Uw brief heb ik ontvangen & het ingeslotene en direkt de huisbaas betaald. Aangezien er hypotheek op het huis is wordt de huur ontvangen door een ander en die heeft verl. maand ook nog pas de menschen beneden er uit gezet en maakt korte wetten.a Hetgeen gij zegt omtrent die verdeeling van de maand in 3 zoodat ik 1. 10. 20. het geld ontvangen zou is mij hoogst welkom. Dat is voor mij veel gemakkelijker. Ik behoef U niet te zeggen wat een uitkomst Uw brief was.
Hebt gij de teekening Scharrendroogerij1 ontvangen. Ik ben bezig er daar nog een paar bij te maken,2 zoodat gij er een stuk of 3 op deze zelfde manier zult hebben.
C.M. heeft er ook op deze manier3 maar heb nog niets vernomen.
’t Geen gij schijnt te vreezen, n.l. eene mogelijke demarche die de familie misschien zou willen nemen om mij onder curateele te brengen, daarover wil ik U nog eens iets zeggen. Wanneer gij meent “een paar getuigen (en dan nog valsche) behoeven maar te verklaren dat gij Uwe finantieele zaken niet kunt beheeren en dat is voldoende om Pa het regt te geven u het burgerregt te ontnemen en onder curateele te stellen”, wanneer gij, zeg ik, werkelijk meent dat zulks tegenwoordig zoo makkelijk gaat dan neem ik de vrijheid zulks te betwijfelen.
De onder curateele stellingen waarvan dikwijls zoo schandelijk misbruik gemaakt is om personen die men “lastig” of “onaangenaam” (mauvais coucheur)4 vond uit den weg te ruimen, gaan tegenwoordig zoo grif niet meer. En de wet geeft den beschuldigde gelegenheid tot appèl en veel ressources.
Doch, zult ge zeggen, een listig advokaat verdraait de wet &c. &c. – que soit maar ik zeg U, in den tegenwoordigen tijd gaan de onder curateele stellingen niet meer op zoo vlot & zoo grif....
Mij is een voorbeeld bekend waarin het zelfsde jesuiten is mislukt een persoon die men weg wou ruimen onder curateele te krijgen om de eenvoudige reden dat die man zei, ik ben volstrekt geen persoon op wie de curateele in ’t minst toepasselijk is, en niet toe wilde geven.
Verder een voorbeeld van iemand die, tegen zijn zin ergens onder opzigt gesteld zoodat hij niet gaan kon waar hij wilde, waarschuwt den persoon die dan opzigt over hem hield dat hij het regt niet had hem de vrijheid te ontnemen en hem moest laten gaan... waarschuwt een paar keeren dood bedaard en kalm doch ontvangt een weigerend antwoord. Slaat toen met de pook zijn bewaker de harsens in en blijft er dood bedaard bij staan en geeft zich gevangen. De zaak wordt onderzocht en ’t resultaat was volkomen vrijspraak (want er bestaat in sommige uiterste gevallen een “regt van zelfverdediging”) en toen er kwestie was van den moord werd de eerste zaak op nieuw onderzocht en bleek het de beschuldigde niet iemand was die curateele verdiende.
Kortom – in den tegenwoordigen tijd is het niet gemakkelijk iemand onder curateele te stellen die kalm en mannelijk en rondborstig protesteert. Ik geloof eigentlijk niet dat de familie zoo iets doen zou... maar, zult ge zeggen.. bij gelegenheid van Gheel5 hebben zij het al willen doen. Helaas ja – Pa is er toe in staat – doch ik zeg U, als hij zoo iets durft te ondernemen zal ik hem staan tot het uiterste. Hij mag zich wel eens bezinnen voor hij begint mij te attaqueeren doch nog eens, ik twijfel of zij zooiets zouden durven. Willen & durven zij, ik zal niet gaan zeggen “och doe dat als ’t je blieft niet” – maar integendeel hun gerust hun gang laten gaan zoodat zij er publieke schande door oploopen & de kosten van de affaire op hun dak krijgen. Ik zeg U, mij is een geval bekend waar eene familie van adel en zeer rijk iemand onder curateele wilde brengen en advokaten en jesuiten voorspande – en toch niet er in slaagde den persoon in kwestie onder curateele te laten stellen – ofschoon men twee bezwaren tegen hem inbragt, primo ongeschiktheid voor finantieele zaken & secundo gekrenkte geestvermogens. Hij protesteerde en de regter liet de familie officieus weten dat zij wel zouden doen de zaak te laten varen, zelfs voor dat effektief een regtsgeding begon, moest de familie opgeven.
