1Soms gooit gij, vrees ik, wel eens een boek weg omdat het te 2realistisch is/ heb mededoogen en geduld met
dezen brief 3en lees hem in elk geval maar eens door al
is hij bar.
4Zoo als ik u uit s’Hage reeds schreef1 heb ik
nog een & ander met U te bepraten 5nu ik weer
hier terug ben. Het is niet zonder emotie dat ik terugdenk aan mijn 6reisje naar s’Hage. Toen ik bij M.2 kwam toen klopte mij het hart wel wat want 7ik dacht bij me zelf/ zal hij mij ook met een
kluitje in ’t riet probeeren te sturen of zal 8ik hier
iets anders ontmoeten_ En nu/ ’t geen ik
ondervond van hem was 9dat hij op allerlei manier
praktisch en hartelijk mij teregtwees en 10animeerde.
Evenwel niet altijd door maar alles goed te vinden wat ik 11deed of zeide/ integendeel. Maar als hij mij
zegt/ dit of dat deugt niet/ 12dan is het omdat hij tegelijk er bij zegt “maar
probeer ’t eens op die en die wijs”/ 13en dat is heel wat anders dan aanmerkingen maken om
aanmerkingen te 14'maken. Of iemand al zegt “gij zijt
ziek in dit of in dat”/ dat helpt niet 15veel/ maar zegt iemand “doe dit of dat en gij zult gezond
worden”/ en 16'zijn raad is geen
bedriegerij/ kijk/ dat is het ware/ en – en – dat helpt dan ook. 17Nu
ben ik van hem vandaan gekomen met eenige geschilderde studies en 18een paar aquarellen.3
Natuurlijk zijn dat geen meesterstukken maar 19toch/ ik geloof waarlijk dat er iets gezonds en werkelijks in
zit/ meer 20althans dan in hetgeen
ik tot nu toe maakte. En dus reken ik nu te zijn 21aan
’t begin van ’t begin om iets serieus te maken. En daar ik nu 22over een paar technieke ressources meer kan beschikken/ n.l. verf en 23penseel/ zoo zijn de dingen als ’t ware weer nieuw.–4
24Maar – nu moeten wij dat in praktijk gaan brengen. En dan is 25het eerste dat ik een vertrek moet vinden groot genoeg
om eene 26behoorlijke distantie te kunnen in acht nemen.
Mauve zei mij dadelijk 27toen hij mijn studies zag “ge
zit te digt bij Uw model”.
28Daardoor wordt het in veel gevallen zoo goed als onmogelijk 29de noodige afmetingen voor de proportie goed te nemen
en dus 30dat is zeker een van de eerste dingen waarop ik
letten moet. 31Nu moet ik zien een groot vertrek ergens
te huren, ’t zij een 32kamer ’t zij eene loods. En dat
zal zoo enorm duur niet zijn_ 33Een arbeidershuisje doet hier te lande f_ 30 per jaar huur/ dus 34dunkt me
voor een vertrek dat dubbel zoo groot is als die in een arbeiderswoning f_ 60 b.v.
35En dat is niet onoverkomelijk. Ik heb reeds eene loods gezien 36doch aan die zijn wel wat al te veel inconvenienten/ vooral in 37den wintertijd. Doch
althans als ’t wat zachter weer is zou ik daar 38kunnen
werken. En verder zijn geloof ik hier in Brabant 39niet
alleen te Etten maar ook nog wel op andere dorpen/ als er hier
40bezwaren mogten opdokken/a modellen te vinden.–
41Evenwel, ofschoon ik erg veel van Brabant houd zoo heb ik toch ook
42gevoel voor andere figuren dan de Brabantsche
boerentypen. 43Zoo vond ik Scheveningen weer
onuitsprekelijk mooi. Maar ik 44ben nu eenmaal hier en
het komt hier alligt goedkooper uit. 45Echter heb ik
bepaald afgesproken met M. dat ik al mijn best 46zal
doen om een goed atelier te vinden en verder moet ik 47nu betere verf en beter papier gebruiken.
48Evenwel, is voor studies en krabbels het papier Ingres uitmuntend.
49En ’t komt veel goedkooper uit zelf daarvan
schetsboeken van allerlei 50formaat te maken dan die
schetsboeken gemaakt te koopen. Ik heb nog 51eenigen
voorraad Papier Ingres doch als gij de bewuste studies terugzend, 52en ge kunt er weer wat van die zelfde soort bijzenden/ zult gij mij erg 53veel pleizier
doen. Maar geen spierwit/ maar zoo van die kleur van 54ongebleekt linnen/ geen koude tinten_
55Theo wat is toon & kleur een groot ding. En wie er geen
gevoel 56voor leert hebben/ wat zou hij
ver van ’t leven af blijven. M. heeft mij 57zooveel
dingen leeren inzien die ik vroeger niet zag en ’t geen hij 58mij gezegd heeft zal ik U bij gelegenheid wel eens probeeren
over te vertellen 59want misschien kunnen er nog wel een
of twee dingen zijn die ook 60gij niet goed ziet. Enfin
we zullen het nog wel eens over artistieke 61kwesties
hebben zamen/ hoop ik.
