3Om eens minder abstract te spreken wil ik ’t eens met U hebben ditmaal 4over enkele daadzaken. Gij zegt/ ten Cate1 sprak tot U over 5dergelijke dingen als ik_ Que soit, doch indien de Heer ten Cate 6is een persoon die ik op zekeren dag eens heel even op Uw 7atelier gezien heb dan betwijfel ik ten zeerste of hij en ik in den grond 8precies dezelfde gedachten hebben. Is hij iemand klein van 9persoon en met zwart althans donker haar en vrij bleeke gelaatskleur/ 10bij de gelegenheid dat ’k hem zag althans zeer netjes geheel in ’t zwart laken 11gekleed? Ge moet weten dat ik gewoon ben erg op ’t physiek 12der personen te letten als ik na wil gaan hoe hun denkwijs 13eigentlijk is. Maar nu is de Heer ten C. iemand die ik maar 14ééns en zeer ter loops gezien heb/ als ik hem nl. gezien heb/a 15en dus kan ik geen peil op hem trekken. Evenwel 16’t moge zoo zijn dat in sommige opzigten hij tot U gesproken 17heeft als ik/ daar heb ik niets op tegen, tant mieux.
18Uw antwoord op mijn schrijven is eigentlijk maar een 19half antwoord/ toch dank er voor. ge zult me de andere 20helft ook nog wel eens vertellen maar vooreerst nog niet. 21die andere nog te komen helft is langer dan de eerste 22reeds ontvangene and much more satisfactory_
23Gesteld eens dat gij vroeger of later voorgoed van de 24akademie zult afgaan dan houd ik het er voor dat 25gij met eene zeer eigenaardige moeielijkheid zult te 26worstelen krijgen die ook nu reeds U lang niet 27onbekend is. Iemand die zoo als gij geregeld werkt aan 28de akademie moet zich meer of minder uit zijn element 29gevoelen wanneer hij in plaats van vooruit te 30weten/ dit of dat moet ik van daag doen/ van dag 31tot dag zich een werkkring moet improviseeren of liever scheppen. 32Vooral op den duur is dat werk zoeken en vinden zoo makkelijk 33nog niet. Althans ’t zou me niet verwonderen als 34ge zoo nu en dan eens een gevoel kreegt, wanneer ge 35eenmaal voorgoed van de akademie los zijt, als 36was de grond onder uw voeten weggezonken. 37Maar gij zijt er de man niet naar, geloof ik, om U door 38dit natuurverschijnsel in consternatie te laten brengen, 39en spoedig zult ge Uw evenwigt terug krijgen.
40Dan echter wanneer gij eens en voor altijd (want als 41gij eens U er inwerpt zult ge er niet van terug keeren) U hals over 42kop zonder slag om den arm in de werkelijkheid 43stort/ dan zult gij zelf net precies spreken 44als ten Cate en net precies als ik tot anderen 45die zich nog aan de akademie vastklemmen. 46Want naar aanleiding van een & ander dat ge 47mij verteld hebt van den Hr ten Cate geloof ik 48dat zijne redenatie tot U gereduceerd 49kan worden tot deze woorden: Rappard/ houd 50geen slag om den arm maar werp U hals over 51kop in de werkelijkheid.
52Die volle zee is Uw eigentlijk element 53en zelfs op de akademie verloochent ge Uw eigentlijk 54karakter en natuur niet en daarom willen de Heeren aldaar 54aU eigentlijk niet erkennen en sturen U met een kluitje in ’t riet.
55De Heer ten Cate en nog meer ik kunnen daarom 56de zee nog niet baas en 57kunnen ons nog niet zóó bewegen & manoevreeren 58als we zouden willen doch dat neemt niet 59weg dat als we niet verzuipen of tegen 60de rotsen worden verbrijzeld in de branding/ we 61echte zeelui zullen worden. En er is geen genade 62voor, een tijd van tobberij en scharrelen moet 63een iegelijk door die afsteekt naar de diepte.2 64Wij beginnen met weinig of geen visch te vangen 65maar we leeren ’t vaarwater kennen en 66ons bootje sturen en dat is al vast iets onmisbaars_ 67En over een poosje dan vangen we veel visschen 68en grooten ook hoor! De Hr ten Cate maakt 69'evenwel denk ik waarschijnlijk bij voorkeur jagt op ander soort visch dan ik omdat onze 69atemperamenten geloof ik uiteen loopen/ 70want ’t is ieder visscher gepermiteerd zijn fort te maken 71van wat hij wil maar onwillekeurig loopt een visch van 72’t eene soort in ’t andere net en een van ’t andere soort in t’eene 73en zoo kan er soms overeenkomst zijn tusschen zijn vangst en de mijne_– 74Nu hebt gij van tijd tot tijd het land aan zaaiers en naaisters en 75spitters_ Que soit – ik ook_ Maar dat “soms het land hebben” 76wordt bij mij verre overtroffen door een zeker enthousiasme 77en bij U schijnen ze allebei even zwaar te wegen.
78Hebt ge nu mijn epistels nog bewaard? Als ge eens een 79momentje hebt & ze zijn nog niet in de vlammen omgekomen/ 80herlees ze nog eens zeg ik/ ofschoon ’t misschien 81pretentieus is zoo iets van U te vragen_ Maar ik heb ze 82niet zonder ernst geschreven hoewel ik niet schroomde 83door te slaan en mijn fantaisie den vrijen teugel gaf. 84Nu zegt ge dat ik eigentlijk toch wel een drijver ben 85en wel degelijk eene leer verkondig.