Nu zeg ik nog alleen dit – dat, het U bekend zijnde dat ik ten allen tijde protesteer tegen iets dergelijks indien vroeger of later men b.v. van eene mogelijke ziekte of ongesteldheid van mij zou profiteeren kunnen om iets tegen mij te ondernemen, gij weet zulks niet met mijn consent is.
In geval van ziekte hoop ik dat gij er U tegen zoudt zetten als men van mijn magteloosheid misbruik maakte.– In gezonden toestand kan ik het alleen wel af en ben niet bang voor iets van dien aard. En het wil er bij mij niet in dat men werkelijk zoo’n maatregel nemen zou – doch weet gij vroeger of later dat men démarches doet, laat mij het weten.
Ik bedoel natuurlijk niet wanneer men er over praat of er iets van zegt, de praatjes laat ik over mijn kant gaan – maar niet alzoo als het de daad zou worden. Doen zij iets dan hoop ik dat ge me waarschuwen zult. De wet over de curateele is mij bekend,6ik geloof niet dat zij mij iets doen kunnen.
Ik heb nog eens in mijn leven maar veel jaren geleden een brief gehad in den zelfden trant als Uw laatsten. En dat was van H.G.T. wien ik over iets geraadpleegd had waar ik altijd spijt van gehad heb dat ik hem over sprak. Toen, weet ik wel, overdonderde mij een soort angst en was ik bang voor mijn familie. Nu – een jaar of 10, 12 later, heb ik over de verpligtingen jegens & de verhouding tot mijn familie anders leeren denken. Pa tamboureert altijd op “eerbied & gehoorzaamheid” die ik hem schuldig zou zijn. Het is mijn intentie niet te beweeren dat een kind geen eerbied & gehoorzaamheid aan ouders zou verschuldigd zijn,7 alleen wil ik er op wijzen dat Pa wel eens groot misbruik ervan maakt en b.v. wanneer men het niet met hem eens is zulks onmiddelijk als oneerbiedigheid aanmerkt. Het zou er mooi uitzien als ik mijn leven inrigtte zoo als Pa dat willen zou. Het is zeer zeker dat er dan van mijn teekenen niets meer komen zou want ik zou niets meer kunnen doen. Ik zal met de zienswijs van Pa accordeeren & spreken kunnen wanneer Pa verstand van kunst krijgt en dat zal nooit gebeuren. De dominés brengen “het schoone” dikwijls in een preek te pas maar dan is het er ook naar & fameus zwaar op de hand.
Nu ben ik blij dat gij mij ronduit gezegd hebt wat Uwe gedachte was omtrent Sien, n.l. dat zij intrigueerde en ik door haar mij verneuken liet. En ik kan mij begrijpen dat gij zoo iets denken kunt omdat er van dergelijke dingen voorbeelden zijn. Evenwel herinner ik mij eens een meid die zooiets probeeren wou zoo erg kort af de deur voor den neus te hebben digt gesloten dat ik eenigzins betwijfel of ik zoo vatbaar ben om het slagtoffer van eene grove intrigue te worden.
