunnen klimmen of er zich mee in ’t publiek vertoonen.
In geval gij mij in ’t begin dezer maand wat zendt zoo zult gij den brief wel aan ’t gasthuis adresseeren en dan is het in orde omdat de portier mij beloofd heeft de brieven in bewaring te houden in geval van afwezigheid (volgens de orde van het huis zoolang men er niet bepaald uit is en het verzoekt). Dinsdag moet ik weder betalen in ’t gasthuis en de huishuur ook die ik nog heb. Maar het heerlijkste van het heele beter worden is dat het teekenen ook weer levend wordt en het gevoel voor de dingen, wat een tijd lang om zoo te zeggen bedwelmd is geweest en een groote leegte gaf. Ik heb weer lust in alles wat ik zie. En dan heb ik in omstreeks een maand geen pijp gerookt en dat is ook een oude kennis terug. Ik kan U niet zeggen met wat een pleizier ik weer hier in ’t atelier zit na zoolang in een omgeving van waterpotten &c. geweest te zijn, ofschoon het gasthuis ook mooi is en terdeeg mooi. Vooral de tuin met al die wandelaars, mannen, vrouwen, kinderen. Ik heb een paar krabbeltjes10 maar men is als patient niet vrij om te werken zooals het zou gedaan moeten worden en ook niet er voor geschikt.
Nu adieu, schrijf eens spoedig en geloof me met een handdruk

t. à t.
Vincent

translation
 1r:1
1 July 1882

My dear Theo,
I’ve been back in my studio for a few hours and am writing to you immediately. I can’t tell you how wonderful it is to be better again, or how beautiful everything looked on the road from the hospital to here. And how the light seemed brighter and the spaces bigger, and all the objects and figures more important. There’s a ‘but’, though, and that ‘but’ is that I’ll again have a catheter or a thick lead probe in my bladder, for next Tuesday I have to go back to the doctor and tell him how I’ve been getting on, and he has prepared me for the fact that I may then have to go into hospital for another fortnight, possibly longer, possibly shorter, depending on what’s needed. At any rate I would be absolutely delighted if I didn’t have to go in again. As soon as I feel anything wrong I have to go back, and even if I don’t notice anything I’ll go on Tuesday to be examined again. The channel through which the urine passes must gradually be widened, but this can’t be forced or rushed.  1v:2 The probes gradually become thicker, and each time a new one goes in everything is stretched a little further, and that’s painful, but above all extremely unpleasant, particularly because the thing is left in place for a time. Blood comes out when it’s removed, and then you feel relatively free for a few days, while the pain it causes disappears. I’m now here in one of those intervals. Meanwhile I can now pass water quite easily once more, which makes me feel on top of the world, as if it were something very special. But it must become entirely normal, and that will take time. Yet the sense of getting better makes you forget all the catheters and probes and instillations... until you see the doctor approaching with them again. And that isn’t a very pleasant moment. Well, such are the petty troubles of life.1 But what one might call a ‘great trouble’ is pregnancy and delivery — the latest letter from Sien was very melancholy. She hadn’t yet given birth but was expecting to at any hour, and I feel very worried, because this waiting has been going on for days.  1v:3 It was chiefly to be able to visit her that I asked the doctor to change the walks in the garden into a short leave of absence, if it was at all possible. So tomorrow morning I’m going to see her with her mother and child, Sunday being the only day on which she’s allowed visitors. Her last letter to me wasn’t written by herself but by the nurse, who herself asked that we should come sometime. Yet we may still find that we aren’t allowed in. Poor lass, she’s full of courage and not easily frightened, but according to that last letter there was nothing in particular wrong except for inner frailty. I can’t tell you how I longed for her in the hospital and how I long for her now, and at times I wasn’t sorry that I had to cope with some suffering myself, rather than standing there in excellent health, for then it would have been very unevenly divided.
If all goes well, though, Sien will be back this month, may that prove to be the case. But the proverb says ‘A mother’s pains are long-lasting’.2 This casts a dark shadow over the wonderful feeling of getting better. I’m longing for tomorrow and dreading it at the same time.  1r:4
The first person I came across here in Schenkweg was my friend the carpenter,3 who has helped me on several occasions with one job or another to do with making instruments for perspective.4 And who’s also the foreman for the owner5 of the studio I wrote to you about. His boss was just at the yard (the drawing of which you have, with meadows in the distance),6 and they coaxed me into going along, and showed me how they had left the room that would be the studio unpapered pending my decision. I said I still couldn’t decide. Fine, said the man, but I could choose what I wanted from a batch of wallpapers, then he would put it up and I wouldn’t be under any obligation. And even though I said I didn’t want that, since I had to go back to the hospital, they’ve already started work, because they insist on showing me it before Tuesday. I must say the house is very comfortable and looks really large and smart. The huge, fully panelled attic alone would make a superb studio if need be, although the room facing north was going to be the studio.7 And the price is unusually low for here; in the city it would be about double. Three guilders a week for a large upstairs flat is very little, even in comparison with neighbourhoods like Noordwal or the Buitensingels. And the location is excellent for a painter. There’s one view from the attic window that’s enchanting. Still, I didn’t want to take a decision because both Sien and I are sick. But I’ll take the matter up again as soon as we’re better. There is air and space, wonderful to work in and keep healthy. Light from the north, and in the other room roughly from the south. There’s a small kitchen I really hope to draw a lot, also with a little window overlooking a sort of courtyard.
I mustn’t forget to tell you that, most unexpectedly, I had a visit in the hospital from Mr Tersteeg,8 which gave me great pleasure in one sense, although we didn’t talk about anything special, nor is that necessary. But I thought it very kind. Then a few days later Iterson came as well, about which I cared much less. And then Johan van Gogh,  2r:5 who I thought was in Helvoirt but turns out to be living in Stationsweg these days.9 He told me that he, too, had had a bunch of catheters and other musical instruments in his bladder once. Given that he appears to be free of them now, I hope there’ll be an end to it in my case as well. It would be too bad if a person had such adornments for a long time — it would be hard to climb stairs or show yourself in public.
If you send me something at the beginning of this month, you should address the letter to the hospital. It will be all right, because the porter has promised me to keep letters if I’m away (this is allowed under hospital rules as long as one isn’t finally discharged and puts in a request). On Tuesday I have to pay for the hospital again, and the rent that I owe as well. But the finest thing of all about getting better is that my drawing is coming back to life, together with my feeling for things, which was drugged, so to speak, for a time, and was a great void. I again enjoy everything I see. And then, I haven’t smoked a pipe in about a month — that’s another old friend back. I can’t tell you with what pleasure I sit here again in the studio after spending so long in an environment of chamber-pots &c., even though the hospital is also beautiful, truly beautiful. Especially the garden with all the strollers, men, women, children. I have a few scratches,10 but as a patient you aren’t free to work as it ought to be done, and not up to it either.
Well, adieu, write soon, and believe me, with a handshake

