Sedert een paar uur ben ik op mijn atelier & schrijf U eens dadelijk. Hoe heerlijk het is weer beter te worden kan ik U niet zeggen en evenmin hoe mooi alle dingen op den weg van het gasthuis naar hier mij voorkwamen. En hoe het licht helderder en de ruimten grooter en alle voorwerpen en figuren belangrijker schijnen. Er is evenwel nog een “maar” bij en die “maar” is dat ik nog wel weer eens een katheter of een dikke looden sonde in mijn blaas zal krijgen want reeds aanstaanden Dinsdag moet ik weer bij den dokter komen om mijn wedervaren te vertellen en heeft hij er mij op geprepareerd ik dan misschien nog een veertien dagen ’t zij langer ’t zij korter in ’t gasthuis moet komen, al naar mate het noodig zal zijn. In elk geval zou het mij buitengewoon medevallen als ik er niet meer in hoefde. Zoodra ik onraad voel moet ik terugkomen en ook als ik niets bijzonders merk ga ik Dinsdag mij weder laten onderzoeken. Het kanaal waarlangs de urine zijn uitweg neemt moet langzamerhand wijder worden maar dit kan niet geforceerd worden of gehaast.
1v:2 De sondes worden langzamerhand dikker en elken keer er een nieuwe ingaat wordt die boel wat meer uitgerekt en dat is pijnlijk maar vooral allerakeligst, vooral daar zo’n ding er een tijd in wordt gelaten. Er komt dan bloed uit als het er uit genomen wordt en men heeft dan eenige dagen betrekkelijk vrij terwijl de pijnlijkheid die het meebrengt verdwijnt.– En in een van die tusschenpoozen ben ik nu hier. Intusschen kan ik nu weer tamelijk gemakkelijk wateren waardoor ik mij erg het heertje gevoel, net alsof ’t iets heel bijzonders was. Alleen het moet geheel normaal worden en dat moet nog zijn loop hebben. Maar het gevoel van beter worden maakt dat men alle mogelijke katheters & sondes & spuitjes vergeet... tot dat men den dokter er weer mee ziet komen aanzeilen. En dan is het geen heel pleizierig oogenblik. Enfin – dat zijn ook al van die petites miseres de la vie humaine.1 Maar wat men wel een “grande misère” mag noemen is eene zwangerschap en verlossing – de laatste brief van Sien was erg melankoliek, zij was nog niet bevallen doch ieder uur wachtende, en nu dat wachten dagen duurt ben ik er zeer ongerust
1v:3 over en het is vooral om haar te kunnen bezoeken dat ik den dokter verzocht heb om als ’t eenigzins mogelijk was de wandelingen in den tuin te veranderen in eene korte absentie. Zoodat ik morgen ochtend met haar moeder en haar kindje naar haar toe ga, Zondag de eenige dag zijnde waarop zij bezoek mag ontvangen. De laatste brief aan mij was niet door haar zelf geschreven doch door de oppasseres die er zelf om verzocht wij eens komen zouden. Toch kunnen wij ’t zoo treffen dat wij niet kunnen worden toegelaten. Arme meid, zij is toch dapper genoeg en voor geen kleintje vervaard, volgens dat laatste schrijven was er echter geen bepaald onraad doch innige zwakte. Hoe ik naar haar verlangd heb in het gasthuis en hoe ik nu naar haar verlang kan ik U niet zeggen en op sommige momenten was ik er niet rouwig om zelf ook wat te lijden te hebben, liever dan er heelemaal in goeden welstand bij te staan want dan zou het wat al te ongelijk verdeeld zijn.
Gesteld alles gaat heel voorspoedig is Sien echter deze maand weer terug, mogt dat maar zoo wezen. Het spreekwoord zegt echter “Mal de mère dure longtemps”.2 Dit maakt dat er nog een sombere schaduw over het heerlijke gevoel van beter worden hangt. Ik verlang erg naar morgen en zie er tegelijk tegen op.
