3Wanneer ik Uwe brieven over lees, kerel, dan vind ik er zulke goede aardige 4zetten in, en zie, juist dat piqueert mea om de correspondentie 5vol te houden.
6Ah zoo! dus ik ben eigentlijk toch wel een drijver! wel dat geef ik U 7gewonnen/ daar hebt ge me in mijn huid geschoten! Que soit.– 8ik dank U voor die revelatie/ ja, Goddank, eerst durfde ik ’t zelf 9niet gelooven doch gij hebt ’t mij duidelijk gemaakt, ik heb 10dus een wil/ een rigting/ ik ga een bepaalden kant uit en 11wat meer is, daar niet mee tevreden, wil ik dat anderen met me 12mee zullen gaan! Goddank, ik ben dus een drijver! wel, 13’k wil voortaan niet anders zijn dan dat.– En nu zou 14ik mijn vriend Rappard wel tot reisgezelschap willen 15hebben – ’t is me geen onverschillige zaak hem uit het 16oog te verliezen – heb ik daar ongelijk in?
17Nu zeide ik, in mijn haasten, dat ik de menschen 18wilde drijven “naar de volle zee” (zie vorig schrijven)_1 19Als ik dat alleen deed dan was ik een erge barbaar_ 20Maar er komt iets bij dat de zaak meer raisonable 21maakt.– Op de volle zee kan een mensch toch ’t niet 22uithouden op den duur – hij moet een hutje hebben 23op ’t strand met een vuur in den haard – met een vrouw 24en kinderen rondom dien haard.
25Zie Rappard/ waar ik zelf zoek heen te drijven/ 26werwaarts ik ook anderen zoek te dringen/ ’t is 27visschers te worden in de zee die wij Oceaan der werkelijkheid 28noemen maar ik wil er voor me zelven en voor 29die medemenschen die ik dan soms aanklamp 30bepaald “dat hutje” bij hebben. En in dat hutje 31dat een en ander bovenstaande. 31aDus de zee en dat rustpunt 31bof dat rustpunt en de zee.
32En wat betreft die leer die ik dan verkondig.– 33Dat leerstuk van mij/ “menschen laat ons liefhebben 34wat we liefhebben”, grondt zich op een axioma. 35ik achte ’t overbodig hetzelve axioma te noemen 36doch nu voor de duidelijkheid wil ik ’t er bij zeggen. 37Dat axioma is “Menschen we hebben lief”.– 38Daaruit leid ik af die eerste stelling.
39Menschen laat ons liefhebben wat we liefhebben/ laat 40'ons ons zelven zijn/ “laat ons ’t niet beter willen weten dan God.” 40a(“laat ons ’t niet beter willen weten dan God” is geen uitdrukking van mij 40bmaar die hoort van Mauve.)21v:2 42En die stelling bewijs ik “uit het ongerijmde”/3 n.l. op deze wijs. om te beginnen/ 43Stel eens een mensch had niet lief wat hij lief had/ 44wat zou hij zich zelven en anderen veel misere berokkenen 45en wat zou hij veel onrust stoken in de wereld van onzen 46lieven Heer. Kortom als alle menschen waren zoo als 47die persoon van wien we, indien zulks ons mogelijk is ten minste, 48eens voor een moment aannemen dat hij niet lief had wat 49hij lief had/ wat zou dan langzamerhand de wereld 50(die mijns inziens door onzen lieven Heer regt op haar 51pooten gezet is, en in die positie door Hem wordt 52staande gehouden, en vooreerst/ althans zoo lang als gij en ik 53'leven/ nog wel in dien stand blijven zal/ ’t onzen tijd nog wel 54zal uithouden)/ als/ zeg ik/ alle menschen eens 55waren zoo als den veronderstelden moedwillig 56onderstenboven staanden en binnenstebuiten gekeerden man (gelukkig 57dat hij maar alleen in de verbeelding als abstractie in ons bewijs uit ’t ongerijmde eener 58onmeetkunstige stelling bestaan kan!)/ wat zou dan 59de door God regt geschapen wereld erg op eene 60radicaal verkeerde wereld beginnen te lijken.– 61Mij dunkt/ door te gaan werken met dien als abstractie/ 62'in onze verbeelding alleen momenteel (en dat nog niet eens) 63bestaanbaren/ moedwillig ondersten boven staanden en binnenste 64buiten gekeerden/ onderhavigen mensch die niet zou verkiezen lief te hebben wat hij lief had/ voelen we 65zóó dat we erg “tegen den draad” opstrijken 66'dat we de gerijmdheid of het raisonabele der stelling “menschen laat ons liefhebben 67wat we liefhebben” wel voor bewezen mogen houden. 68(Bovendien/ indien ik niet duidelijk genoeg bewezen heb 69dat de onwaarheid der bewuste stelling eene enorme ongerijmdheid 70is/ met een beetje goeden wil zou ’t U, die veel verder in 71de meetkunst zijt dan ik, gemakkelijk lukken meer afdoende 72bewijsgronden voor mijne stelling te vinden_)
73Wij komen nu tot merkwaardige conclusien of 74“gevolgen” dezer wortelstelling.b onder anderen/
7510 Een mensch die ’t verdomd lief te hebben wat hij lief heeft 76werkt zich zelven in den grond.
77'20 Hij zou al een erg sterke dosis O/Abstinatie 77a(de O en de A zijn allebei toepasselijk toevallig.– Hein!–) 77'moeten hebben 78om ’t op den duur te kunnen volhouden.