Het is met Sien zóó gesteld dat ik werkelijk aan haar gehecht ben & zij aan mij – dat zij mij een trouwe hulp is die overal mee gaat – en die met den dag mij onontbeerlijker wordt. Ik heb een minder hartstogtelijk gevoel voor haar dan verl. jaar voor Kee Vos, maar eene liefde zooals die voor Sien is het eenige waar ik nog vatbaar voor ben juist na het teleurgesteld worden in dien eersten hartstogt. Zij & ik zijn twee ongelukkigen die elkaar gezelschap houden en den last zamen dragen en juist daardoor wordt het ongeluk in geluk veranderd en wordt het ondragelijke dragelijk. Haar moeder is net een oud vrouwtje zooals Frère ze schildert. Nu begrijpt gij wel dat ik om de formaliteit van trouwen niet heel veel geven zou indien de familie er niet om gaf mits ik haar maar trouw blijf. Alleen Pa, dit weet ik wel bepaald, hecht daar wel degelijk aan en ofschoon hij niet goed vinden zal dat ik haar trouw vindt hij ’t nog veel erger als ik met haar leef zonder trouwen. Zijn advies zou wezen: haar verlaten, en dat advies zou hij uitbrengen in dezen vorm: wachten, ’t geen de dood in den pot is en zeer ontoepasselijk. Dat is Pa... dingen die urgent en pressant zijn schuift hij op den langen weg en kan zoodoende iemand helsch maken. Laat Pa dus maar zijn “wachten” voor zich houden want als hij het zeide zou ik mij niet in kunnen houden. Ik ben iemand van 30 jaar met rimpels in ’t voorhoofd & trekken in mijn gezigt als of ik 40 was en mijn handen zijn vol groeven – doch ik wordt door pa, door zijn bril heen, beschouwd als een jongentje (het is 1 1/2 jaar geleden dat Pa mij schreef “gij zijt in Uwe eerste jeugd”). En dat wordt dan gezegd met een dubbeltje wijsheid er bij dat ik al zoo dikwijls gehoord heb. Weet gij waar ik Pa en Oom Stricker bij vergelijk... bij “Les deux augures” van Gerome.8 Doch ik ben een “mauvais coucheur” – que soit.
Nu zult gij zeggen: Vincent verdiep U liever in de perspectief en de Scharrendroogerijen. En dan zeg ik, daar hebt ge groot gelijk in broer en daarom ga ik aan de twee teekeningen werken die bij de eerste hooren en welke gij weldra ontvangen zult als een bewijs dat ik niets liever doe dan juist mij verdiepen in de dingen van de natuur en het teekenen, zonder mij door zulke, mij fameus dwaas voorkomende dingen te verdiepen als onder curateele stelling. adieu, met mijn hartelijken dank voor Uwe trouwe hulp.
Ik hield dezen brief nog op omdat ik graag te gelijk nog de teekeningetjes had gestuurd doch er moet nog aan gewerkt worden. Toch is er al een af, n.l. nog een scharredroogerij.9 Sien en ik hebben dagen achtereen van s’morgens tot s’avonds als ware bohemiens er voor in de duinen gecampeerd, wij namen brood mee en een zakje koffij en halen dan heet water bij een water & vuur vrouw10 op Schevening. Die water & vuur vrouw met haar entourage is fameus.– Onbeschrijfelijk aardig, ik heb dat winkeltje reeds s’morgens 5 uur bezocht toen de straatvegers er hun koffij kwamen drinken. Kerel dat zou wat zijn om het te maken!!! alleen het poseeren van de noodige lieden zou me tamelijk wat kosten maar het is in mijn hart om het te doen. Schrijf mij bij gelegenheid vooral eens wat ge denkt van deze drie laatste teekeningen. En ook of het U werkelijk voorkomt dat ik banger moest zijn dan ik ben over de mijns inziens onmogelijke onder curateele stelling. Want ik zou er niet zorgeloos over zijn als er werkelijk demarches toe genomen werden, dat spreekt van zelf. Het convenieert me slecht om nu naar Etten te gaan, primo omdat ik zoo in mijn werk zit, 2 omdat de reis me meer zou kosten dan me lief is te missen & ik ’t aan Sien beter besteden kan.
Ik vind het een heerlijk vooruitzigt dat gij komt, ik ben wel verlangend te weten welke impressie Sien op U zou maken. Er is niets bijzonders aan haar, alleen het is juist eene gewone vrouw uit het volk die voor mij iets subliems heeft. Wie één gewoon alledaagsch persoon liefheeft & door haar bemind wordt is al gelukkig – ondanks den donkeren kant van ’t leven.
