Back to site

227 To Theo van Gogh. The Hague, Sunday, 14 or Monday, 15 May 1882.

metadata
No. 227 (Brieven 1990 226, Complete Letters 198)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, Sunday, 14 or Monday, 15 May 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. nos. b220 a-b V/1962

Date
Vincent wrote his letter on the day that Theo’s letter of 13 May arrived (l. 166). This means that it must date from Sunday, 14 or Monday, 15 May 1882.

Ongoing topics
Van Gogh’s relationship with Sien (224)
Sien will give birth in Leiden (224)
Vincent rejected by Kee Vos (179, 193)
Strained relations with Mauve and Tersteeg (209 and 208)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
In ’t bezit zijnde van Uw schrijven van 13 Mei1 ’t welk een brief van mij aan U moet gekruist hebben, acht ik ’t noodzakelijk direkt U nog een en ander uit te leggen.
Veel van hetgeen ik in Uw brief lees apprecieer ik zeer zeker, b.v. “Men moet kleingeestig zijn of valsche schaamte hebben om absoluut de eene stand boven de andere te stellen”.2
De wereld echter redeneert zoo niet & ziet of respecteert nooit de “menschheid” in den mensch doch de meerdere of mindere gelds- of goederen waarde die hij mee draagt zoolang hij aan deze zij van ’t graf staat. Met de overzij van ’t graf houdt de wereld volstrekt geen rekening.– Daarom gaat dan ook de wereld slechts zoover als ze voeten heeft.a
Ik voor mij echter heb sympathie of antipathie voor de menschen als menschen en hun entourage laat mij tamelijk koel.
Toch neem ook ik in zekere mate in acht (en waren mijne omstandigheden zoo dat ik het doen kon, ik zou mij nog in meer dingen schikken) datgene wat gij zegt: “er zijn velen die een zekeren stand ophouden om te maken dat er niet steeds op hun gelet worde & men zich niet te veel met hun zaken inlate”. Ik bedoel: zeer dikwijls laat ik ook dingen over mijn kant gaan waar ik denk, ik zal dit of dat niet doen of zeggen om dezen of genen geen aanstoot te geven.–
Doch in groote serieuse zaken moet men handelen niet overeenkomstig l’opinion publique, ook niet volgens eigen hartstogt.
Maar moet zich houden aan ’t A.B.C. ’t welk den grond is van elke moraliteit, “heb uw naaste lief als U zelf”.3 doe zoo dat ge ’t verantwoorden kunt voor God. Doe regt en handel loyaal.
 1v:2
Nu sta ik tegenover Christien en redeneer aldus, hoe zou ’t mij smaken als iemand mij eerst hielp en daarna in den steek liet. Zou ik dan niet denken... de persoon die alzoo handelt had beter gedaan zich niet met mij te bemoeien als hij niet tot het einde toe doet ’t geen hij begon – heeft mij eigentlijk bedrogen.– De persoon van wie ’t kind van Xtien4 is redeneerde net precies in den geest van Uw brief Theo, en mijns inziens glad verkeerd. Hij was heel vriendelijk voor haar doch trouwde haar niet zelfs toen zij zwanger was van hem, ter wille, zooals hij zeide, van zijn stand en zijn familie &c. Xtien was toen jong & had hem ontmoet na haar s’vaders dood,5 wist niet wat zij nu weet en stond daar, toen die persoon stierf, alleen met haar kind – verlaten – zonder iets. Moest de straat op à contre coeur, werd ziek, kwam in ’t hospitaal in allerlei misere...
Het gedrag van dien persoon was schuldig voor God doch in ’t oog van de wereld bleef die man zijn positie houden, “hij had haar betaald”. Maar toen hij voor den DOOD stond, zou er toen geen spijt & berouw in hem zijn geweest???
Nu is ’t echter zoo in de wereld dat tegenover de karakters van zulke personen als hij karakters staan als b.v. het mijne.
