1r:1
Waarde Theo,
Dezen morgen nog toen ik U schreef1 was ik in twijfelmoedigheid over iets wat mij fameus hinderde, waaromtrent ik voorloopig gerustgesteld ben. Ik kan U een slecht nieuws vertellen, namelijk dat Mauve eigentlijk weer zeer onwel is – natuurlijk het gewone.–
Doch ook een goed nieuws, dat ik de verzekering heb dat het aan zijn ziekte te wijten is dat hij in den laatsten tijd mij zeer onvriendelijk heeft behandeld, en niet daaraan dat het met mijn werk den verkeerden weg opgaan zou.–
Reeds schreef ik U in een vorigen brief dat ik een bezoek van Weissenbruch had gehad. Weissenbruch is op ’t moment zoowat de eenige die nog bij Mauve toegelaten wordt & ik dacht dat ik hem eens moest gaan spreken. Toen ben ik heden op zijn atelier geweest op de U bekende zolder.2
En zoodra hij mij zag begon hij te lagchen en zei, ge komt zeker eens hooren naar Mauve, zoodat hij dadelijk wist waarom ik kwam & ik hem geen explicatie behoefde te geven.
Hij deelde mij toen mede dat zijn bezoek bij mij eigentlijk tot oorzaak had dat Mauve, die omtrent mij in twijfeling was, hem er eens op afgezonden had om de opinie van Weissenbruch omtrent mijn werk te hebben.–
 1v:2
En Weissenbruch heeft toen tot Mauve gezegd “hij teekent verdomd goed, ik zou naar zijn studies kunnen werken”.–
En, voegde hij er bij, ze noemen mij het zwaard zonder genade en dat ben ik ook en ik zou ’t niet tegen Mauve gezegd hebben als ik geen goeds gevonden had in je studies.–
Ik heb nu permissie om zoolang Mauve ziek is of het overdruk heeft met zijn groote schij, bij Weissenbruch te komen als ik iets weten moet en W. heeft mij gezegd dat ik mij in geen enkel opzigt omtrent de verandering van stemming van M. moet ongerust maken.
Ik heb toen ook aan W. gevraagd wat hij van mijn penteekeningen dacht. Dat zijn je besten zei hij. En ik vertelde hem dat Tersteeg er me een standje over gemaakt had. Trek het je niet aan zei hij, toen Mauve zei dat er een schilder in je stak zei Tersteeg van neen, en Mauve heeft toen tegen Tersteeg je partij getrokken en ik was daarbij tegenwoordig en als ’t weer voorkomt zal ik, nu ik je werk gezien heb, zelf ook partij voor je trekken.–
 1v:3
Dat “partij trekken” is niet wat ik begeer, alleen moet ik zeggen dat het mij soms ondragelijk is als Tersteeg altijd en eeuwig weer tot mij zegt “gij moet er onderdehand eens aan beginnen te denken dat ge Uw brood moet verdienen”. Dat vind ik zoo’n afschuwelijke uitdrukking dat het mij moeite kost om mij dan goed te houden. Ik werk wat ik kan en spaar mij zelven niet dus ik ben mijn brood waard en men moet mij er geen verwijt van maken als ik tot nog toe niet heb kunnen verkoopen.
Gij hebt nu deze details omdat ik mij niet kan begrijpen waarom gij in deze maand mij noch geschreven hebt noch ook iets gestuurd.
Mogelijk acht ik het dat gij misschien van Tersteeg een of ander gehoord hadt dat U weer overdonderde.
Ontvang nogmaals de verzekering dat ik er op werk om te vorderen met dingen die gemakkelijker te verkoopen zijn, n.l. aquarellen, maar dat kan niet op eens vlotten. Lukt het mij gaandeweg dan is het al spoedig, in aanmerking genomen den korten tijd dat ik bezig ben. Doch op staanden voet zal het mij niet lukken nog. Zoodra Mauve weer beter is en weer eens bij me komt of ik bij hem, zal hij mij nog wel eens weer op nieuw  1r:4 nuttige dingen zeggen naar aanleiding van studies die ik ondertusschen maak.
In den laatsten tijd heb ik bitter weinig aan Mauve gehad en hij heeft mij ook zelf eens gezegd: ik ben niet altijd gestemd om ’t je te wijzen. Soms ben ik zoo moe en dan moet je in godsnaam maar een beter moment afwachten.–
Ik acht het een groot voorregt nu en dan eens bij zulke knappe lui als W. te komen, vooral als zij zoo als W. dezen morgen b.v. de moeite nemen om een teekening waar ze aan bezig zijn doch die nog niet af is, voor den dag te halen, en uitleggen hoe zij die aanzetten. Dat is ’t wat ik hebben moet. Als gij in de gelegenheid zijt om te zien schilderen of teekenen, let daar dan op want ik geloof dat menig kunstkooper anders over veel schilderijen &c. zou gaan denken als hij goed wist hoe zij gemaakt waren. Het is wel waar dat men het bij instinkt wel eenigermate begrijpen kan doch dit weet ik wel, dat ik meer helderheid omtrent verscheiden dingen gekregen heb juist door het zien werken en door zelf ook wat te beproeven.
Ik zou nog wel erg graag bij gelegenheid wat van dat papier Ingres hebben, het wordt misschien spoedig geschikt weer om buiten te zitten en dan zou het mij van veel nut zijn. Ik begin zuinig te worden op mijn studies en wou die bij U zijn wel terug hebben.3
à Dieu kerel, ontvang een handdruk in gedachten, arme Mauve, hij zal niet beter zijn voor zijn groote Schij klaar is en dan daarna uitgeput zijn.

t. à t.
Vincent

top