Was het niet geweest dat zij dezen winter hulp noodig had zoo was de band tusschen haar & mij in de gegevenen na mijn teleurstelling en gekrenkte liefde niet ontstaan. Nu echter was het juist het gevoel van tot iets nuttig te kunnen zijn après tout, ondanks die teleurstelling toch, hetgeen mij tot mij zelven bragt en deed oprijzen. Het is niet dat ik het gezocht heb doch ik heb het gevonden en nu is het een daadzaak dat er eene warme genegenheid tusschen haar en mij is en het zou mij nu weinig passen die op te geven.
Ik zou misschien onverschillig & sceptisch geworden zijn als ik Sien niet ontmoet had – maar mijn werk en zij houden er nu activiteit in en dit wil ik er nog wel bijvoegen. Omdat Sien zich toelegt op al de sjouwerij en tobberij van het schildersleven en zoo willig is met het poseeren zal ik met haar geloof ik een beter artist worden dan als ik Kee Vos gekregen had. Want Sien is niet zoo gracieus en heeft misschien of liever zeker heel andere vormen doch een zoo goeden wil en devouement dat ik er door getroffen ben.
Nu heeft Heyerdahl Sorrow gezien11 doch de drie laatste teekeningen zou ik graag willen dat een teekenaar, b.v. Henri Pille eens zag. H. Pille kent me zeker niet meer ofschoon ik met hem in gezelschap ben geweest12 en ik weet dat hij iemand is die in zijn manier van doen soms heel raar is, en weet niet of hij iets zeggen zou. Doch ik wou alleen weten of de teekeningen eenige impressie op hem zouden maken en of ze hem sympathiek mogten wezen. Ik zeg dit voor ’t geval gij Henri Pille nu & dan tegen ’t lijf loopt want het zou als bij toeval moeten zijn dat gij ze hem toonen zoudt. Ik moet U ook nog eens zeggen dat het zoo goed gaat met mijne verzameling houtsneden welke ik beschouw als U toebehoorende doch als hebbende het vruchtgebruik er van. Ik heb nu zeker een duizendtal bladen, Engelsche (vooral SWAIN’S),13 Amerikaansche, Fransche. En Rappard b.v. die tegenwoordig ze ook verzamelt was er zeer voor ingenomen. Dat is dus iets ’twelk van U hoort en dat gij nog niet kent. Alleen spijt het mij dat ik laatst de London van Doré14 niet heb kunnen koopen waarvoor de Jood15 f. 7.50 moest hebben doch ik kon niet. En ook een Album Boetzel.16 Enfin als gij hier komt zult gij ze bekijken en hoop ik er schik in hebben. Misschien daardoor kennis maken met sommige artisten die U tot nog toe niet of weinig onder de oogen kwamen.
Wat ik U toch nog eens dien te zeggen is dit. Gij weet toch wel goed dat tot op den dag van heden er in mijn leven niets is van crimineelen aard en dat ik in het volle bezit ben van mijn burgerregt als Nederlander. Dat ik mij ook wel wachten zal voor zulke dingen als voor de wet van dit land ongepermitteerd zouden wezen, maar alleen dan ook niet mij zou laten molesteeren of onder curateele stellen of iets dergelijks. Ik weet wel dat men in de familie herhaaldelijk en op verschillende wijzen soms heele leelijke dingen heeft gezegd van mij, ook al weet ik niet precies uit welke bron het voortkwam. Maar ik betwijfel of ook diegenen die ze gezegd hebben ze zouden durven volhouden als het werkelijk er op aan kwam ze voor den regter te bezweeren of iets dergelijks.
Ik weet niet of gij eene Nederlandsche grondwet en de andere wetten in Uw bezit hebt. Ik voor mij heb dezelve herhaaldelijk nagezien over verschillende kwesties voor mij zelf, als ik twijfelde aan het wettige van dit of dat. En niet alleen de Nederl. wetten maar heb zelfs soms de moeite genomen de Hollandsche regeling te vergelijken met de fransche of Engelsche constitutie. Niet alleen nú pas maar ook in vroeger jaren toen ik sommige punten van de geschiedenis bestudeerde had ik noodig de wetten na te zien.