Ik geef evenmin om de wereld als de eerstgenoemde persoon gaf om ’t geen regt is. De schijn van regt was hem genoeg, de opinie van de wereld – ik geef daar geen dubbeltje voor. En ’t geen ik op den voorgrond stel is dit. ik wil geen vrouw bedriegen of verlaten. Weigert eene vrouw met mij te doen te hebben, als Kee Vos – ik forceer niet ook al is mijn hartstogt nog zoo sterk – ik ga dan terug met desolatie in ’t hart zoodra tegenover mijn “zij en geen ander”6 haar “hij zeker niet” staat. Ik wil niet forceeren & ik wil niet verlaten. ik protesteer ook als men mij forceert of verlaat.–
 1v:3
Indien ik met eene vrouw getrouwd ware en ik zag dat die vrouw ’t intusschen met een ander hield, ik zou niet met me laten spotten en toch haar eerst dan verlaten wanneer het uiterste beproefd was om haar te regt te brengen. Gij ziet dus hoe ik over trouwen denk en dat ik zulks serieus opneem.
Nu heb ik Xtien ontmoet, zooals gij weet zwanger, ziek, in de kou – ik was alleen – ik had pas ondervonden te Amsterdam wat ik U schreef.–7
Ik begon het – doch niet direkt met de gedachte aan trouwen – evenwel toen ik haar beter leerde kennen was ’t mij duidelijk dat wilde ik haar helpen ik het serieuser moest aanpakken. Ik heb toen ronduit met haar gesproken en gezegd, zoo en zoo denk ik over dit en dat, zoo en zoo zie ik Uw positie en de mijne. Ik ben arm – maar ik ben geen verleider, zoudt gij het met mij kunnen vinden of niet – anders houdt alles op. Toen zei ze, ik wil met U blijven al zijt ge nog zoo arm. En nu is het dus alzoo gekomen tot hiertoe.
En nu gaat zij binnen kort naar Leiden en ik zou haar graag direkt daarna zonder eenigen omhaal trouwen. Omdat er anders iets scheefs in haar positie is en in de mijne, ’t geen ik zeer gedecideerd wil vermijden.
Ik sta dan als een werkman die een vak heeft waarin zij mijn hulp is. Mijn teekeningen hebt gij in handen en gedurende ’t eerste jaar althans is mijn brood en het hare afhankelijk van U en van al diegenen die mij helpen willen om reden dat gij ziet ik op mijn werk mijn best doe en het teekenen, ik geloof ook het schilderen, in mij zit en er langzamerhand uit komt.
 1r:4
Ik geloof nu Theo, dat ik mijne familie geen schande aandoe door ’t geen ik deed – en ik wenschte dat mijn familie er vrede mee nam. Anders staan wij over elkaar en zeg ik op mijn beurt: ik wil geen vrouw verlaten, ter wille van wie dan ook, aan welke ik verbonden ben door een band die wederzijdsche hulp en achting hebben gehecht.
Ik neem vrede met haar verleden en zij neemt vrede met mijn verleden. Indien mijne familie mij uit stiet om reden ik eene vrouw verleid had zou ik als een schobbejak mij gevoelen indien ik zulks werkelijk gedaan hadde doch indien ik zou worden gecontrarieerd omdat ik trouw blijf aan eene vrouw die ik trouw beloofd heb zou ik mijne familie verachten. Niet ieder is geschikt voor schildersvrouwzij is willig, zij leert met den dag. Eigenaardigheden in haar karakter die anderen hebben afgestooten begrijp ik. Doch H.G.T. zou al ligt van haar denken wat hij van mij denkt en zeggen... zij is een onaangenaam karakter en heeft iets onbehagelijks, en daar bij blijven.
Nu spreekt het echter vanzelf dat ik genoeg wereld- & menschenkennis heb om niet meer te verlangen dan dat men mij in ’t trouwen niet contrarieere – en ik hoop dat het dagelijksch brood mij niet ontbreken zal zoolang ik toon dat ik mijn best doe op mijn werk en doorsabel om een flink schilder of misschien alleen teekenaar te worden. Maar ik zal noch alleen noch met haar bij mijn familie aan huis komen of iets dergelijks, doch blijven in den kring die mijn werk van zelf aanwijst. En dan is er niemand die aanstoot heeft tenzij kwaadwilligen een steen des aanstoots8 expres zouden willen zoeken, ’t welk hoop ik niet het geval zijn zal.
