Back to site

217 To Theo van Gogh. The Hague, on or about Friday, 14 April 1882.

metadata
No. 217 (Brieven 1990 216, Complete Letters 187)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: The Hague, on or about Friday, 14 April 1882

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b208 V/1962

Date
Vincent writes: ‘I received your last letter with the 150 francs enclosed in good order’ (ll. 2-3). This was the second part of his allowance for April, which he requested in letter 216. Moreover, Theo has already commented on the drawing that was sent on the same day as letter 216 (ll. 4-5).
This letter appears to have been written before letter 218, as may be inferred from the opening lines of that letter (ll. 2-6), in which Vincent says he has just (‘today’) sent Theo a second drawing, of which there is as yet no mention in the present letter.
As regards the date assigned to this letter – on or about Friday, 14 April 1882 – see letter 214, Date.

Ongoing topics
Vincent has sent Theo the drawing Sorrow (216)
Vincent owes Tersteeg 25 guilders (214)
Strained relations with Tersteeg (208)

original text
 1r:1
Waarde Theo,
Uw laatste schrijven met ingesloten frs 150 ontving ik in orde & dank er U ten zeerste voor.
Ik ben er zeer blijde om dat gij iets in de gezonden teekening vondt, mij dacht er zat dan ook iets in.– Ik zou erg graag willen gij er een klein eenvoudig grijs passepartout om liet zetten want daarin komt het ’t beste voor.–1
Dan vond ik ’t geen gij zegt omtrent het aspect van sommige teekeningen, als hebbende een je ne sais quoi dat men ’t best vergelijken kan bij eene eauforte non ébarbée,2 gedeeltelijk juist.
Evenwel geloof ik dat dit eigenaardig effekt waarop de kenners m.i. zeer teregt prijs stellen meer veroorzaakt wordt bij teekeningen (natuurlijk niet bij etsen want daar is ’t het braam van de plaat) door een eigenaardige trilling der hand wanneer men met emotie werkt, dan wel door het materiaal waarmee men teekent. Ik heb zelf onder mijn studies een paar die er tamelijk wat ik dan maar noemen zal non ébarbé uitzien. Als ik Uw teekening niet gefixeerd heb – of nadat ik ze gefixeerd heb er nog hier & daar in werkte zoodat er plekken zijn die onaangenaam blinken, gooi er dan brutaal een groot glas melk of water en melk over heen en laat daarna droogen en ge zult zien er een eigenaardig mat zwart ontstaat, veel pittiger dan dat men gewoonlijk in een potloodteekening ziet.–3
 1v:2
Om dat eigenaardige aspect non ébarbé te krijgen geloof ik dat men niet precies krijt maar veeleer houtskool die vooraf in de lijnolie gelegen heeft zou moeten gebruiken.4
Natuurlijk heb ik nu direkt aan den Hr T. de f. 25 geretourneerd en heb kwitantie daarvoor ontvangen ZONDER ÉÉN WOORD ER BIJ. Dat ZEd. spreekt van gefroisseerd moge zoo zijn doch ik wou liever hij eens nadacht hoe het mij moet gefroisseerd hebben telkens dingen te hooren als: ge verdient Uw brood niet, of: gij hebt Uw regten verloren, of: gij zoudt een slag in Uw gezigt moeten hebben verdragen, of weet ik wat meer. Zie, zulke dingen, waarachtig ze froisseeren zeker niet minder maar oneindig meer dan wat ik ZEd. heb gezegd, zulke dingen, zij gaan soms door merg en been en grieven tot diep in de ziel. Maar à quoi bon er meer over te praten.