Ik verklaar u dus dat ik met kalmte den loop der dingen afwacht, maar alleen ik hoop dat er geen kwestie van zijn zal maar dat integendeel de familie geneigd
3v:8 zal zijn in orde & vrede de dingen te schikken en te behandelen als ’t te pas mogt komen.
Ik moet U zeggen Theo, dat ik wel eens gemerkt heb dat Pa b.v. soms niet de moeite neemt om de dingen na te kijken, of een oordeel grondt & vast stelt op zulke losse schroeven en oppervlakkige impressies, informaties of “on dit”s dat het geen steek kan houden. Een artikel van de wet ook moet men niet op zich zelven beschouwen of uit zijn verband rukken doch het beschouwen in dat verband waarin het voorkomt met de wijzigingen en verklarende artikels die er bij hooren.
Staat er b.v. “Een kind is eerbied verschuldigd aan zijne ouders”, zoo als de wet over de vaderlijke magt begint, is ’t niet voldoende op te vliegen en te zeggen “gij hebt niet genoeg eerbied voor Uwe ouders”, men behoorde eens na te denken en te zien of er in der daad iets onwettigs is in het gedrag van het kind voor men met de wet op de proppen komt.
Maar hoe gaat het dikwijls in onze familie – er gaat een praatje, men voert het op, drijft het tot een extrême, komt tot een oordeel of besluit over iemand, soms geheel en al zonder den persoon inkwestie er in gekend te hebben of met hem gesproken, alleen afgaande op indrukken, hooren zeggens, informaties (de duivel hale ze, vooral de laatsten). Onze waarde Oom Cent heeft ook een maniertje van “informaties” nemen dat ik verre van loyaal vind.
Ik voor mij, als ik zulke dingen in huis zag, heb dikwijls genoeg tot Pa gezegd, daar zult ge geen zegen op hebben.
Denk eens na Theo, hoe heel anders het in ons huis had kunnen wezen. Als Pa b.v. eens wat minder achterdochtig jegens mij geweest was, wat minder erg denkend, als hij in plaats van mij maar altijd te beschouwen als alles verkeerd doende
3v:9 wat meer geduld & goeden wil besteed had om mijn eigentlijke bedoelingen te begrijpen – waarin hij steeds glad mistast. Vooreerst hij zou zelf minder verdriet over me gehad hebben en meer rust mij aangaande en ten tweede mij veel verdriet bespaard hebben.
Want het is een groot verdriet te denken, ’t is nog erger, als of ik geen t’huis had, geen vader, geen moeder, geen familie, en zulks heb ik dikwijls gedaan – doe het ook nu.
Maar dit is zeker, men mag niet buiten den persoon om werken, ik geloof zelfs niet eens in een familieraad17 iets vaststellen over iemand tenzij de beschuldigde of liever den persoon over wien den raad belegd is er bij geweest is. maar wat is een familieraad? in veel gevallen niets dan een intrigue, soms een satisfactie voor de ijdelheid der familie – beaucoup de bruit pour peu de besogne.
Maar er wordt ook dikwijls iets besloten dat bewijst de personen welke aanwezig waren de wet over ’t hoofd zagen & ’t welk dus ook geen steek houdt als ’t effectief voor den regter komt. Indien ik werkelijk een slecht of venijnig, onruststokend mensch ware of een intrigant of een sufkloot dan zou ik ook werkelijk bang zijn.
Nu, zijnde zoo als ik ben geloof ik vast niet te behoeven te vreezen voor iets wat de familie of leden van de familie tegen mij mogten ondernemen.
Dat er niets zal ondernomen worden is mijn opregte wensch, niet omdat ik iets vrees doch omdat ik liever vrede zie dan twisterij.
Van U wenschte ik wel dat gij Sien kendet doch gij zijt zoover weg en het is onmogelijk voor mij om een persoon zoo te beschrijven dat gij haar door de beschrijving alleen voldoende kennen zoudt. Ik kan het evenwel beproeven. Herinnert gij U de kindermeid vroeger te Zundert bij ons aan huis, Leen Veerman.18 Sien is zoo’n slag van persoontje dunkt mij, als mijn herinnering juist is.