 2r:5
Gij zult mij echter zeer inschikkelijk vinden in al wat ik zonder Christien ontrouw te worden doen kan. Regt gaarne wil ik hooren wat gij mij raden zoudt b.v. ten opzigte van woonplaats of iets dergelijks. Is er bezwaar ik in den Haag blijf, ik ben aan den Haag geen trouw verpligt. En ik kan mij een werkkring scheppen waar gij maar goedvindt. ’t zij in een dorp ’t zij in eene stad. De figuren & het landschap welke voor mijn neus komen zal ik wel altijd interessant genoeg vinden om er mijn best op te doen, zoodat gij gerust hierover spreken kunt. Doch ’t spreekt van zelf zulks niet een soort van curateele moet zijn, daaromtrent heb ik mijn
gevoelen duidelijk genoeg gezegd bij de affaire Gheel:9 zooiets ware zeer hors de saison.
Doch de zaak van trouw of ontrouw aan Christien is eene kwestie waartegenover ik gevoel “ik mag geen trouwbelofte breken”. Indien Kee Vos mij had willen hooren dezen zomer, misschien had zij niet zoo direkt mij afgescheept te Amsterdam en dan waren de zaken heel anders gegaan.
Toen echter, gij weet het, ofschoon ik tot ’t laatst toe haar volgde, ofschoon ik haar naliep tot Amsterdam toe mogt niets mij baten om haar te spreken of iets te verkrijgen dat mij vastigheid gaf – waaraan ik een touw kon vastmaken.
Nu drijft en dringt het snelle leven, het werk en het opdokken van nieuwe dingen welke ik moet aangrijpen, en met vastberadenheid ook wil ik staande blijven in den fellen strijd. Het bij de pakken neerzitten behoort tot vroegere jaren, het handelen en wakker zijn is ’t geen ik nu doe sedert ik mijn werk en vak gevonden heb.
 2v:6
Ik vindt dus in hoofdzaak Uw brief zeer verkeerd maar zulks komt misschien omdat gij er niet over hebt doorgedacht en ik geloof van U dat gij beter zijt dan dien bewusten brief van heden morgen.
Gij spreekt over iets dat U zelf is overkomen.10 Ik meen zeer flaauw als in een nevel in ver verleden mij er iets van te herinneren.
Indien ik mij wel herinner waart gij in kennis met een meisje van minderen stand e[n gij] hieldt van haar en hadt met haar gesl[apen]. Nu weet ik niet wie de persoon was doch wel dat gij er Pa over hebt geraadpleegd en mij er ook over gesproken. En dat Pa U toen iets heeft laten beloven omtrent het trouwen, ik weet niet met juistheid wat – doch welligt dat gij zulks gedurende Uwe minderjarigheid niet zonder zijne toestemming zoudt doen. Het verdere – hoe het met die vrouw gegaan is, weet ik niet. Zoolang gij minderjarig waart heeft Pa werkelijk het regt tusschenbeiden te treden en kan ik mij de handelwijs begrijpen.
Nu is ’t onderscheid tusschen Uw geval & ’t mijne dat gij en zij een aanmerkelijk aantal jaren jonger waart dan Xtien en ik, dat vooreerst, ten tweede dat Uwe toekomst en de mijne onderscheiden zijn, n.l. dat ik een stil handwerk voor mij heb en gij eene positie bekleed die persé vordert dat gij een zekeren stand zult voeren.
Dit is toch dunkt mij klaar genoeg en indien gij alstoen als minderjarig zijnde wel deed te gehoorzamen, ik voor mij heb de vrijheid als meerderjarig tot Pa te zeggen: dit is eene zaak in welke U niet dwingen kunt of moogt.