62En gij kunt niet denken wat een gevoel van verlossing ik begin 63te voelen als ik denk aan dingen die M. mij ook gezegd
heeft 64omtrent het verdienen. Denk eens hoe ik jaren
lang gescharreld 65heb/ altijd in een
soort fausse position_ En nu/ nu 66komt er een schemering van echt licht.
67Ik wenschte wel dat gij de twee aquarellen die ik nu heb
meegebragt 68eens zaagt want gij zoudt zien dat het
aquarellen zijn net als andere 69aquarellen_ Er mogen nog veel imperfecties in zijn, que soit, ik wil 70graag de eerste zijn om te zeggen dat ik er zelf nog zeer
ontevreden 71over ben/ maar toch/ het is iets anders dan ik tot nu 72toe heb gemaakt en het ziet er frisscher en gezonder uit. Maar 73dat neemt niet weg dat het nog veel frisscher en gezonder
moet worden/ 74maar niet in eens kan men wat men wil. Dat gaat
geleidelijk_ 75Nu heb ik die paar teekeningen echter zelf noodig om
’t geen ik 76nu hier maken zal er bij te vergelijken
want ik moet ze minstens 77zoo hoog opvoeren als wat ik bij M. maakte.
78Maar ofschoon M. mij zegt dat/ als ik nog een
paar maanden 79hier gescharreld heb en dan nog eens b.v.
in Maart bij hem terug 80zal zijn geweest/ ik geregeld verkoopbare teekeningen zal maken/ 81zoo zit ik nu nog in een vrij moeielijke periode. De
uitgaven 82'voor model/ atelier/ teeken- & schilderbehoeften vermeerderen 83en de verdiensten zijn er nog niet.
84Wel is waar heeft Pa gezegd dat ik niet bang hoefde te zijn 85voor de onvermijdelijke kosten en Pa is in zijn schik
met 86hetgeen M. zelf hem gezegd heeft en ook met de
studies en 87teekeningen die ik terug bragt. Maar ik
vind het toch 88bitter en bitter miserable dat Pa er
door schade zou leiden. 89Wij hopen natuurlijk wel dat
het later teregt komt/ maar toch/ 90het weegt mij zwaar op het hart. Want sedert ik hier
ben heeft 91Pa werkelijk niet aan mij verdiend en meer
dan eens b.v. 92een jas of broek gekocht die ik
eigentlijk liever niet gehad had 93ofschoon ik ’t wel
noodig had/ maar Pa mag er geen schade 94bij hebben. Te meer als de bewuste jas of broek niet past en 95maar half of niet doeltreffend is. Enfin alweer petite misère
96de la vie humaine.5 Nu vind ik het bovendien zoo als ik U 97reeds vroeger
zeide vreesselijk beroerd om niet precies vrij te 98zijn. Want ofschoon Pa mij niet letterlijk van iederen cent 1v:3 99rekenschap vraagt zoo weet hij toch altijd precies waarvoor en 100hoeveel ik uitgeef. En nu/ ofschoon ik
desnoods geen geheimen 101heb zoo is ’t mij toch niet
aangenaam dat men mij in de kaart kan 102kijken.
Desnoods zijn zelfs mijn geheimen 103geen geheimen voor
degenen voor wie ik sympathie heb.
104Doch Pa is niet de man voor wie ik gevoelen kan wat ik b.v. voor U
105of voor Mauve gevoel. Ik houd wel degelijk van
Pa en Moe maar 106’t is weer een heel ander soort van
sympathie dan die voor U of 107'voor M. Pa kan niet met
mij meeleven en meegevoelen en ik 108kan mij niet
inwerken in het systeem van Pa en Moe/ daarin krijg ik 109het te benaauwd – ik zou er in stikken.–
110Als ik ’t een of ander vertel aan Pa dan is het als een 111ijdele klank voor hem en voor Moe zeker niet minder
en eveneens 112vind ik de preeken en begrippen van Pa
en Moe omtrent God/ 113menschen/ zedelijkheid/ deugd/ zoo goed als al te maal laria.6 114Ik lees ook wel eens in den Bijbel/
net zoo goed als ik soms in 115Michelet of Balzac lees
of Eliott/ doch in den Bijbel zie ik weer 116heel andere dingen dan Pa en ’t geen Pa er uithaalt volgens
117een akademisch maniertje dat kan ik er volstrekt
niet in vinden. 118Pa en Moe hebben sedert dat Ds ten Kate de Faust van Goethe 119vertaalt heeft7 dat boek eens gelezen want nu
een dominé het 120vertaalt heeft zal het toch wel niet
al te onzedelijk (??? qu’est ce 121que c’est que ça)
zijn.– Doch zij zien er niets anders in 122dan de
rampzalige gevolgen van eene onkiesche liefde_–8
123En zij begrijpen den Bijbel zeker evenmin. Neem nu Mauve, 124b.v. als die iets leest dat diep is dan zegt hij
maar zoo dadelijk niet/ 125die man bedoelt dit of dat. Want de poezij is zoo
diep en intangible 126dat men alles maar zoo niet
systematisch defineeren kan/ maar 127Mauve heeft een fijn gevoel en zie/ dat gevoel vind ik zoo
veel 128meer waard dan het defineeren en critiseeren.