86Nu/ als ge ’t zoo wilt opnemen dan zij het zoo/ ik 87heb er desnoods niet op tegen/ ik schaam mij mijn 88gevoelens niet/ je ne rougis point d’être 89homme/ d’avoir des principes et une foi. Maar waarheen wil ik dan de menschen drijven/ 90'vooral me zelf? Naar de volle zee_ en 91'welke leer verkondig ik? Menschen laat ons onze 92ziel overgeven in onze zaak en laat ons met het hart 93werken en liefhebben wat we liefhebben.
94Liefhebben wat we liefhebben/ wat schijnt dat eene 95overbodige waarschuwing en toch/ wat heeft ze 96enorm veel raison d’être. Immers toch/ 97hoe menigeen spendeert zijn beste krachten 98aan iets dat zijn beste krachten niet waard is en 99behandelt ’t geen hij lief heeft “stiefmoederlijk” 100in plaats van zich rondborstig over te geven 101aan den onweerstaanbaren aandrang des harten. 102En dan meenen we nog dat zulke handelwijs 103als bovenstaande “vastheid van karakter” is en 104“geestkracht”/ en we spendeeren onze kracht aan 105eene onwaardige en ons eigentlijk meisje 106negligeeren we. en dat alles met “de heiligste bedoelingen” 107en “meenende ’t te moeten doen” uit “gewetensovertuiging” 108en “pligtgevoel”. Zoo hebben we 109“den balk in eigen oog”/3 109averwarrende een quasi of would be geweten met onze 109b eigentlijke conscientie.– 109De persoon die 110op dit moment aan zijn waarden vriend Rappard 111schrijft heeft lang gemarcheerd in de wereld met 112één/ ja misschien meer dan één dergelijk voorwerp/ 113doch van monstrueuse groote/ in zijn oog.
114Is dien balk er nu uit? vraagt ge. 115Ja wat zal de onderhavige schrijver U daarop antwoorden_ 116Een ding weet hij/ dat er één erge groote balk provisoir 117uit is/ doch juist omdat hij dien niet merkte toen
1r:4 118hij er aan laboreerde acht hij ’t niet onmogelijk dat er nog 119meer aanwezig zouden zijn wier al dan niet bestaan hem nog niet 120volkomen duidelijk zijn mogt. Evenwel de onderhavige persoon heeft 121geleerd op zijn quivive te zijn tegen oogkwalen, oogbalken. 122De onderhavige buitengewoon grooten balk was 123van min of meer onartistieken aard. Ik zeg U nu bij deze gelegenheid 123aniet van welken aard hij was. 124'Want er zijn allerlei “oogbalken”, artistieke, 125theologische, moreele oogbalken (zeer menigvuldig)/ 126praktijk oogbalken en theorie oogbalken (soms de twee 127gecombineerd/ erg fataal!) en enfin nog veel meer_
128Het moet ons dus niet al te zeer in consternatie brengen 129als we niet zonder zijn/ mits we dat “niet in consternatie 130zijn” maar zóó ver niet drijven dat het zorgeloosheid of 131onverschilligheid wordt of verstoktheid op dat chapiter.
132Ik heb dezer dagen een aardigen brief van mijn broer Theo gehad 133die ook naar U informeerde/ ik had hem eenige teekeningen gestuurd 134en hij raadde mij zeer om met die brabantsche typen 135door te gaan. Wat hij zegt over kunst is altijd pittig 136en hij geeft dikwijls wenken die praktisch en 137uitvoerbaar zijn.
138Ik heb van daag weer jagt gemaakt op zeker 139“bête noire” van mij/ namelijk het resignatie systeem/ 140dat “bête noire” is geloof ik van ’t ras der hydra/ 141dat wil zeggen hoe meer slangenkoppen men er 142afhakt hoe meer nieuwe er uitspruiten_ Toch 143zijn er mannen geweest die er in geslaagd zijn 144zoo’n “bête noire” te laten crêpeeren.
145Dat is altijd mijn meest geliefkoosde occupatie als ik 146er een half uurtje voor vinden kan/ dat oude “bête noire” 147weer eens te gaan bevechten. Doch gij weet misschien niet 148eens dat er in de theologie een resignatie systeem bestaat 149met zijtak mortificatie_ En was het dat dit slechts eene zaak was die 150slechts in de verbeelding en schriften of preeken der theologen bestond/ ik zou er me niet mee bemoeien 151doch helaas/ het is een van die ondragelijke lasten die zekere 152theologen leggen op den nek van de menschen en zelve met den vinger 153niet aanraken/4 153adus behoort helaas die resignatie tot het gebied der werkelijkheid en veroorzaakt veel groote en kleine petites misères de la vie humaine.5 153Maar toen ze mij dat juk wilden aantrekken toen 154heb ik gezegd: donder op! En dat vonden zij erg oneerbiedig. Nu/ 155que soit. Wat er ook zij van de raison d’être der resignatie, zij, nl. de 156resignatie/ is voor wie zich resigneeren kunnen en ’t geloof voor 157wie gelooven kunnen_ En wat wil ik als ik niet voor t’eerste/ n.l. ’t resigneeren/ 158maar wel voor ’t tweede/ nl. ’t gelooven en wat daar uit voortvloeit/ ben 159in de wieg gelegd.– Nu, als ge eens een momentje hebt schrijf dan weer eens/ 160geloof me intusschen met een handdruk,