 2v:7
Nu zegt gij dat gij tusschen Xn en mij niet vindt wat noodig maakt dat ik haar zou moeten trouwen. Ziehier hoe en Xn en ik daarover denken: wij verlangen beiden een zeer huiselijk leven digt bij elkaar en hebben elkaar dagelijksch bij ’t werk noodig en zijn dagelijks bij elkaar. Wij verlangen er niets scheefs in de positie zij, en vinden ’t trouwen ’t eenige radicale middel om de wereld tot zwijgen te brengen en te zorgen dat men ons niet het [xxxxx] verwijt doe in ongeoorloofde verbindtenis te [leven]. Als wij niet trouwden kon men iets zeggen van, dit of dat is eigentlijk scheef – als wij trouwen zijn wij zeer arm en laten alle pretentie op stand daar doch onze daad is regt en eerlijk. Mij dunkt gij zult dit begrijpen. Zegt ge nu – Vincent gij zult het bar hebben en die zorgen zullen U wel eens vreesselijk zijn dan antwoord ik, ja broer, ik weet dat zeer wel, daar hebt ge gelijk in, doch, kerel, ’t geen ik nog erger zou vinden dan dat ware het gevoel van binnen: “gij hebt die vrouw welke gij in den winter zwanger en ziek ontmoette verraderlijk in den steek gelaten en wederom teruggestooten op die onbarmhartige straatsteenen”. Dat zal van mij niet gezegd worden en gij zult nu wel zien dat het geen “doordrijverij” of “baldadig mijn zin willen hebben” van me is doch dat ik sta tegenover Xtien en dat ik haar trouw beloofd heb & trouw houden zal. Nog eens, hindert mijn verblijf te s’Hage dezen of genen, spreek ronduit op, in alle dingen betreffende woning of zoo iets wil ik mij gaarne schikken. Een atelier, een huis, kamer, een slaapkamer is noodig doch of die te s’Hage of ergens anders zij, is mij niet onverschillig doch ik wil mij gaarne schikken – evenwel moet men op een heel andere manier daarover spreken als b.v. Pa bij gelegenheid van Gheel. Zooiets ware schandalig.–
 2r:8
Indien het mogelijk is ik dit jaar b.v. frs 150 per maand heb (ofschoon mijn werk nog niet direkt verkocht kan worden doch een basis is waarop ik later voortbouwen kan) – dan begin ik de zaak met veel lust en veel goeden moed omdat ik dan tenminste weet: Het allernoodigste om te kunnen werken, dagelijks brood, woning, teekenbehoeften, zullen mij niet ontbreken, ik kan werken. Weet ik zeker vooruit, dat gij Uwe hulp zoudt intrekken, dan sta ik magteloos; met den besten wil van de wereld wordt mijn hand verlamd – ja dan is ’t miserable genoeg en dan is ’t erg afschuwelijk. Wat zoudt gij of iemand anders daaraan hebben – ik zou moedeloos worden en Christien & ’t kind vergingen. Misschien vind gij het overdreven dat ik denk dat gij zoo iets zoudt kunnen doen doch “dat wordt gedaan”. Moet dit schrikkelijk lot mij treffen – het treffe mij.
Ik kan ofschoon ’t mij boven ’t hoofd hangt niet anders zeggen dan: ik heb Xn trouw beloofd en zij heeft mij trouw beloofd dus komt het niet in ons op die trouw te breken.
Doch – bliksem – hoe heb ik het nu – en in welken tijd leven we – wordt toch wakker Theo! – laat U niet overdonderen of influenceeren door jesuitismes – verdien ik dat gij mij in den steek zoudt laten omdat ik eene zwangere vrouw heb geholpen en haar niet weer op nieuw de straat wil op sturen. Wij hebben elkaar trouw beloofd, mogen wij dat niet doen. Staat daar de dood op???
adieu, kerel, doch voor gij toeslaat en mijn kop afhakt en die van X n & ’t kind er bij... slaap er nog eens op. Doch nog eens – als ’t moet – dan in Godsnaam “kop af”. maar liever niet, ik heb hem nog noodig bij ’t teekenen. (ook Xn en ’t kind zouden zonder kop niet poseeren kunnen.)