De eerste persoon die ik hier op den Schenkweg tegen kwam was mijn vriend de timmerman3 die al menigen keer mij met het een of ander karweitje voor ’t maken van instrumenten voor perspectief4 heeft geholpen. En die tevens de meesterknecht is van den eigenaar5 van het bewuste atelier waarover ik U schreef. Zijn baas was juist op de werf (waarvan gij de teekening hebt, die met de weilanden in ’t verschiet)6 en zij hebben mij dadelijk meegetroond en gewezen zij de kamer die dan atelier zou worden nog steeds onbehangen gelaten hadden in afwachting van dat ik mij decideeren zou. Ik zei dat ik ook nu nog mij niet decideeren kon. Nu best, zei de man, maar ik kon uit een partij papier uitzoeken wat ik wou, dan zou hij ’t eens beplakken en ik was aan niets gebonden. En ofschoon ik zei ik dit niet wilde daar ik weer naar ’t gasthuis moest, zijn zij nu reeds bezig omdat zij er op staan ’t mij voor Dinsdag nog te laten zien. Ik moet zeggen, de woning is bijzonder geriefelijk en ziet er terdeeg flink en knap uit. De enorme geheel betimmerde zolder is alleen een fameus atelier des noods ofschoon de kamer op t’noorden atelier zou moeten worden.7 En de prijs is voor hier buitengewoon laag en zou in de stad omstreeks het dubbele zijn. Drie gulden ’s weeks voor een groot bovenhuis is zelfs in vergelijking van buurten zooals de Noordwal of buitensingels zeer weinig. En de ligging is voor een schilder voortreffelijk. Er is een gezicht uit het zolder raam dat tooverachtig is. Ik heb mij evenwel niet willen decideeren om reden dat ik zoowel als Sien ziek zijn. Maar zoodra wij beter zijn pak ik het aan. Er is lucht en ruimte, heerlijk om te werken en gezond te blijven. Licht van ’t Noorden en in de andere kamer van ’t zuiden ongeveer. Er is een keukentje dat ik nog wel dikwijls hoop te teekenen, ook met een raampje dat op een soort hofje uitkomt.
Dan moet ik niet vergeten U mede te deelen dat ik zeer tegen mijn verwachting in in het gasthuis een bezoek gehad heb van den Hr Tersteeg8 dat mij in zekeren zin heel veel pleizier deed ofschoon wij over niets bijzonders gesproken hebben en dit ook niet noodig is. Maar ik vond het erg aardig. En toen is eenige dagen later Iterson er ook nog geweest, wat mij nu heel wat minder kon scheelen. En dan Johan van Gogh
2r:5 die ik in Helvoirt dacht doch hier op den Stationsweg schijnt te wonen tegenwoordig9 en die mij vertelde hij ook een partij katheters en andere muziekinstrumenten in zijn blaas gehad had indertijd. En daar hij nu ze toch weer kwijt schijnt te zijn hoop ik er bij mij ook wel weer een eind aan komen zal. Het zou dan ook wat al te bar zijn als een mensch op den duur zulke versierselen had en men zou er moeielijk trappen mee kunnen klimmen of er zich mee in ’t publiek vertoonen.
In geval gij mij in ’t begin dezer maand wat zendt zoo zult gij den brief wel aan ’t gasthuis adresseeren en dan is het in orde omdat de portier mij beloofd heeft de brieven in bewaring te houden in geval van afwezigheid (volgens de orde van het huis zoolang men er niet bepaald uit is en het verzoekt). Dinsdag moet ik weder betalen in ’t gasthuis en de huishuur ook die ik nog heb. Maar het heerlijkste van het heele beter worden is dat het teekenen ook weer levend wordt en het gevoel voor de dingen, wat een tijd lang om zoo te zeggen bedwelmd is geweest en een groote leegte gaf. Ik heb weer lust in alles wat ik zie. En dan heb ik in omstreeks een maand geen pijp gerookt en dat is ook een oude kennis terug. Ik kan U niet zeggen met wat een pleizier ik weer hier in ’t atelier zit na zoolang in een omgeving van waterpotten &c. geweest te zijn, ofschoon het gasthuis ook mooi is en terdeeg mooi. Vooral de tuin met al die wandelaars, mannen, vrouwen, kinderen. Ik heb een paar krabbeltjes10 maar men is als patient niet vrij om te werken zooals het zou gedaan moeten worden en ook niet er voor geschikt.
Nu adieu, schrijf eens spoedig en geloof me met een handdruk