En och als 129ik lees/ en eigentlijk
lees ik zoo veel niet en dan nog maar 130anderhalven
schrijver/ een paar mannen, die ik zoo toevallig heb 131gevonden, dan doe ik dat omdat zij de dingen breeder
en milder en 132met meer liefde bekijken dan ik en de
werkelijkheid beter kennen/ 133en om dus van hen iets te leeren. Maar al dat
geleuter over 134goed en kwaad/
zedelijkheid en onzedelijkheid/ daar geef ik eigentlijk 135zoo weinig om. Want waarachtig/ ’t
is me onmogelijk altijd 136maar te weten wat goed wat
kwaad/ wat zedelijk wat onzedelijk is.
137De zedelijkheid of onzedelijkheid brengt mij zoo onwillekeurig op
K.V. 138Ah! ik had U dan geschreven dat het hoe langer
hoe minder op aardbeien eten 139in de lente begon te
lijken.9 Nu/ dat is dan ook
zoo_ Mogt ik in herhaling vervallen/ 140vergeef het mij maar/ ik weet niet
of ik U al precies geschreven heb wat ik te 141Amsterdam ondervond. Ik ging daar dan heen denkende/ wie weet
of 142het neen nooit nimmer niet aan ’t ontdooien is/ het is zulk zacht weer. 143En op
een zekeren avond dus scharrelde ik de Keizersgracht langs/
zoekende 144waar het huis was en vond het dan
ook.10 En ik belde natuurlijk 145aan en hoorde de familie was nog aan tafel. Maar toen hoorde
ik/ 146ik kon toch wel binnenkomen. Maar daar waren ze
allen/ Jan die 147zeer geleerde
professor incluis/11 behalve
Kee. En ze hadden elk 148nog een bord voor zich maar er
was geen bord te veel. 149Deze kleine bijzonderheid
viel mij in ’t oog.– Men wilde mij in den waan 149abrengen dat Kee er niet was en had haar bord weggenomen doch ik wist dat ze er
was, 149bik vond dat zoo iets van een comedie of
spelletje_
150Na eenigen tijd vroeg ik (na een paar gewone praatjes en goeden
dag zeggen)/ 151Maar waar is Kee? Toen repeteerde J_P.S. mijn vraag zeggende, 152tot zijn vrouw/ Moeder waar is Kee? En moeder de vrouw zei/
Kee is uit. 153En toen vroeg ik voorloopig niet verder
maar praatte wat met den professor 154over de
tentoonstelling op Arti die hij dan pas gezien had.12 Nu/ maar 155de professor verdween en kleine Jan Vos verdween/ en J.P.S.
en deszelfs 156ega en den onderhavige persoon bleven
alleen en zetten zich in postuur_ 157J.P.S. nam het woord als priester en Vader en zei
dat hij juist een 158onderhavigen brief had willen
sturen aan den onderhavigen persoon 159en hij zou dien
brief voorlezen.– Evenwel vroeg ik eerst/ 160ZEd. of Wel Eerw. in de reden vallende/ op nieuw/ Waar is Kee? (Want ik wist dat ze 161in stad was.) Toen zegt J.P.S./ Kee heeft
het huis verlaten zoodra zij hoorde 162dat gij daar
waart. Nu ken ik sommige dingen in haar en ik moet U 163verklaren dat ik toen niet wist en nu nog niet weet met zekerheid of hare 164'koelheid en ruwheid een goed of een slecht teeken
is_– Zooveel weet ik, 165dat ik
haar nooit tegen een ander dan mij zoo schijnbaar of werkelijk koel 166en bar en ruw heb gezien. Ik zei dus daar niet veel op en
bleef dood 167kalm. laat mij dien brief maar eens
hooren zei ik/ of niet hooren/ ’t kan 168me anders niet veel schelen. Toen kwam de epistel.
Het geschrift 169was WelEerwaard en ZeerGeleerd en dus
stond er eigentlijk niets in 170maar er scheen toch in
te staan dat ik verzocht werd mijn correspondentie 171te staken en den raad werd mij gegeven energieke pogingen in het werk 172te stellen om de zaak uit mijn hoofd te zetten.
