Back to site

219 To Theo van Gogh. The Hague, on or about Friday, 21 April 1882.

metadata
No. 219 (Brieven 1990 218, Complete Letters 189)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, on or about Friday, 21 April 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b210 V/1962

Date
Letter 219 was written after 218, because Van Gogh writes in this letter about his last ‘drawings’ (l. 5), note the plural, and he had sent his second drawing with letter 218. Furthermore, this letter precedes letter 220, because Van Gogh refers in that letter (ll. 2-7) to what he says in the present letter about his hopes to re-establish contact with Mauve (ll. 92-100).
Regarding the date assigned to this letter – on or about Friday, 21 April 1882 – see letter 214, Date.

Ongoing topics
Strained relations with Mauve and Tersteeg (209 and 208)
Mauve’s Fishing boat on the beach for the Salon (194)
Breitner is in hospital (214)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Ik denk wel eens bij me zelven: als het eens wezen mogt dat mijn leven wat makkelijker was, wat zou ik dan nog veel meer & beter kunnen werken als nu. Ik werk wel en, zoo als gij dunkt mij gezien hebt aan mijn laatste teekeningen, ik begin licht te zien om de moeielijkheden te overwinnen – maar ziet ge, er is haast geen dag of behalve de moeite van het teekenen komt er nog bovendien ’t een of ander dat op zich zelf – als men niets anders had, reeds moeielijk genoeg te dragen zou zijn. En ziet ge, er is verdriet dat mij eigentlijk geloof ik niet toekomt – althans ik weet niet waarmee ik dat verdien & dat ik wel uit den weg wilde ruimen. Gij moet mij eens openhartig zeggen, als ge zoo goed wilt zijn, of gij iets weet van de oorzaak van het onderstaande en mij inlichting kunt geven.
In ’t eind van Januarij, ik denk een 14 dagen na mijn komst hier, was Mauve plotseling zeer veranderd van stemming jegens mij – even onvriendelijk als te voren vriendelijk.1
Ik heb dat toegeschreven aan ontevredenheid over mijn werk en ben er zoo in spanning & onrust over geweest dat ik er gansch van streek en ziek van geworden ben, zooals ik U toen ook geschreven heb.
Mauve kwam toen bij me en verzekerde mij op nieuw dat alles teregt zou komen & sprak mij moed in.
 1v:2
Maar ziet, op zekeren avond kort daarna begint hij mij te spreken weer op eene wijze zoo gansch anders, dat het mij was als had ik met een heel ander man te doen. Ik dacht, mijn beste vriend, ’t is net als of men U vergif in ’t oor heeft gegoten, n.l. kwaadsprekerij doch ik was in ’t duister in mijn gissing van welken kant die giftigen wind geblazen had.
Mauve begon onder anderen mijn spraak en manieren na te doen zeggende “zoo’n gezigt trek je”, “zoo spreek je”, op hatelijke wijze maar hij kan dat heel goed en ik moet zeggen, ’t was als een welgelijkend doch met haat geteekend karrikatuur van me.
Bij die gelegenheid zei hij een paar dingen die anders alleen H.G.T. gewoon was van me te zeggen.
En ik vroeg hem: Mauve hebt gij Tersteeg in langa gezien. Neen, zei Mauve. En we spraken weer door doch hij laat zich een minuut of 10 later ontvallen dat Tersteeg toch juist dien dag bij hem geweest was. Toen bleef de gedachte aan Tersteeg onwillekeurig bij me hangen en dacht ik, is ’t mogelijk, mijn waarde H.G.T., dat UEd. daar achter zit. En ik schreef H.G.T. een briefje maar niet onbeleefd.
met opzet niet onbeleefd, alleen ik zei hem, Mijnheer het doet mij zoo leed als dit of dat van me gezegd wordt, b.v. ge verdient uw brood niet of renteniert, U begrijpt dat zulke dingen wat te kras zijn dan dat ik ze over mijn kant kan laten gaan en het maakt mij het hart week.2 In de laatste jaren heb ik moeite genoeg gehad door al zulke dingen en mij dunkt dat daar nu een eind aan komen moest.
Dat was het bewuste briefje waarover H.G.T. U sprak bij gelegenheid van zijn eerste bezoek te Parijs.3
Toen hij terug kwam uit Parijs zocht ik hem op en zei dat als ik dingen gezegd had die niet op ZEd. toepasselijk waren ik hoopte dat hij mij zulks niet kwalijk nemen zou omdat ik in ’t duister was omtrent de oorzaak van mijn moeielijkheid. Enfin toen was hij weer heel vriendelijk tegen me – doch ofschoon ik toen nog bij Mauve aan huis kwam bleef Mauve ongedurig en tamelijk onvriendelijk.  1v:3