t. à t.
Vincent.

translation
 1r:1
My dear Theo,
Having received your letter of 13 May,1 which must have crossed one from me to you, I think I should explain some things right away.
I indeed appreciate much of what I read in your letter, such as ‘One would have to be narrow-minded or have a misplaced sense of guilt to put one class absolutely above another.’2
The world, though, reasons otherwise, and never sees or respects the ‘human’ in the human being, but only the greater or smaller value in money or goods he bears this side of the grave. The world takes no account at all of the other side of the grave. This is why the world sees no further than the end of its nose.
For my part I feel sympathy or antipathy for people as people, and care little about what they have around them.
Yet to some extent I too take into consideration the points you make (and if my circumstances were such that I could do so, I would reconcile myself to more):
‘There are many who keep up a certain position to ensure that they won’t be constantly watched and that people won’t meddle in their affairs too much.’ I mean, very often I too let things pass, thinking I shan’t do or say this or that so as not to offend someone.
But in important, serious matters one shouldn’t let one’s actions be guided by public opinion or by one’s own passions.
One must stick to the A.B.C. that is the foundation of all morality, ‘love thy neighbour as thyself’.3 Act in a way that you can account for to God. Do right and act loyally.  1v:2
Now I face Christien and reason like this: how would I feel if someone first helped me and then left me in the lurch? Wouldn’t I think... the person who behaves like that would have done better to leave me alone if he couldn’t go on to the end as he had begun. In fact he deceived me. The person who is the father of Christien’s4 child reasoned exactly in the spirit of your letter, Theo, and in my view utterly wrongly. He was very friendly to her but did not marry her, even when she was pregnant by him, for the sake of, so he said, his position and his family &c. Christien was young at the time and met him after her father’s death,5 didn’t know then what she knows now, and when that person died she was left alone with her child — deserted — with nothing. She had to take to the streets unwillingly, became ill, ended up in hospital in all sorts of misfortune...
The behaviour of that person was guilty before God, yet in the eyes of the world he kept his position — ‘he had paid her’. But when he faced DEATH, would there have been no regret or remorse in him then???
Now it happens that in the world, as against the characters of people like him, there are characters like mine, for example. I care as little about the world as that person cared about what is right. The semblance of right was enough for him, the opinion of the world — I couldn’t care tuppence about that. What comes first with me is this. I do not want to deceive or abandon any woman. If a woman refuses to have anything to do with me, like Kee Vos — I don’t press her, however strong my feelings may be — then I turn back with desolation in the heart as soon as my ‘she and no other’6 is opposed by her ‘certainly not him’. I do not want to coerce and i do not want to abandon. Equally, I protest if people coerce or abandon me.  1v:3
If I were married to a woman and I saw that she was also carrying on with another, I wouldn’t let myself be made a fool of, but I wouldn’t leave her until I had tried my utmost to reclaim her. So you see how I think about marriage, and that I take it seriously.
I met Christien, as you know, when she was pregnant, ill, in the cold — I was alone — I had just had that experience in Amsterdam I wrote to you about.7
I began it though not immediately with marriage in mind – but when I got to know her better, it became clear to me that if I wanted to help her I would have to take a more serious approach. I then spoke candidly with her and said: this is what I think about one thing and another, this is how I see your position and mine. I’m poor – but I’m no seducer. Do you think you could get on with me or not? – otherwise that’s the end of it. Then she said, I want to stay with you, however poor you are. This is how we ended up where we are now.
And now she’s soon going to Leiden, and immediately afterwards I would like to marry her without further ado. Because otherwise there will be something false in her position and in mine, which I would most decidedly prefer to avoid.
So I’m like a workman with a craft in which she is my help. You have my drawings, and during the first year at least my living and hers depend on you and on all those prepared to help me, because you can see that I’m doing my best in my work, and that drawing, and I believe painting too, is in me and is slowly coming out.  1r:4
Now, I do believe, Theo, that I’ve brought no shame on my family by what I’ve done – and I wish that my family were reconciled to it. Otherwise, we confront each other, and I say for my part: not for anyone’s sake will I abandon a woman to whom I am tied by a bond woven by mutual help and respect.