Eindelijk was de 173lezing van den brief uit/ ik had net een gevoel of ik in de kerk 174de dominé/ na wat op en neer steigeren met
zijn stem/ amen 175hoorde zeggen – het
liet me even koel als een gewone preek_ 176En toen begon ik en zei zoo bedaard en beleefd als
ik 177kon/ nu ja/ op
deze wijs had ik al erg dikwijls hooren redeneeren/ 178maar nu verder – et après ça_– Maar
toen keek 179J.P.S. op.... ja hij scheen eenigzins in
consternatie dat ik niet 180ten volle overtuigd was dat
de uiterste grens van het menschelijk 181'denk- en
gevoelsvermogen daar eindigde. Er was dan volgens 182hem geen “et après ça” meer mogelijk. Zoo gingen we door en 183nu en dan kwam er een zeer jesuitisch woordje van Tante
M.13 bij en 184ik
werd wat warm en ik sloeg maar eens door. En J_P_S. sloeg ook 185door/ zoo ver
als een domine door slaan kan. En ofschoon hij 186niet
precies zei “God verdom je” zoo zou toch een ander dan een 187domine in de stemming van J_P.S. zich zoo
hebben uitgedrukt. 188Maar gij weet dat en van Pa en
van J_P.S. ik op mijn manier 189houd
ondanks ik hun systeem waarachtig verfoei/ en ik 190laveerde wat en heb wat gegeven en genomen zoodat op ’t eind
van 191den avond zij mij zeiden dat als ik bij hen
logeeren wilde ik 192het doen kon. Toen zei ik/ dank je wel. als Kee het 193huis
uit loopt als ik kom dan vind ik dat niet het moment om hier 194te logeeren/ ik ga naar mijn logement. En
toen vroegen ze/ waar 195logeert ge.
ik zei/ ik weet het nog niet/ en toen stonden
Oom & Tante 196erop ze zouden me dan zelf naar
een goed en goedkoop 197logement brengen. En och heer!
die twee oudjes gingen met me 198mee door de koude
mistige slikkerige straten en werkelijk/ ze 199wezen me een heel goed logement en zeer goedkoop. Ik wou
volstrekt 200niet hebben dat ze meegingen en zij wilden
volstrekt ’t mij wijzen_2r:5 201En zie/ ik vond daar iets menschelijks in
en het bragt mij 202wat tot kalmte. Nog twee dagen
bleef ik te Amsterdam en 203ik sprak nog verder met J_P.S_ maar Kee heb ik niet gezien/ die 204verdonkeremaande zich telkens. En ik
zei dat zij wel moesten 205weten dat ofschoon zij
wilden dat ik de zaak als uit en geeindigd 206zou
beschouwen ik voor mij dat niet doen kon. En dan zeiden 207zij daarop voortdurend en onwrikbaar: “Later zou ik dat 208wel beter leeren inzien”.– Ik zag den professor ook
nog nu en 209'dan en ik moet zeggen/
hij viel mij mede/ maar – maar – maar – 210wat zal ik verder van dien heer zeggen. Ik heb hem
toegewenscht 211dat hij eens verliefd mogt worden_– Voilà.– Kunnen professors 212verliefd worden? Weten domines wat liefde is?
213Ik las dezer dagen Michelet/ La femme/ la religion et le 214prêtre_14 Boeken zoo als dat zijn vol van
werkelijkheid 215doch wat is werkelijker dan de
werkelijkheid zelve en waarin 216is meer leven dan in
het leven zelf. En wij die dan ons best doen 217om te
leven/ waarom leven we niet nog veel meer!
218Ik liep met mijn ziel onder den arm die drie dagen te Amsterdam/ 219ik voelde mij verdomd beroerd en die halve
vriendelijkheid van 220Oom en Tante en al die
redenaties/ ik vond ze zoo zwaar op 221de hand.– Totdat ik eindelijk mij zelven zwaar op de 222hand begon te vinden en tot me zelf zei: zoudt ge
soms weer 223melankoliek willen worden.– En toen zei ik
tot mijzelf/ Laat 224je toch niet
overdonderen.– En dat was dus op een zondag morgen 225dat ik voor ’t laatst naar J_P.S. toeging en zei/ hoor eens Waarde Oom/ 226als Kee Vos een Engel was dan zou ze me te hoog zijn
en ’k geloof 227niet ik op een Engel verliefd zou
blijven_ Was ze een duivel/ 228ik zou niet met haar te maken willen hebben. In ’t
onderhavige 229geval zie ik in haar een echte vrouw en
met vrouwelijke passies en grillen en ik houd enorm veel 230van haar en dat is nu eenmaal zoo en ik ben daar blij om.
231Zoo lang Zij geen Engel of Duivel wordt dan is
’t onderhavige geval 232niet uit. En J.P.S. kon daar
niet heel veel op zeggen en sprak 233zelf over
vrouwelijke passies/ ik weet niet regt wat hij zeide er van en
234toen ging J_P.S. naar de kerk.