En ik kreeg een paar keer niet t’huis & enfin er waren alle kenteekenen van eene gedecideerde verkoeling. Ik begon al minder en minder te komen en Mauve in ’t geheel niet meer bij mij ofschoon ’t toch niet ver af is.
Mauve werd ook in zijn praten even kleingeestig, als ik ’t zoo zeggen mag, als vroeger breed. ik moest pleister teekenen, dat vooral.– Ik heb vreesselijk het land aan pleister teekenen – toch had ik, doch niet om ze na te teekenen, een paar handen & voeten op ’t atelier hangen.– Eens sprak hij me zóó over ’t pleisterteekenen als de ergste leeraar aan de akademie niet eens zou gedaan hebben en ik hield mij in doch werd ’thuis er zoo boos over dat ik die arme pleistermoulures in den kolenbak gooide en kapot. En dacht ik: ik zal pleister teekenen als jelui weer heel en wit wordt en er geen handen en voeten van levende menschen meer te teekenen zijn.
Ik zei toen tegen Mauve, kerel spreek me niet meer over pleister want het is me onuitstaanbaar. Daarop een briefje van Mauve dat in twee maanden hij zich niet met me zou bemoeien. Die twee maanden heeft hij zich dan ook niet met me bemoeid doch ik heb niet stilgezeten intusschen ofschoon ik waarachtig geen pleister geteekend heb en ik moet zeggen, werkte met meer animo en lust toen ik vrij was. Toen nu de twee maanden zoowat om waren heb ik hem eens geschreven om hem te feliciteeren met zijn groote schij dat af was en sprak hem eens heel even op straat.
Nu zijn de twee maanden al lang om en hij is nog niet bij me geweest. En er gebeurden sedert dingen met H.G.T. die mij er toe drongen om te zeggen tot M., laat ons elkaar de hand geven en geen wrok of bitterheid jegens elkander er op na houden doch ’t is U te moeielijk mij te leiden en mij te moeielijk door U geleid te worden als gij “stipte opvolging” verlangt van al wat ge zegt en ik die niet kan geven. Dus aan het leiden en geleid worden is een eind. Dat neemt mijn gevoel van verpligting & dankbaarheid jegens U niet weg.–
Mauve heeft mij hierop niet geantwoord en ik heb hem niet gezien.–
 1r:4
’t Geen me drong om tot M. te zeggen, we moeten elk zijns weegs gaan, is dat ik de zekerheid kreeg dat Tersteeg wel degelijk M. influenceerde.
Dat merkte ik door H.G.T. zelf toen hij mij te kennen gaf dat hij zorgen zou dat hij het geld dat gij mij zendt zou coupeeren “Mauve en ik zullen er ons mee bemoeien dat daar een eind aan komt”. Ik heb toen H.G.T. een minder vriendelijk briefje geschreven als het eerste – en hem vooral bedankt voor zijn hulp om mij te “leiden”.
Ik heb hem toen maar eens mijn gevoelen gezegd Theo, want ziet ge, ik herinnerde mij dat Mauve dien eersten avond toen ik een expressie van H.G.T. herkende er niet voor uit wilde komen dat hij hem gezien had. En toen dacht ik: Zoo Tersteeg, zijn dat Uwe “vormen”, dat gij eerst Mauve ’t een of ander giftigs in ’t oor blaast en daarna beproefd mij het eenige geld dat ik nog ontvang te ontnemen. Ik wist niet dat zulke dingen “goede vormen” heetten, ik dacht dat was VERRAAD. Theo ik ben een man met fouten en miseres en hartstogten doch ik geloof niet dat ik ooit getracht heb iemand broodeloos te maken of zijn vrienden te onderkruipen. Ik heb wel eens gevochten met iemand in woorden maar ziet gij, om verschil van inzigten elkaar in ’t leven zelf te grijpen, dat doet mijns inziens geen eerlijk man, althans ’t zijn geen eerlijke wapenen.– Begrijpt gij nu dat ik wel eens bedroefd ben over veel dingen, bedroefd in merg en been. En dat toch ik niet zal toegaan naar Mauve of Tersteeg gelijk zulks me in ’t oor werd gefluisterd om excuus te vragen. Want wat Mauve betreft, waarom heeft hij niet zooals in ’t begin toen Tersteeg er om lachte dat ik schilder zou worden gezegd: houd U daarbuiten want ge hebt in die dingen niet zooveel inzigt als ik. Dat deed hij eerst, zooals ik van Weissenbruch hoorde. En ziet ge Theo, daarom grieft het me van Mauve want ofschoon ik niet weer op nieuw “leiding” zou willen hebben op zoo’n manier, zou ik hem toch graag weer eens de hand geven en wenschte hij ’t mij wilde doen.
Weet gij in dezen soms iets dat ik niet weet. Kunt gij misschien mij inlichting geven omtrent deze zaak. à Dieu.