I am reconciled to her past and she is reconciled to my past. If my family were to cast me out because I had seduced a woman, I would feel like a scoundrel if I had really done such a thing, but if I should be thwarted because I remain loyal to a woman to whom I’ve promised loyalty, I should despise my family. Not everyone is suited to being a painter’s wifeshe’s willing, she learns as each day goes by. I understand oddities in her character that have repelled others. But H.G.T. would most probably think of her what he thinks of me and say... she’s an unpleasant character and there’s something disagreeable about her, and leave it at that.
Needless to say, though, I have sufficient knowledge of the world and people to desire no more than that I shouldn’t be thwarted in marrying – and I hope that I shan’t want for my daily bread as long as I show that I’m doing my best in my work and hacking my way through to become a capable painter, or perhaps just a draughtsman. But I shan’t visit my family at home or anything like that, either alone or with her, but shall stay in the circles my work leads to naturally. That way no one can take offence, unless malicious people deliberately look for a stumbling block,8 which I hope won’t be the case.  2r:5
You’ll find me very willing, though, in everything I can do without being disloyal to Christien. I would truly like to know what you advise, for instance, as to where to live or something similar. If there are objections to my staying in The Hague, I’m not obliged to be loyal to The Hague. And I can create a place to work, wherever you like. Either in a village or in a town. The figures and landscape I find in front of me will always be interesting enough for me to do my best with them, so you needn’t hesitate to raise the matter. Of course it mustn’t be some kind of wardship, I made my feelings about that clear enough at the time of the Geel affair:9 that sort of thing would be utterly inappropriate.
Yet the question of loyalty or disloyalty to Christien is something about which I feel ‘I must not break a promise of marriage’. If Kee Vos had been willing to listen to me this summer, she might not have fobbed me off so quickly in Amsterdam, and then matters would have taken a very different course.
Then, however, as you know, though I followed her to the end, though I went after her all the way to Amsterdam, I was unable to speak to her or to get any firm undertaking, anything I could rely on.
Now the rapid pace of life presses and pushes, work and the advent of new things that I must tackle, and I will resolutely hold my own in the fierce struggle. Giving up is a thing of bygone years; acting and being alert is what I do, now that I’ve found my work and my métier.  2v:6
Thus in the main I think your letter is very wrong, but this may be because you haven’t thought it through, and I believe you’re better than that letter of yours this morning.
You speak of something that happened to you.10 I believe I remember something very vaguely, as if in a mist long ago.
If I remember rightly, you were acquainted with a girl from a lower class and you loved her and had slept with her. Now, I don’t know who she was, but I do know that you consulted Pa about it, and also discussed it with me. And that Pa made you promise something to do with marrying. I don’t know what exactly, but perhaps that you wouldn’t do such a thing without his permission while still a minor. The rest, what happened to the woman, I don’t know. As long as you were under age, Pa truly had the right to intervene, and I can understand such an action.
Now the difference between your case and mine is that you and she were considerably younger than Christien and I, that in the first place, and secondly that your future and mine are different, in that I’ll be quietly working at a craft while you’ll hold a post which requires you to keep up a certain position.