7930Als hij eens veranderde zou dan zijn bekeering niet 80groot zijn.–
81Ja en of ik ’t U nu er bij zeg of niet er bij zeg/ ik denk 82ge zult ’t in elk geval wel vatten dat ik zoo min of meer 83insinueer: Rappard door U zoo aan de akademie vast te 84klemmen houdt ge een slag om den arm waaraan 85menigeen zich “verhangen” heeft – hij kon er namelijk niet meer 86van los toen hij zee wou kiezen!
87Omdat gij nu evenwel nog al sterke spieren hebt 88zoo zult gij in tijd van nood den slag om den 89arm wel kapot krijgen. Maar anderen! geloof me er zijn er 89adie zich er aan verhangen!
90Zijn er nu behalve “akademische” nog andere 91'“slagen om den arm”_ 92Er zijn met uw welnemen evenveel soorten van 93slagen om den arm als soorten van oogbalken_ 91*(Zie chapiter “oogbalken” in vorig schrijven_)
98En waarom zouden die er niet even goed zijn als 99moreele oogbalken. Maar ik en gij hebben 100daar toch niet aan gelaboreerd noch laboreeren 101'er aan noch zullen er aan laboreeren?
102Ma foi – daar ben ik nog zoo heel zeker niet 103van en als ik in plaats van met U en mij zelven 104met mezelven alleen te doen had zou ik zeggen: 105mij aangaande/ ik heb gelaboreerd/ laboreer/ 106zal laboreeren aan moreele oogbalken en 107moreele slagen om den arm maar dat 108nam niet weg/ neemt niet weg/ zal niet weg nemen dat ik heb uitgeworpen/ uitwerp 109en nog verder zal uitwerpen moreele oogbalken uit mijn 110oog/ en moreele slagen om den arm heb weggebliksemd 111en wegbliksem en nog verder zal wegbliksemen.
112Tot dat ik in ’t eind staan zal met een eenvoudig 113oog4 en met een vrijen arm_ Wanneer?
114Mits ik persevereer tot het eind – in het eind_
115Nu zult ge toch zien dat we wederkeerig dit winnen met het 116volhouden onzer correspondentie/ dat die correspondentie 117zelf gaandeweg serieuser wordt.
118Want ofschoon ik gelijk ik reeds zeide mijn fantaisie vrij spel 119geef/ toch schrijf ik U waarachtig niet zonder maar wel 120degelijk met ernst. En ik ben er verre van 121daan om U te schrijven uit zucht tot redeneeren maar 122'mijne bedoeling is: “Rappard wakker maken” en 123ik betwijfel of ik bij dat “wakker maken van Rappard” zelf 124indommel. A Dieu ne plaise dat zulks ’t geval 125zou zijn, dat zij verre.–
126Nu zeide ik U reeds bij een vorige gelegenheid dat ik in ’t algemeen en meer 127bijzonder bij artisten let op den man die ’t werk maakt evenzeer als op ’t werk 128zelf_–5 Bij gebrek aan den man moet ik soms wel conclusies maken 129'op ’t werk alleen (we kunnen niet alle artisten persoonlijk kennen)/ bij gebrek aan ’t werk op den man alleen peil trekken. 130Nu ken ik van zekeren heer v_ Rappard 1o eenigermate 131zijn werk/ secundo eenigermate hem zelven.
135Vindt ge dat een erg onbarmhartig oordeel? 136Wat nu (om van den hak op den tak te springen) betreft 137mijn speciaal “bête noire”/ ik had weinig gelegenheid 138om mij met de jagt op hetzelve te occupeeren 139vandaag; evenwel heb ik mij niet kunnen weerhouden 140eens heel eventjes nog het te attaqueeren.
141Maar wij zullen het nog wel nader spreken. 142Het begint evenwel een beetje op zijn qui vive 143te zijn/ de resignatie toch is gewoon aan 144resignatie en/ dacht ik/ zou den strijd wel opgeven 145maar ziet/ daar staat mijn hoofd nog niet naar.– 146Enfin misschien vertel ik U later nog wel eens iets 147van dat bewuste bête noire. Sacré bête noire! 148Ça me fait du bon sang tout de même.–
77 a O/Abstinatie (de O [...] Hein!–) < Van Gogh added the letter ‘A’, the underlining of the first letter of the word ‘obstinatie’, and the sentence (de O [...] Hein!–) later; parentheses added by us.