3r:10 Nu, de type van haar profiel is ongeveer als l’ange de la passion van Landelle, gij weet wel dat ik bedoel een geknield figuur – de plaat is een uitgaaf van Goupil.19 Maar Zij is natuurlijkerwijs niet geheel en al zoo, ik zeg het maar om zoo ongeveer u een idee te geven van de lijn van haar gezigt. Zij heeft in ligten graad de pokken gehad en is niet mooi meer dus, maar de lijnen van haar figuur zijn eenvoudig en niet zonder gratie. Dat wat ik in haar apprecieer is dat zij niet coquetteert met mij, stil haar gang gaat, zuinig is, heel veel goeden wil heeft zich te schikken naar de omstandigheden zoo als zij voorkomen, en te leeren, zoodat in duizend dingen zij mij helpen kan in mijn werk. En dat zij niet mooi meer is, niet jong meer, niet gek meer, niet coquet meer, ziedaar juist de dingen die maken ik wat met haar doen kan. Haar gestel is erg van streek geweest en van den winter was zij erg zwak. Nu is zij vooral door eenvoudig voedsel, veel loopen & buiten zijn en baden gebruiken heel wat sterker en flinker dan toen. Alleen een zwangerschap is een moeielijke campagne. Maar haar spraak is leelijk en zij zegt dikwijls dingen en gebruikt uitdrukkingen die b.v. ons zusje Willemien, die heel anders is opgevoed, niet zou zeggen, maar dit is iets wat mij volstrekt niet meer hindert. Ik heb liever dat zij leelijk spreekt en goed is dan beschaafd in haar woorden en toch zonder hart. Maar dat is het juist, zij heeft veel hart – kan wat verdragen, heeft geduld, goeden wil, geeft zich moeite, steekt de handen uit den mouw. Komt zelf iedere week het atelier schrobben om de werkster uit te halen.b Nu, wij zullen wel eens arm zijn maar ook zij, als ze maar wat te eten heeft, is niet ziekelijk van gestel in den zin van een kwaal te hebben. Maar zij heeft herhaaldelijk veel geleden, b.v. door de pokken en toen door keelziekte. Maar dat is geen reden waarom ze niet nog oud kan worden & geheel & al gezond. En dan, waar is de reden tot melankolie – ik heb toch mijn vak en den lust er voor. Sedert wanneer is het zaak te weifelen of te twijfelen of kleinmoedig te zijn. Dat is het waardoor men valt, maar niet door de moeielijkheden & bezwaren aan te grijpen ook al schijnen ze groot van kaliber.
Ik moet U nog eens in vertrouwen eene vraag doen. Zoudt gij denken dat Pa misschien ongerust zou zijn dat ik hem bij deze gelegenheid om geld zou vragen? Ik zal U eens zeggen hoe dit staat. Dat zou ik zeer zeker niet doen. Pa heeft mij dikwijls gezegd dat mijn opvoeding &c. kostbaarder was geweest dan die van de anderen. Daarom is het dan ook dat ik nu verder b.v. in geval van trouwen Pa niets zou vragen, zelfs geen oud kopje of schoteltje. Sien & ik hebben het allernoodigste.– Het eenige wat wij niet missen kunnen zoolang ik niet verkoop is de frs 150 van U voor huishuur, brood, schoenen, teekengerij, enfin de courante uitgaven. Maar weet dit wel, ’t zij nu ’t zij later, ik wil mij met Pa’s finantieele zaken niet bemoeien (die hij altijd absoluut verborgen voor mij heeft gehouden behalve dat hij mij gezegd heeft, al lang geleden en zeer dikwijls, dat er een kapitaal geweest was doch dat dit was aangesproken & nu bijna tot niets gereduceerd). Gij weet toch wel hoe ’t met mij is.– Ik ben geen duitendief of vrek dat ik nu van Pa iets vragen zou als ik weet hoe ’t staat, al weet ik absoluut geen andere bijzonderheden dan dat algemeene, ’t kapitaal is tot niets gereduceerd of zal ’t spoedig zijn.