Ever yours,
Vincent
notes
1. For the origin of this borrowing from Petites misères de la vie humaine by Old Nick and Grandville, see letter 178, n. 6.
2. This saying is also found in Jules Michelet, La femme (Michelet 1863, p. 268).
3. This may refer to Willem Kiesenberg; on him, see letter 315, n. 2.
4. For the perspective frame used by Van Gogh at this time, see letter 235.
5. The owner of the intended new house was Pieter Willem de Zwart of Voorburg. A master-mason and contractor, he built and owned the houses in Schenkstraat. His rental business was looked after by his son Michiel Antonie de Zwart. In 1881-1882 Michiel lived at Westeinde 33; later he moved to Kleine Laan 131. Van Gogh sometimes paid his rent in drawings. On him: Van Gelder 1972, pp. 18-27; Visser 1973, pp. 24-30; exhib. cat. The Hague 1990, pp. 19-22, 24.
6. Carpenter’s yard and laundry (F 944 / JH 153 ).
7. Artists prefer a north-facing studio because the northern light is the most constant in quantity and colour.
8. Mr van Gogh had told Tersteeg that Vincent was in hospital (FR b2240).
9. At that time Johannes van Gogh was not registered as living in The Hague. On 30 September 1881 he had himself registered the birth of his second child, Frans Abraham Antonie, at Helvoirt, where he and his wife Jeanette Louise Vos were staying at the time. The birth certificate states, however, that they resided at Java. From 1883 to 1885 Johan’s father, Uncle Jan, lodged with his sister Truitje and brother-in-law Abraham Anthonie ’s Graeuwen in Molenstraat in Helvoirt (SAD). There is a chance that Johannes was living (temporarily?) in Stationsweg in 1882 as well.
10. These ‘scratches’ are not known.