Geen wonder dat men aldaar 235verstokt en versteend/ ik weet dat door eigen ervaring. En dus wat 236betreft uw onderhavige broeder/ die wilde
zich niet laten overdonderen. 237Maar dat nam niet weg
dat hij een gevoel had van overdondering/ 238een gevoel net als of hij te lang tegen zoo’n koude
harde gewitte kerkmuur 239'had gestaan. En ja/ zal ik U nu nog verder vertellen, kerel, 240’t is wat gewaagd om realist te blijven maar Theo/ Theo ge zijt 241toch zelf ook
realist/ och verdraag mijn realisme! Ik zeide 242'U/ desnoods zijn zelfs mijn geheimen geen
geheimen_ nu/ ik neem 243dat woord niet terug/ denk van mij wat ge
wilt en 244of gij goed of niet goed vind wat ik deed
doet er minder toe_
245Ik ga voort – van Amsterdam ging ik eens naar Haarlem en zat 246heel gezellig bij ons lief zusje Willemien en ik
wandelde met haar 247en s’avonds ging ik naar s’Hage en
ik kwam om een uur of zeven 248bij M. te land.b
249En ik zei: hoor eens M./ gij zoudt naar Etten
zijn gekomen 250en zoudt beproefd hebben me min of meer
in te wijden in de 251mysterien van het palet. Maar ik
dacht dat zou zoo maar niet 252in een paar dagen gaan/ nu kom ik dus bij U en als ge ’t goed vind 253blijf ik een week of vier/ of een week of
zes/ of zoo lang & zoo kort als 254ge wilt en dan moeten we eens zien wat we doen kunnen. ’t Is
255erg brutaal van me om zooveel van U te vergen
doch enfin 256j’ai l’épée dans les reins. Nu/ toen zei M./ hebt ge wat bij U_ 257Jawel/ hier zijn een paar studies
en toen zei hij mij daar veel 258goeds van/ veel te veel maar te gelijk ook aanmerkingen/ veel
259te weinig. Nu/ en den volgenden
dag stelden wij een stilleven 260en hij begon met te
zeggen/ Zoo moet ge nu je palet vasthouden. 261En sedert maakte ik eenige geschilderde studies en toen 262later twee aquarellen.
263Dit nu is ’t resumé van het werken doch het 264werken met de handen en het hoofd is ’t heele leven niet_
265Er bleef mij steeds een verkoeling in merg en been zitten/ n.l. 266in ’t merg en been van mijn
ziel door dien voornoemden denkbeeldigen 267of
ondenkbeeldigen kerkmuur. En ik wilde door dat fatale gevoel 268mij niet laten overdonderen/ zei ik dan.
Toen dacht ik bij me 269zelven/ ik zou
wel eens bij een vrouw willen zijn/ ik kan 270niet leven zonder liefde/ zonder vrouw_ Ik zou geen dubbeltje 271geven om
’t leven als er niet iets oneindigs was/ iets dieps/ iets 272werkelijks.– Maar/
zei ik tot mij zelven daarop: gij zegt 273“Zij en geen
ander”15 en zoudt gij naar eene vrouw 274toegaan_ maar dat is immers
onredelijk/ dat is immers tegen 275de logica. En mijn antwoord daarop was/ Wie is de baas/ 276de logica of ik/ is de logica voor
mij of ben ik voor de logica 277en is er geen rede en
geen verstand in mijn onredelijkheid 278of mijn
onverstand. En hetzij ik regt of onregt handel/ ik 279kan niet anders/ die verdomde muur is mij
te koud/ ik 280zoek een vrouw/ ik kan/ ik wil/ ik mag
niet leven zonder liefde. 281Ik ben maar een mensch en
wel een mensch met hartstogten/ 282ik moet naar een vrouw anders bevries ik of
versteen/ of enfin 283ben
overdonderd. Ik had in de gegevenen echter veel strijd in 284mij zelven en in dien strijd had de overhand sommige 285dingen die ik omtrent physiek en hygiene geloof en
286zoo min of meer weet door bittere ervaring. Het
is niet ongestraft 287dat men te lang zonder vrouw zou
leven. En ik geloof niet dat 288’t geen sommigen God en
anderen het opperwezen en anderen de natuur 289noemen/ onredelijk en meedoogeloos is/ en in een
woord/ 290ik kwam tot de conclusie/ ik wil
eens kijken of ik geen vrouw kan vinden. 2v:7 291En och heer, ik zocht zoo
heel ver niet. Ik vond een vrouw/ 292lang niet jong, lang niet mooi, met niets bijzonders
als ge 293wilt.16 Maar
ge zijt misschien min of meer nieuwsgierig. Zij was 294nog al groot en sterk gebouwd/ zij had niet precies
dameshanden 295zoo als K.V. maar die van een vrouw die
veel werkt. Maar zij was niet 295agrof en niet gemeen
en had iets erg vrouwelijks.– 296Zij had iets van een
leuke figuur van Chardin of Frère 297of misschien Jan
Steen. Enfin ’t geen de franschen noemen 298“une
ouvrière”. Zij had veel zorg gehad/ dat kon men 299zien en het leven was er over heen gegaan/
och 300niets gedistingueerds/ niets
buitengewoons/ niets onalledaags_
301Toute/ à tout âge/ si elle aime et si elle est
302
bonne/ peut donner à l’homme non
303
l’infini du moment mais le moment de l’infini_17
304Theo/ voor mij heeft dat je ne sais quoi van verwelking/ 305dat waar het leven over heen is gegaan zoo oneindig
veel 306charme.– Ah! zij had voor mij een charme/ ik 307zag in haar desnoods iets van
Feyen Perrin/ van Perugino. Zie/ ik ben niet
precies 308zoo onschuldig als een bec blanc of veel
minder als een kind in de wieg_ 309’t Is niet voor ’t eerst dat ik geen weerstand kon
bieden aan dat gevoel 310van genegenheid/ bepaald genegenheid en liefde voor die vrouwen die 311de dominés zoo verdommen en uit de hoogte van af den
preekstoel 312veroordeelen en verachten. Ik verdom ze
niet/ ik veroordeel ze niet/ 313ik veracht ze niet_– Zie/ ik ben haast dertig jaar en zoudt ge 314denken dat ik nooit de behoefte aan liefde gevoeld heb.