Ik heb met Pa en Moe een even diep medelijden soms als gij, alleen gij weet ik kan niet doen wat gij doet en dus spreek ik er ook nooit over. Gij weet echter hoe ik er over denk & kunt in geval gij over de zaak mogt spreken dit tegen Pa zeggen. Ik vraag niets, geen oud kopje of schoteltje zelfs, alleen maar één enkelding, dat men mij mijn arm, zwak, afgemarteldvrouwtje late liefhebben en verzorgen zoo goedals mijn armoedje het toelaat, zonder demarcheste nemen om ons te scheiden of te hinderen of verdriette doen.– Niemand gaf om haar of wou haar hebben, ze was alleen en verlaten als een weggegooid vod en ik heb haar opgeraapt en haar gegeven alle liefde, alle teerheid, alle zorg die in mij was. Zij heeft dat gevoeld en zij is opgestevenc of liever aan het opstijven.
Gij kent wel de oude fabel of gelijkenis. Er was een arm man in eene stad die gansch niet had dan één eenig klein ooilam20 dat hij gekocht had en gevoed dat het groot geworden was bij hem in huis – het at van zijne bete en dronk van zijn beker en sliep in zijn schoot en het was hem als een dochter. Er was ook een rijk man in die stad, die had vele kudden van schapen en runderen. Evenwel ontnam hij den armen man dat eenige ooilam en slagtte het.–
Zie, als Tersteeg b.v. kon wat hij wel wou, hij zou Sien van me verwijderen, haar terugdonderen in haar vervloekte leven van vroeger dat zij altijd verafschuwd heeft.
En waarom – om Prinsenhage21 pleizier te doen of zich een air van verdienstelijkheid te geven als had hij mij op een misdaad! betrapt. Te Prinsenhage hebben ze niet het minste gevoel, zij vervelen zich, dus een intrigue – iemand te kunnen vervolgen of zoo – is eene welkome afleiding. En toch, wat hinder ik Tersteeg – ik vraag hem niets, ik maak in geen ding ’t hem lastig – want in een half jaar heb ik zelfs geen voet in zijn winkel gezet zooals ge weet. Zal dat ook verder niet doen – want nu meer dan ooit is hij mij hatelijk om zijn gebrek aan gewoon menschelijk gevoel – omdat hij geen respect heeft voor het leven maar er zoo maar ruw in hakt. Een mensch zonder geld moet maar uit de voeten geruimd worden volgens hem... weg er mee – allemaal voddeboel.
Weet het goed, het leven van de vrouw, van de kinderen, van mij, hangen aan ’t draadje van de frs 150 per maand totdat mijn werk begint te gaan.
Breekt dat draadje vóór dien tijd – dan “morituri te salutant”.22 Het is precies, precies uitgerekend en slechts met de allergrootste zuinigheid kunnen we rondkomen. Maar dat is ons een geluk omdat wij door liefde vast aan elkaar zijn gehecht.
Het rustig blijven van Pa en Moe zal voor 3/4 afhangen van ’t geen gij hun zegt. Maakt gij bezwaar dan zijn de poppen aan ’t dansen. Zegt gij iets van rustig blijven, niet hinderen, of weet er op een of andere wijs een mouw aan te passen om hen te calmeeren, zij zullen kalm blijven. Gij hoeft U zelf daarom niet te compromitteeren of de verantwoording op U te nemen. Geenszins, die rust op mij. Maar wel kunt gij hun als gij zoo voor mij blijft als gij tot heden geweest zijt, geruststellen in twee opzigten omtrent het finantieele, 1 dat voor courante uitgaven ik door Uw maandgeld een ressource heb. 2 dat ik van hun niets vraag, geen cent, geen oud kopje of bordje. 3e dat ik de noodigste meubels, beddengoed, kinderkleertjes, wiegje &c. reeds heb.–
Ziedaar broer, moge het “dramatische” maar voorkomen worden en moge de sereniteit maar blijven voor ons allen. Dit is mijn hoop en dit is ’t geen waar ik naar streef.