t. à t.
Vincent

Vergeef me ik er U mee lastig val doch ge ziet, ik zit zoo in ’t donker.

bij verschil van inzigten in artistieke zaken is het mijns inziens geen eerlijk wapen iemand broodeloos te maken of demarches te doen om vrienden afkeerig te maken wegens dingen die ’t privé leven betreffen.

Ik heb wel eens een standje willen maken met iemand die van mij dikwijls brood kreeg. Neen dacht ik, van hem zal ik ’t verdragen want anders heeft hij niet te eten. Ziet gij, maar menschen met zekere vormen begrijpen zulks anders.

Ik heb weer een teekening van zoo’n vrouwenfiguur als Sorrow maar grooter4 en ik geloof beter dan ’t eerste. en ik ben bezig aan een teekening van een straat waar ’t riool of de waterleiding opgebroken wordt, spitters in een kuil dus.5

Breitner is nog in ’t gasthuis & zal er misschien nog wel een maand moeten blijven.

translation
 1r:1
My dear Theo,
I sometimes think to myself: if only my life were a bit easier, how much more and better I’d be able to work than now. I do work and, as I think you’ve seen from my last drawings, I’m beginning to understand how to overcome the difficulties – but you see, almost no day goes by without something else cropping up besides the effort of drawing, which would be difficult enough even if one had nothing else to endure. And, you see, there’s sorrow which I believe is really not my due – at least I don’t know what I’ve done to deserve it – and which I’d very much like to dispel. Be so good as to tell me frankly whether you know anything about the cause of the following and can enlighten me.
At the end of January – about a fortnight after my arrival here, I think – Mauve’s attitude towards me suddenly changed very much – as unfriendly as he had been friendly.1
I attributed it to dissatisfaction with my work, and was so anxious and agitated about it that I became extremely upset and fell ill, as I wrote to you at the time.
Mauve then came to see me and reassured me that everything would be all right and put courage into me.  1v:2
But one evening shortly afterwards he started talking to me again in such a totally different way that it seemed to me that I was confronted with a completely different man. I thought, my dear friend, it’s just as if someone has poured poison in your ear – slander, in fact – but I was in the dark as to where the venomous wind was coming from.
Mauve began to do things like imitate my speech and my mannerisms, saying ‘that’s the face you pull’, ‘this is how you talk’, in a hateful way, but he’s very good at it, and I must admit it was a striking yet hatefully drawn caricature of me.
On that occasion he said a couple of things which otherwise only H.G.T. used to say about me.
And I asked him: Mauve, have you seen Tersteeg recently? No, said Mauve. And we went on talking, but around 10 minutes later he let slip that Tersteeg had in fact been to see him that very day. After that I couldn’t get the thought of Tersteeg out of my mind, and I thought, is it possible, my dear H.G.T., that Your Hon. is behind this? And I wrote a short but not impolite letter to H.G.T. Deliberately not impolite, though I said to him: Sir, it grieves me so if this or that is said of me, for example, you don’t earn your bread or you idle, you must realize that things like that are too crass for me to let them pass, and it makes my heart weak.2 These last few years I’ve had trouble enough because of that kind of thing, and it seems to me that now they should come to an end.
That was the letter which H.G.T. spoke to you about on his first visit to Paris.3
When he returned from Paris, I went to see him and said that I hoped he’d forgive me if I’d said things about His Hon. that weren’t applicable, because I was in the dark as to the cause of my predicament. At any rate, he was again very friendly to me – but although I still went to see Mauve, Mauve remained uneasy and rather unfriendly.  1v:3
And a couple of times I was told he wasn’t at home, and anyway there was every sign of a decided coolness. I began going there less and less, and Mauve never came to see me any more, even though it’s not far away.
The way Mauve talked also became just as narrow-minded, if I may put it like that, as previously broad-minded. First and foremost, I had to draw from plaster casts. I utterly detest drawing from plaster casts – yet I had a couple of hands and feet hanging in the studio, though not for drawing. Once he spoke to me about drawing from plaster casts in a tone that even the worst teacher at the academy wouldn’t have used, and I held my peace, but at home I got so angry about it that I threw the poor plaster mouldings into the coal-scuttle, broken. And I thought: I’ll draw from plaster casts when you lot become whole and white again and there are no longer any hands and feet of living people to draw.