315K.V. is nog ouder dan ik/ zij heeft ook liefde
achter zich maar 316juist daarom is zij mij liever_ Zij is niet onwetend maar ik ook niet_ 317Wil zij teeren op eene oude liefde en wil zij niets
van nieuwe weten/ 318dat is haar zaak en naar mate zij dat volhoudt en
mij ontwijkt 319kan ik maar niet mijn energie en mijn
geestkracht in den 320doofpot doen om harentwil. Neen
ik wil dat niet/ ik heb 321haar lief
maar om harentwil wil ik niet bevriezen en 322mijn
geest verlammen_ En de prikkel/ de vonk vuur
323die wij noodig hebben/ dat is
liefde en niet precies 324mystieke liefde.–
325Die vrouw heeft mij niet afgezet – och wie al die zusjes beschouwt
326als afzetsters heeft het zoo mis en dringt zoo
weinig door_
327Die vrouw is goed voor mij geweest/ erg goed/ erg best/ erg lief_ 328op welke manier dat zal ik aan mijn broer Theo zelfs
maar niet 329oververtellen omdat ik mijn broer Theo
sterk verdenk daar zelf wel 330eens iets van
ondervonden te hebben.–18 Tant mieux pour lui.–
331Hebben we veel verteerd zamen_– Neen want ik had
niet veel en ik zei 332haar/ hoor
eens/ gij en ik behoeven ons niet dronken te drinken om 333wat voor elkaar te voelen/ steek
gij maar in Uw zak wat ik missen kan_ 334En ik wou dat ik meer had kunnen missen want zij was
het waard.
335En we hebben gepraat over allerlei/ over haar
leven/ over haar zorg/ over 336haar misère/ over haar gezondheid en ik had
met haar een pittiger gesprek 2r:8 337dan b.v. met mijn
geleerden professoralen neef Jan Stricker_
338Nu heb ik u dit een en ander verteld eigentlijk ook omdat ge hoop
ik 339zien zult dat ik/ ofschoon
misschien eenig sentiment hebbende/ niet sentimenteel 340wil zijn op onzinnige wijs. Dat ik quand bien même
wat 341levenswarmte wil houden en mijn geest helder en
mijn gestel gezond 342om te kunnen werken. En dat ik de
liefde tot K.V. zoo opvat dat 343ik om harentwil niet
met melankolie aan ’t werk wil tijgen of 344mij van
streek laten brengen.
345Dat zult gij begrijpen/ gij die zelf in Uw brief
over die kwestie hygiene 346iets schreeft. Gij spreekt
er over dat gij niet regt gezond zijt geweest een tijd 347geleden/ erg best ge er aan werkt om weer
in orde te komen.
348De dominés noemen ons zondaars/ in zonde
ontvangen en geboren/19 349bah! wat vind ik dat verdomde nonsens. Is het zonde lief te hebben/ 350'behoefte aan liefde te hebben/
zonder liefde het niet te kunnen uithouden_ 351Ik vind een leven zonder liefde een zondigen
toestand en een 352onzedelijken toestand_ Als ik ergens berouw van heb dan is het dat 353ik vroeger een tijd gehad heb dat ik mij door mystieke en 354theologische diepzinnigheden heb laten verleiden om mij te
355veel in mij zelf terug te trekken. Daar ben ik
van terug gekomen 356langzamerhand. Als ge s’morgens
wakker wordt en ge zijt niet alleen 357en ge ziet daar
in de schemering een medemenschje/ dat maakt de wereld zooveel
358gezelliger. Veel gezelliger dan stichtelijke
dagboeken en gewitte kerkmuren 359waarop de dominés
verliefd zijn. Het was een stemmig eenvoudig kamertje 360waar zij woonde met een grijs stillen toon door het effen behangsel en toch
361warm als een schilderij van Chardin/ een houten vloer met een mat 362en een brok
oud donkerrood kleed/ een gewone keukenkagchel/ een 363latafel/ een groot
doodeenvoudig bed/ enfin het interieur 364van een echte ouvrière. Ze moest den volgenden dag aan de
365waschtobbe staan. Juist, heel goed/ met een paarsch jak en een zwarten 366rok had ik
haar even charmant gevonden als nu in een japon 367van
bruin of roodgrijs. En ze was niet jong meer/ misschien 368even oud als K.V. en ze had een kind/ ja het leven was er over heen 369gegaan en haar
jeugd was weg_ Weg?– il n’y a point de vieille femme.20 370Ah, en ze was sterk en gezond – en toch niet ruw/ niet gemeen. 371Zij die zoo
vreesselijk aan distinctie hechten/ kunnen zij altijd 372daarom ook onderscheiden wat gedistingueerd is_ Och heer! de lui 373zoeken het soms
in de hoogte en soms in de diepte als ’t vlak bij 374is/ ik ook nu en dan.
