3Toen ik heden morgen mijn brief aan U verzond/1 n.l. hem 4in de bus stopte/ had ik een gevoel van verluchting. 5Ik had nog wel een oogenblik in twijfel gestaan/ Zal ik 6’t hem zeggen of niet/ doch later er nog nader over 7denkende kwam ’t mij voor ’t werkelijk niet 8overbodig was. Ik zit U nu te schrijven hier in ’t klein 9kamertje dat nu omdat ’t andere zoo zeer vochtig is mijn 10atelier is_ Wel, als ik nu rondzie dan hangt het 11vol met allerlei studies die allen betrekking hebben 12op ééne bepaalde zaak, “brabantsche typen”_
13Dat is dus een begonnen werk en werd ik nu uit dit 14milieu gerukt/ ’k zou weer van voren af iets anders 15moeten gaan doen en dit zou half afgewerkt blijven 16stilstaan! dat mag niet! ’k heb nu sedert Mei 17hier gewerkt/ ik begin mijn modellen te kennen 18en te begrijpen/ mijn werk vordert doch het 19heeft heel wat tobberij gekost om op streek te 20raken. En nu ik op streek ben zou Pa mij 21zeggen/ omdat gij brieven schrijft aan Kee Vos 22en daarom onaangenaamheden tusschen ons ontstaan 23(want dit is de grondoorzaak en wat zij ook 24zeggen mogen: dat ik mij niet naar “vormen” schik 25of weet ik wat meer/ ’t zijn eigentlijk maar praatjes) 26omdat dus er onaangenaamheden ontstaan zoo 27vervloek ik U en jaag U de deur uit.
28Dat is immers wat bar en ’t ware immers 29bespottelijk deswegens een werk dat op touw 30gezet is en begint te vlotten/ te staken_
31Neen neen/ dat gaat zoo maar niet. 32Trouwens de onaangenaamheden tusschen
1v:2 35Pa en Moe & mijzelven zijn zoo schrikkelijk 36niet/ zijn volstrekt niet van dien aard 37dat wij niet bij elkaar zouden kunnen blijven. 38Maar Pa en Moe worden oud en zij worden 39soms wat driftig en zij hebben hun prejugés 40en verouderde denkbeelden die noch gij noch 41ik meer kunnen deelen.
42'Als Pa b.v. mij met een fransch boek in de 43hand ziet van Michelet of V. Hugo dan denkt 44hij aan brandstichters en moordenaars en 45“onzedelijkheid”.– Maar dat is immers te 46mal en ’t spreekt toch van zelf dat ik me 47niet van streek laat brengen door zulke praatjes_ 48Ik heb al zoo dikwijls tegen Pa gezegd: lees dan 49eens al is ’t maar een paar bladzijden uit 50zoo’n boek en U zult zelf ontroerd worden 51er door.– Doch dat weigert Pa hardnekkig_ Ik las juist nu terwijl deze 52liefde zich wortelde in mijn hart het boek 53van Michelet/ L’amour en La femme/2 op 54nieuw en zooveel dingen werden mij duidelijk 55die mij anders raadsels zouden zijn. Ik zeide 56tot Pa ook ronduit dat ik in de gegevenen meer 57hechtte aan den raad van Michelet dan aan 58den zijnen en kiezen moest welke van die twee ik zou volgen. Doch dan komen zij aan met 59een historie van een oudoom die behebt was 60geworden met Fransche ideën en aan den 61drank was geraakt3 en insinueeren alzoo dat 62ik ook een dergelijke carrière zal maken. 63Quelle misère!
64Pa en Moe zijn erg best voor mij wat betreft 65dat zij doen wat zij kunnen om mij goed te 66voeden &c. Dat stel ik zeer op prijs doch dit 67neemt niet weg dat de mensch aan eten en 68drinken en slapen niet genoeg heeft doch ook 69verlangt naar wat edelers en hoogers/ ja ten 70eenemale daar niet buiten kan.
71Dat hoogere waar ik niet buiten kan is de liefde 72tot Kee Vos.– Pa en Moe redeneeren/ Zij zegt 73neen nooit nimmer dus moet gij zwijgen_
74Dat zie ik volstrekt niet in, integendeel. 75En als ik haar eens schrijf of iets dergelijks dan komen 76er leelijke woorden als “forceeren” en “’t zal 77je toch niet helpen” en “je zult je zaak bederven”_ 78En dan verwonderen zij zich als iemand maar 79niet zich resigneert om zijne liefde “onkiesch” 80te vinden! Neen/ voorwaar niet alzoo! 81Mijns inziens Theo, moet ik 82hier blijven en stillekens voortwerken 83en doen wat in mijn vermogen 84is om de liefde van Kee Vos te winnen 85en ’t neen nooit nimmer te smelten. 86De zienswijs van Pa en Moe om noch 87haar noch Oom Stricker te schrijven 88of te spreken kan ik niet deelen, ja, ben 89lijnregt van ’t tegenovergesteld gevoelen.– 90En liever gaf ik dat begonnen werk op en 91al de comforts van dit huis dan dat ik ook 92maar voor ’t minst mij zou resigneeren 93om af te zien van schrijven aan haar of hare 94ouders of U_ Als Pa er mij om vervloekt/1r:4 100dat kan ik ZEd_ niet beletten. Wil hij mij 101de deur uit jagen/ que soit/ doch ik zal 102doen blijven wat mijn hart en hoofd mij ingeven 103te doen met betrekking tot mijne liefde.