Wat betreft het koopen of niet koopen van ZEd., dat beschouw ik als eene heel andere zaak en geheel afgescheeden te moeten zijn van persoonlijke geschillen of verschil van inzigten in dit of dat. Het koopen of niet koopen van ZEd. zou ik meenen dat afhing niet van mijn persoon doch van mijn werk. Laat hij mijn werk koopen of niet koopen naarmate ik er mee vóóruit ga of om reden hij ’t al of niet wil hebben, ’t zij voor zich zelf ’t zij voor een ander liefhebber. Maar ’t is niet precies regtvaardig om een persoonlijke antipathie te doen invloed hebben  1v:3 op de beoordeeling van ’t werk of omgekeerd zich door het innemende van den persoon van den een of anderen artist te laten influenceeren om fouten in het werk over ’t hoofd te zien.
Er is voorzeker verband tusschen persoon en werk doch niet gemakkelijk is het te defineeren hoedanig dit verband is en op dat punt tast menigeen geheel mis.
En nu – ja ik weet het dat Moe ziek is – en ik weet bovendien nog veel meer sombere dingen ’t zij in ons eigen huis ’t zij in andere gezinnen.
En ik ben daarvoor niet ongevoelig en mij dunkt ik zou niet Sorrow of Smart kunnen teekenen als ik niet zelf meegevoelde. Het is mij evenwel zoo duidelijk geworden sedert dezen zomer dat de disharmonie tusschen Pa en Moe en mij een kwaal is geworden van chronischen aard door dat het veel te lang geduurd heeft dat er groot misverstand was tusschen ons en vervreemding. Zoodat nu ’t eenmaal zoover is wij van weerskanten er voor lijden moeten.
Ik bedoel, ik had meer kunnen hebben aan Pa en Moe, Pa en Moe hadden meer kunnen hebben aan mij indien wij veel vroeger van weerskanten meer gezocht hadden met elkaar te leven en lief & leed te deelen, steeds bedenkende dat ouders en kinderen èèn moeten blijven. Díe fouten nu, hebben noch Pa en Moe noch ik opzettelijk begaan en voor een zeer groot deel zijn die toe te schrijven aan de force majeure van moeielijke omstandigheden en een gejaagd leven. Nu is het zoo dat ik voor Pa en Moe een half vreemd en half vervelend persoon ben en bitter weinig meer, en van mijn kant heb ik t’huis ook een leeg en eenzaam gevoel.  1r:4 Denkwijs en ambacht loopen zoo uiteen dat wij zonder dit ’t zij van den eenen ’t zij van den anderen kant te bedoelen, elkander hinderen doch ik herhaal het, geheel onwillekeurig. Dat is wel een erg naar geval doch de wereld en het leven zijn vol van zulke verhoudingen en och, eigentlijk doen we, wie we ook zijn, er geen nut mee en wel schade, door ’t elkaar te verwijten. en ’t is soms het beste in zoo’n geval elkaar te vermijden. Ik weet het echter niet of dit het beste zij of iets anders beter, ik wou dat ik het wist.
Nu, Pa en Moe vinden veel troost in hun werk en ik in het mijne. Want kerel, ik werk ondanks de petites misères met veel pleizier.
Ik ontvang daarnet een brief van Rappard; ben een poos “en froid” met hem geweest doch wij zijn nu wederkeerig weer in elkaars werk geïnteresseerd. Hij komt spoedig eens bij me naar alle gedachten. Ben nog bij Blommers op ’t atelier geweest onlangs.5 de kunstbeschouwing van houtsneden is après tout niet doorgegaan6 maar ik heb er toch mee gewonnen dat ik er eindelijk eens toe gekomen ben ze goed te sorteeren & in orde te brengen. Ik kan er echter onmogelijk genoeg tijd aan besteden of moeite doen om de dingen te vinden en ga van dag tot dag meer op in het teekenen.
Heb vandaag weer een naaktstudie gemaakt van een geknield vrouwenfiguur, en gisteren de pose van een breistertje doch ook naakt zooals ik U reeds vroeger schreef ik doen wilde.7
Nu wel te rusten, ’t is diep in den nacht, nogmaals dank voor het gezondene en geloof me met een handdruk,