375Ik ben blij dat ik deed wat ik deed omdat ik vind dat 376geen reden ter wereld mij van mijn werk moet afhouden of 377oorzaak zijn dat ik mijn opgewektheid verlies.
378Als ik aan K.V. denk/ ja dan zeg ik nog “zij en
geen ander”/ 379dan denk ik over het “intusschen een ander meisje
zoeken”21 nog 380net als dezen zomer. Maar die vrouwen die door de dominés 381veroordeeld en veracht en vervloekt worden/
’t is niet sedert gisteren 382dat ik hart voor hen
heb/ zij hebben zelfs betrekkelijk oudere 383liefde van me dan Kee Vos. Als ik dikwijls moederziel alleen
met mijn 384ziel onder den arm/ half
ziek en in de misere/ zonder geld in mijn zak 385op de straat liep dan keek ik hen na en benijdde de menschen
die met haar 386mee konden gaan en ik had een gevoel
als ware die arme meiden mijn 387zusters wat
omstandigheden en levenservaring betrof. En zie/ dat is een oud
388gevoel in mij en zit heel diep_
Ik heb als jongen zelfs soms met een 389oneindige
sympathie en respect zelfs opgezien naar een half verwelkt vrouwengelaat 390waar het op geschreven stond als ’t ware: hier is
het leven en werkelijkheid overheen gegaan_3r:9 391Maar mijn gevoel voor K.V. is gansch nieuw en iets heel
anders_ 392Sans le savoir zit zij in een soort gevangenis_ 393Zij is ook arm en kan niet alles doen &
laten wat zij wil/ en zie/ zij 394heeft een soort resignatie en ik geloof dat dikwijls de 395jesuitismes van dominés en devote dames meer
impressie 396op haar maken dan op mij/
jesuitismes die nu eenmaal juist omdat ik 397eenige
dessous de cartes heb leeren kennen geen vat meer op 398mij hebben. Maar zij hecht er aan en zou het niet kunnen 399verdragen dat het systeem van resignatie en zonde en 400God en weet ik wat meer/ ijdelheid
bleek te zijn.
401En ’t komt geloof ik niet bij haar op dat God eigentlijk
402misschien pas begint als we dat woord zeggen
waarmee Multatuli zijn 403gebed van een onwetende
besluit: “o God daar is 404geen God”.22 Zie/ die God van de dominés/ ik vind hem zoo 405dood als een
pier. Maar ben ik daarom een athéist_ 406De dominés beschouwen me zoo – que soit – maar zie/ ik heb 407lief en hoe zou ik liefde
kunnen voelen als ik zelf niet leefde 408of anderen
niet leefden/ en als we dan leven/ daar is
iets wonders 409in. Noem nu dat God of de menschelijke
natuur of 410wat ge wilt maar er is een zeker iets dat
ik niet defineeren kan 411in een systeem ofschoon het
erg levend en werkelijk is en zie/ 412dat is voor mij God of net zoo goed als God. Zie/ als ik op mijn 413tijd op de een of
andere manier dood moet gaan/ best/ wat 414zal mij ook dan nog levend houden_
Zal het niet zijn de gedachte 415aan liefde (zedelijke
of onzedelijke liefde/ wat weet ik daarvan)_ 416En Och heer, ik heb Kee Vos lief om duizend redenen
maar 417juist omdat ik in het leven en in iets
werkelijks geloof 418word ik niet abstract meer als
vroeger toen ik ook ten 419opzigte van God en
godsdienst gedachten had/ zoo plus minus 420dergelijk als Kee Vos nu schijnt te hebben. Ik geef haar
niet op 421maar die crisis van zielstrijd waarin zij
mogelijk is moet zijn 422tijd hebben en daar kan ik
geduld mee hebben en niets van 423wat zij nu zegt of
doet maakt mij boos. Maar gedurende 424dat hechten en
zich vastklampen van haar aan dat oude 425moet ik
werken en mijn geest helder houden voor ’t schilderen en 426teekenen en zaken. Dus ik heb gedaan wat ik gedaan heb, 427uit behoefte aan levenswarmte en met het oog op
hygiene_ 428Ik vertel U dit een en ander ook daarom omdat ge
niet 429weer op nieuw omtrent me gedachten zoudt
krijgen van 430dat ik in een melankolieke of abstrakte
diepzinnige stemming 431was. Integendeel ik zit meestal
te scharrelen in en te 432denken aan verf/ aquarellen maken/ atelier zoeken &c_ &c. 433Kerel als ik eens een
geschikt atelier vond.