This seems clear enough to me, and if you were right to obey then as a minor, I have the liberty, being of age, to say to Pa: this is a matter in which you cannot and may not coerce me.  2v:7
Now, you say that you don’t see what there is between Christien and me that makes it necessary for me to marry her. Now here’s how both Christien and I view this: we both want to have a very domestic life close together, and have need of each other every day in the work and are together daily. We don’t want to have anything false in our position, and believe that marrying is the only effective way of silencing the world and ensuring that people can’t accuse us of living together illicitly. If we did not marry, people could say this or that is in fact false – if we marry we’ll be very poor and shall give up any pretensions to a social position, but our deed will be right and honest. I believe you will understand this. If you say – Vincent, times will be hard and your cares will sometimes be terrible, then I answer, yes, brother, I know that very well, you’re right about that, but, old chap, what I would find worse than that would be the feeling inside: ‘You have treacherously abandoned the woman you met when she was pregnant and sick in the winter and pushed her back onto the cruel cobblestones’. That shall not be said of me, and you’ll see that it isn’t ‘pigheadedness’ or ‘recklessly wanting to get my own way’ on my part, but because I stand before Christien and I’ve promised her my loyalty and will remain loyal. Again, if my presence in The Hague bothers anyone, say so freely. In everything to do with a house or the like, I’m very willing to fit in. I need a studio, a house, living room, a bedroom, and whether it’s in The Hague or somewhere else isn’t a matter of indifference to me, but I’m entirely willing to fit in. However, the manner in which this is discussed must be quite different from that used by Pa, for example, on the occasion of Geel. That would be scandalous.  2r:8
If it’s possible for me to have, say, 150 francs a month this year (although my work can’t yet be sold straightaway, but forms a basis on which I can build later), I can start work with great eagerness and in good spirits, because then I at least know: I won’t lack the essentials to be able to work – daily bread, a house, drawing materials – I can work. If I know in advance that you’re definitely going to withdraw your help, then I’m powerless; with the best will in the world, my hand is paralyzed – yes, it will be wretched enough, and then it is truly terrible. What good would that be to you or anyone else? – I would despair and Christien and the child would perish. You may think I’m exaggerating if I believe you could do a thing like that, but ‘such things happen’. If this awful fate must strike me, then let it strike me.
Even though it looms over me, I can only say: I promised to be loyal to Christien and she promised to be loyal to me, and so it would never occur to us to break that promise.
Yet - heavens above – what’s going on – and what kind of age are we living in? – do wake up, Theo! – don’t let yourself be overwhelmed or influenced by Jesuitisms. Do I deserve to be left in the lurch because I helped a pregnant woman and don’t want to send her back onto the streets? We’ve promised to be loyal to each other; is that not allowed? Is death the punishment for that???
Adieu, old chap, but before you strike the blow and chop off my head and Christien’s and the child’s too... sleep on it again. But again – if you must – then in God’s name ‘off with my head’. But preferably not, I need it for drawing. (And Christien and the child couldn’t pose without heads.)

Ever yours,
Vincent.
notes
1. At the end of the month (Theo was not to write again until then) Van Gogh says that the letter was written on 12 May (letter 233, l. 5).
2. An answer to what was said in letter 225.
a. Expression meaning that the validity, tenor or effect of something may be limited (WNT).
3. Biblical; see e.g. Lev. 19:18; Matt. 19:19 and 22:39; Mark 12:31; Luke 10:27; Rom. 13:9; Gal. 5:14; and Jas. 2:8.
4. Van Gogh often writes ‘Xtien’ or ‘Xn’ for ‘Christien’ (this spelling no doubt derives from the convention of using ‘X’ for ‘Christ’).
5. The porter Pieter Hoornik, Sien’s father, died in The Hague on 7 June 1875. At the age of 24, on 3 July 1874, Sien had had a daughter, Maria Clasina, who lived for only eight days. Her daughter Maria Wilhelmina was born on 7 May 1877. In 1879 she had a son, Wilhelmus, who lived for six months. Her fourth child, Willem, was born on 2 July 1882. It is not known who the father of these children was. See Zemel 1987, p. 353.
6. Based on ‘Elle, et non une autre’ (She and no other) from Jules Michelet’s L’amour: see letter 180, n. 5.
7. A reference to the disappointing visit to Amsterdam, when Van Gogh made a last attempt to win over Kee Vos, described in letter 193.
8. Biblical; cf. Isa. 8:14; Rom. 9:32-33 and 1 Pet. 2:7 (in KJ 2:8).
9. On the ‘Geel affair’, see letter 185. For the connection with being made a ward of court, cf. letters 234, 237 and 244.
10. In May 1877 Theo, then just aged 20, had fallen in love. The class difference was a crucial obstacle in his father’s eyes, and he called his son to order. See letter 117, n. 1.