t. à t.
Vincent

Ik hoop U nog een pendant te maken voor “Sorrow”.

translation
 1r:1
My dear Theo,
I received your last letter with the 150 francs enclosed in good order and thank you for it most sincerely.
I’m very glad that you saw something in the drawing I sent, I also thought there was something in it. I’d very much like you to have a small, simple grey mount put around it, because it will look best in that.1
In addition, I found something you said about the look of some drawings, as having a je ne sais quoi that can best be compared to an undeburred etching,2 correct to some extent.
I believe, though, that this curious effect which connoisseurs set great store by – rightly so, in my opinion – is caused in drawings (not in etchings, of course, since there it’s the burr of the plate) more by a peculiar trembling of the hand when one works with emotion than by the materials with which one draws. Among my studies I have a couple which appear to be what I’ll simply call undeburred. If I didn’t fix your drawing – or if I worked on it here and there after fixing it, so that there are some places with an unpleasant sheen – go ahead and pour a large glass of milk, or water and milk, over it and let it dry, and you’ll see that a peculiar dull black is produced, much stronger than one usually sees in a pencil drawing.3  1v:2
To achieve that peculiar undeburred look, one should use not chalk, I believe, but rather charcoal that has been soaked in linseed oil first.4
Of course I immediately returned the 25 guilders to Mr T., and received a receipt for it WITHOUT ONE WORD BEING SAID. It may be that His Hon. speaks of being offended, but I’d rather he considered for once how it must have offended me to hear again and again things like: you don’t earn your bread, or: you’ve lost your rights, or: you should have been given a slap in the face, and I don’t know what all. You see, truly, things like that certainly offend not less, but infinitely more, than what I said to His Hon., things like that sometimes cut right through one and sting one to the quick. But what good does it do to talk about it?
As to whether His Hon. buys or not, I consider that an entirely different matter, and one that ought to be completely separate from personal disputes or differences of opinion about this or that. Whether His Hon. buys or not depends, I should think, not on my person but on my work. Let him buy my work or not according to whether I progress or whether or not he wants it, either for himself or for another art lover. But it’s not exactly fair to let a personal antipathy influence  1v:3 the judgement of a work or, conversely, to let oneself be led by the personal appeal of this artist or that to overlook the faults in his work.
There is, to be sure, a connection between a person and his work, but it’s not easy to define the nature of that connection, and many are badly mistaken about it.
And well – yes, I know that Ma is ill – and I also know many more sombre things, both in our own and in other families.
And I’m not insensitive to them, and it seems to me that I couldn’t draw Sorrowa if I didn’t feel it myself. Even so, since last summer it’s become very clear to me that the disharmony between Pa and Ma and me has become a chronic condition, because for far too long there was estrangement and a great deal of misunderstanding between us. So that now it’s come to the point where we must suffer for it on both sides.
I mean, Pa and Ma could have done more for me, I could have done more for Pa and Ma, if we’d tried much earlier on both sides to live with one another and to share the good and the bad, always remembering that parents and children must remain united. Well, neither Pa and Ma nor I made those mistakes intentionally, and they can be attributed in very large measure to the force majeure of difficult circumstances and a hectic life. As it is now, I’m half a stranger and half a tiresome person and precious little else to Pa and Ma, and for my part I have an empty, lonely feeling at home.  1r:4 Our ways of thinking and occupations are so different that we hinder one another without either the one or the other meaning to do so – but I repeat, completely unintentionally. That is indeed a very dismal affair, but the world and life are full of such relationships, and oh, it’s actually useless and in fact injurious for us, no matter who we are, to reproach one another for it. And sometimes it’s best to avoid one another in such a case. I don’t know, though, if this would be best or if something else would be better. I wish I knew.
Well, Pa and Ma find much comfort in their work and I in mine. Because, old chap, I work with a great deal of pleasure, despite the petty vexations.
I’ve just received a letter from Rappard; was at odds with him for a while, but now we’re both interested in each other’s work again. In all likelihood he’ll come to see me soon. Went recently to see Blommers in his studio.5 The viewing of woodcuts didn’t take place after all,6 but I actually benefited by it in that I finally got round to sorting them out and putting them in order. Still, it’s impossible for me to put enough time or effort into finding them, since I’m more engrossed in drawing every day.
Made another study of the nude today, a kneeling female figure, and yesterday the pose of a woman knitting, but also nude, as I wrote to you earlier that I’d wanted to do.7
Well, sleep well, it’s deep in the night, thanks again for what you sent, and believe me with a handshake,

Ever yours,
Vincent

I hope to make you a pendant to ‘Sorrow’.
notes
1. Regarding this advice, probably prompted by reading Edmond and Jules de Goncourt’s Gavarni, l’homme et l’oeuvre, see letter 216, n. 4.
2. An ‘undeburred etching’ is a somewhat confusing expression, since an etching has no burrs. What is meant is the velvety effect produced by the incision of a line in a metal plate (whether a drypoint engraving or an etching plate (re)worked with a steel needle) if the burrs – the rough ridges on either side of the incision – are not removed. See cat. Amsterdam 1996, p. 28.
3. Several extant drawings show signs of having had generous quantities of milk poured over them. See cat. Amsterdam 1996, p. 27.
4. Van Gogh presumably applied this method in the drawing Baby (F 912 / JH 318). See cat. Amsterdam 1996, pp. 194-196, cat. no. 54.
a. After ‘Sorrow’ Van Gogh repeated the Dutch equivalent ‘of Smart’ (or Sorrow).
5. In 1881 Blommers was living and working in The Hague at Spui 58. See Adresboeken 1878-1881; his name does not appear in the Adresboeken 1881-1882, however.
6. Concerning the intended viewing at Pulchri, see letters 213 and 214.
7. Regarding Van Gogh’s plans to do this, see letter 212. Neither drawing is known.