435Ik wou soms wel dat de drie maanden tusschen nu en dat ik weer 436naar M. ga al om waren maar zoo als ze zijn zullen
zullen 437ze wel goeds hebben. Schrijf gij me echter
eens nu en dan_ 438Komt ge soms van den winter nog eens?
439En hoor eens hier, het huren van ’t atelier &c./ dat doe ik 440of doe het niet naar
mate van ’t geen Mauve er van vindt_ 441ik stuur hem de plattegrond volgens afspraak en
misschien komt 442hij dan zelf eens kijken desnoods.
Maar daar moet Pa buiten 443blijven. Pa is niet de man
om in artistieke zaken gemengd 444te worden. En hoe
minder of ik in zaken met Pa te maken heb 445hoe beter
ik het met Pa zal kunnen vinden. Maar ik moet 446in
veel dingen vrij en onafhankelijk zijn/ dat spreekt van zelf.
447Ik huiver soms als ik aan K.V. denk en haar zich zie verdiepen 448in haar verleden en zich vastklampen aan oude doode
begrippen. 449Daar is iets fataals in en och/ zij zou er niet op verminderen 450als zij veranderde van gezindheid. Ik acht het bepaald mogelijk dat er 451reactie bij haar komt/ er zit
zooveel gezonds en pittigs in haar. En 452'dus in Maart
ga ik weer naar s’Hage en – en – ook weer eens naar 453Amsterdam. Maar toen ik Amsterdam deze keer verliet toen zei ik toch 454tot me zelf/ in geen geval moogt ge
melankoliek worden en je laten 455overdonderen zoodat
het werken er onder lijdt juist nu dat begint te 456vlotten. Aardbeien eten in de lente/23 ja dat is in het leven maar dat 457is maar een kort moment van ’t jaar en nu zijn we er ver van
daan_
458En gij zoudt mij benijden om dit of om dat_ Och
kerel neen/ want hetgeen 459ik zoek is
voor allen te vinden/ voor U zelfs misschien eerder dan voor
mij. 460En och/ in veel dingen ben ik
zoo achterlijk en bekrompen/ wist
461ik maar precies waar het zat en hoe ik ’t moest aanleggen om het 462te verbeteren. Maar wij zien helaas dikwijls niet de balken
in 463ons eigen oog.24
Schrijf mij maar eens spoedig en in mijn 464brieven
moet ge maar ’t kaf van ’t koren scheiden/ is er iets goeds 465soms in/ iets waars/ tant mieux maar er is natuurlijk veel in 466dat
onjuist is/ min of meer of overdreven misschien zonder dat ik
467mij dat altijd bewust ben. Ik ben waarachtig
geen geleerde en 468ik ben zoo verbazend onwetend/ och net als veel anderen en 469meer
dan anderen zelfs maar dat kan ik zelf niet peilen en veel 470minder dan mij zelf kan ik anderen peilen en tast dikwijls
mis. 471Maar al dwalende vinden we toch soms ’t spoor25
en il y a du bon 472en tout mouvement (à propos ik hoorde dat Jules Breton toevallig zeggen
en heb 473dat gezegde van hem onthouden)_26 Zeg eens/ hebt ge ooit Mauve hooren preeken?? 474ik heb hem verschillende dominés hooren nadoen –
eens heeft hij gepreekt 475over de schuit van
Petrus27 (de preek was verdeeld in 3
stukken 1o Zou hij die schuit 476gekregen of geerfd hebben/ 2o zou hij ze
bij gedeelten of aandeelen zich aangeschaft hebben/ 477'3o Zou hij ze (schrikwekkende
gedachte) gestolen hebben). Dan preekte hij verder 478over “de goede intentiën des Heeren”28 en
over “den Tigris en den Eufraat”29 479en eindelijk deed hij J.P.S_ na/ hoe die A. en Lecomte getrouwd had.30
480Maar toen ik hem zei dat ik in een gesprek met Pa eens gezegd had
dat ik geloofde 481dat men zelfs in de kerk/ zelfs van den preekstoel iets stichtelijks zeggen kon/ toen 482zei M./ Ja. En toen
deed hij Pater Bernhard31 na: God – God – is
almagtig – 483hij heeft de zee gemaakt/ hij heeft de aarde gemaakt en de lucht en de sterren en 484de zon en de maan/ hij kan alles – alles –
alles – toch – neen Hij is 485niet almagtig/ er is één ding dat Hij niet kan_– Wat is dat ding
dat 486God almagtig dan niet kan? God Almagtig kan geen
zondaar 487verstooten.– Nu adieu Theo/
schrijf maar eens spoedig/ in gedachten een 488handdruk/ geloof me