I then said to Mauve, old chap, don’t speak to me of plaster casts any more, because I can’t stand it. In reply to this, a note from Mauve saying he’d have nothing to do with me for two months. He did indeed have nothing to do with me for those two months, but in that time I wasn’t sitting still, though I can assure you I wasn’t drawing from plaster casts and, I must say, worked with more spirit and passion once I was free. When the two months were more or less up, I wrote to him to congratulate him on his large painting that was finished, and spoke to him once very briefly in the street.
Now the two months are long over, but he hasn’t been to see me yet. And things have happened since with H.G.T. which have prompted me to say to M., let’s shake hands and not bear a grudge or any bitterness towards one another, but it’s too difficult for you to guide me and too difficult for me to be guided by you if you demand ‘strict obedience’ in everything you say and I’m unable to comply. So there’s an end to guiding and being guided. That does nothing to diminish my feeling of obligation and gratitude towards you.
Mauve didn’t reply to this, and I haven’t seen him.  1r:4
What drove me to say to M., we must go our separate ways, was that I had proof that Tersteeg had in fact influenced M.
I gleaned it from H.G.T. himself, when he told me that he would see to it that the money you sent me was cut: ‘Mauve and I will make sure that a stop is put to it’. I then wrote H.G.T. a less friendly letter than the first one – making sure to thank him for his help in ‘guiding’ me.
I then simply told him how I felt, Theo, because you see, I remembered that on that first evening when I recognized one of H.G.T.’s expressions, Mauve wouldn’t admit to having seen him. And I thought: So, Tersteeg, are these your ‘manners’, first of all whispering something venomous in Mauve’s ear and then trying to take from me the only income I have? I didn’t know that such things are called ‘good manners’, I thought it was BETRAYAL. Theo, I’m a man with faults and miseries and emotions, but I don’t think I’ve ever tried to rob anyone of his means of subsistence or to undermine his friends. Sometimes I’ve battled with someone verbally but, you see, in my opinion no honest man interferes in someone else’s life because of a difference of opinion, at any rate those aren’t honest weapons. Do you understand now why I’m sometimes sad about many things, sad to the depths of my soul? And that I really won’t go to Mauve or Tersteeg, not even if it’s suggested that I beg their pardon. Because as far as Mauve is concerned, why didn’t he say, as he did in the beginning when Tersteeg laughed about my becoming a painter: stay out of it, because you don’t know as much about these things as I do. At first he did that, as I heard from Weissenbruch. And you see, Theo, that’s why it hurts me about Mauve, because even though I wouldn’t want to have any more of such ‘guidance’, I would in fact like to shake his hand again, and wish he wanted to do the same.
Do you perhaps know something about this that I don’t? Could you perhaps enlighten me on this subject? Adieu.

Ever yours,
Vincent

Forgive me for bothering you with this, but you see, I’m so much in the dark.

In a case of differing views on artistic matters it is, in my opinion, not fair to rob someone of his means of subsistence or attempt to turn his friends against him for reasons relating to his private life.

I once wanted to reprimand someone who often received bread from me. No, I thought, I’ll endure it from him, because otherwise he’ll have nothing to eat. You understand, but people with certain manners see things like that differently.

I have another drawing of a female figure like Sorrow only larger4 and, I believe, better than the first. And I’m working on a drawing of a street in which the sewerage or the water pipes are being dug up, i.e. diggers in a hole.5

Breitner is still in hospital and will have to stay there another month perhaps.
notes
1. For this change in Mauve’s attitude, see letter 209. The first signs of tension were mentioned as early as letters 202-203; Van Gogh wrote at the time that it actually made him ill.
a. Meaning: ‘onlangs’ (‘recently’).
2. Cf. the line from the poem ‘My lost youth’ by Henry Wadsworth Longfellow (‘There are thoughts that make the strong heart weak’), quoted in letter 126.
3. Regarding Tersteeg’s visit to Paris, see letter 204.
4. This drawing of a female figure is not known; it appears from letter 222 to be like Sorrow (see letter 216, n. 1).
5. Torn-up Noordstraat with diggers (F 930 a / JH 131 ), drawn from the house at no. 16 where Sien and her mother lived. See exhib. cat. The Hague 1990, pp. 48-49.