1r:1
Amice Rappard,
Ingesloten zend ik U in dank terug de f. 2.50 die gij zoo goed waart mij te leenen.1 Ik heb antwoord op mijn teekeningen doch ontving er nog minder voor dan ik verwachtte ofschoon mijne verwachting f. 30.– voor 7 stuks niet te boven ging. Ik ontving f. 20 met nog een soort standje op den koop toe: “dacht ik dan dat zulke teekeningen ook maar de minste handelswaarde hadden”.
Gij zult wel toegeven dat de tijden niet makkelijk zijn en soortgelijke ervaringen (en er zijn nog zooveel erger dingen, dit is in vergelijking van andere behandelingen nog royaal) en, zeg ik, soortgelijke ervaringen niet precies bijzonder encourageant zijn.
De kunst is jaloersch en vergt al onzen tijd, al onze kra[cht]2 en dan, wanneer men die er aan toewijdt, door te gaan voor een soort onpraktisch mensch3 & weet ik wat meer, dat smaakt wel eens bitter.
Enfin – we moeten zien door te sabelen.
 1v:2
Ik heb geantwoord4 dat ik niet de pretentie had au courant te zijn van de handelswaarde der dingen, dat nu hij als handelaar mij zeide dat er geen handelswaarde in zat ik zulks hem niet verlangde tegen te spreken of te betwisten, dat ik voor mij meer hechtte aan de artistieke dan aan de handelswaarde en mij liever verdiepte in de natuur dan in de berekening van prijzen. En dat wanneer ik met hem sprak over den prijs en de dingen niet voor niets gaf, zulks was omdat ik toch als ieder ander mensch mijne menschelijke behoeften aan voeding, woning &c. had en ’t een pligt rekende te zorgen ik die betrekkelijk geringe zaken regelde. Maar dat ik ZEd. mijn werk niet wilde opdringen tegen zijn zin en bereid was hem op nieuw teekeningen te zenden als hij wilde, maar ook bereid mij er in te schikken zijn clandisie te verliezen. Ik weet echter zoo goed als zeker dat er nog bij zal komen dat deze handelwijs van mij zal aangemerkt worden als ondankbaar, grof en brutaal.
En mij verweten zal worden als ’t in de rede te pas komt, “Uw oom in Amsterda[m] die het zoo goed met U meende en zoo vriendelijk tegen U was en U zoo hielp, hebt gij door Uwe pretentieusheid en Uw onwil zóó ondankbaar behandeld dat het Uw eigen schuld is” &c. &c. &c.
Amice Rappard, ik weet eigentlijk niet of ik met zoo’n geval moet lagchen of dat ik er om schreien zal. Ik vind het zoo echt.  1v:3 Natuurlijk – de rijke handelaars zijn de brave, eerlijke, opregte, loyale, fijngevoelige lui en wij arme donders die daar zitten te teekenen ’t zij buiten, ’t zij op straat, ’t zij op ’t atelier, soms s’morgens vroeg, soms diep in den nacht, soms in ’t heet van de zon, soms in de sneeuw, wij zijn de menschen zonder fijngevoeligheid, zonder praktisch verstand, zonder “vormen” vooral. Best hoor!–
Die Oom van mij uit Amsterdam wist mij ook met veel aplomb te zeggen dat de Groux eigentlijk een slecht mensch was.5 Gij begrijpt in hoeverre zulks mijne opinie omtrent vader de Groux heeft veranderd. Het eenige wat ik gezegd heb, waarop hij mij tot dusverre ’t antwoord schuldig is gebleven, die edele handelaar, is ’t geen ik hem zeide “cependant il me semble qu’il s’agit bien moins de gagner que de mériter”.
Enfin – ik spreek er maar eens over met U bij wijze van de veiligheidsklep van de machine eens open te zetten, anders mogt ik over de geschiedenis soms rancune houden en ik wensch niets liever dan er niet meer over te denken en ’t te vergeten maar die lui beginnen zoo lief en weten zoo innemend te zijn aanvankelijk dat men te meer verbluft staat aan ’t einde van de markt.
à dieu, nogmaals bedankt & geloof me

t. à t.
Vincent

top