104Weet het wel/ Pa en Moe zijn er eigentlijk 105op tegen/ althans anders verklaar ik mij niet 106dat zij zóó ver gingen als dezen morgen/ ’t is 107dus naar ’t mij nu voorkomt eene vergissing 108geweest van me dat zij noch warm noch koud waren. 109Enfin ik schrijf er U over omdat wat betreft 110mijn werk dat gaat althans zeer zeker U 111aan want gij zijt het die er reeds zooveel 112geld aan gegeven hebt om mij te doen slagen. 113Nu ben ik op streek/ nu vlot het/ nu begin ik 114er licht in te zien en nu zeg ik/ Theo dit hangt 115boven mijn hoofd/ ik zou niets liever doen 116dan eenvoudig doorwerken doch 117Pa schijnt me te willen vervloeken en ’t huis uit 118te zetten/ althans zei me dat dezen morgen. 119De oorzaak is dat ik brieven schrijf aan Kee Vos. 120'Zoolang althans als ik dat doe zullen Pa en Moe 121altijd iets vinden om mij voor de voeten te werpen, 122’t zij dat ik mij niet aan vormen houd/ ’t zij dat ik 123onkiesch ben in mijn uitdrukkingen/ ’t zij dat ik banden 124verbreek/ ’t zij iets dergelijks.
125Een krachtig woordje van U kan, misschien, deze 126affaire in orde brengen. Gij zult het begrijpen 127wat ik U zeg/ dat om te werken en artist te worden 128men liefde noodig heeft. Althans voor iemand die 129zoekt naar gevoel in zijn werk die moet primo zelf gevoelen 130en leven met zijn hart.–
131Doch Pa en Moe zijn harder dan een steen 132op ’t punt van “een middel van bestaan” 133zooals zij ’t noemen.–
134Wanneer er onmiddelijk kwestie is van 135trouwen/ zeer zeker ’k was ’t met hen eens 136doch NU is ’t een kwestie van neen nooit 137nimmer smelten en dat kan een 138middel van bestaan niet doen.
139Dat is eene gansch andere zaak/ eene 140'hartezaak/ opdat het neen nooit nimmer 141smelte moeten zij en ik elkaar zien/ 142schrijven/ spreken. Dat is klaar als 143de dag en eenvoudig en redelijk. 144En voorwaar (hoewel ze me houden 145voor een zwak karakter/ voor “een man 146'van boter”) ik zal me door niets ter 147wereld laten afbrengen van deze 148liefde. Daartoe helpe mij God.
149Geen uitstellen van heden op morgen/ 150van morgen op overmorgen/ geen 151zwijgend wachten. De leeuwerik 152kan niet zwijgen zoolang hij stem heeft. 153’t Is dus absurd/ radicaal 154absurd iemand deswegens ’t leven 155lastig te maken. Wil Pa me er om vloeken/ 156dat is zijn zaak – mijn zaak is te trachten 157Kee Vos te zien/ te spreken/ te schrijven/ haar lief te hebben 158met al wat in mij is.–
159Gij zult zelf wel inzien dat een vader zijn 160zoon niet vloekt omdat die zoon zich niet 161houdt aan vormen of zich onkiesch uitdrukt of 162andere dingen/ gesteld dat alles ware zoo en ik meen ’t is eigentlijk 163aheel anders.–
163Maar ’t is iets dat helaas maar al te veel 164gebeurd in menig gezin/ dat een vader zijn 165'zoon vloekt om reden van eene liefde waar 166de ouders ’t niet mee eens zijn.
167DAAR zit hem dus de knoop/ ’t andere/ 168vormen &c_/ uitdrukkingen, den toon 169van mijn woorden/ dat zijn maar voorwendsels. 170Wat moeten we nu doen.
171Ware ’t niet dwaas Theo/ om nu 172niet door te gaan met het teekenen 173van die Brabantsche volkstypen 174nu ik er mee vorder, omdat Pa en Moe 175zich ergeren aan mijne liefde.
176Neen dat mag niet gebeuren. 177Laat zij zich in Gods naam nu 178maar daar naar schikken dunkt 179me. ’t Zou toch te gek zijn 180dat een jong man zijn energie 181zou opofferen voor een préjugé van 182een oud man. En werkelijk/ Pa 183en Moe zijn geprejugeerd in dezen.
184Theo ik heb nog geen woord van 185liefde jegens haar gehoord en om 186U de waarheid te zeggen is ’t dat wat me 187meer hindert dan iets anders.
188Ik geloof niet dat Pa en Moe haar 189liefhebben met het hart/ althans dat 190zij nu in de stemming waarin zij nu 191zijn/ niet met liefde aan haar kunnen 192denken. 192a Doch dit zal hoop ik in later en beter dagen veranderen_ 192Neen, neen, neen, er is 193iets verkeerd in hen en ’t kan niet goed 194zijn dat zij mij vervloeken & ’t huis uit willen 195hebben juist op dit moment. Daar is geen 196gegronde reden voor en ’t zou mij 197dwarsboomen in mijn werk. Dus mag 198dat zoo maar niet gaan.–
199Wat zou zij wel denken als zij wist hoe het 200dezen morgen was. Hoe zou ’t haar 201smaken, hoewel zij neen nooit nimmer 202zegt, indien zij hoorde dat men mijne 203liefde tot haar onkiesch noemde en 204sprak van “banden verbreken” &c. Neen 205Theo/ als zij ’t gehoord had dat Pa 206mij vloekte, dan zou zij dien vloek niet 207geapprouveerd hebben. Moe noemde haar 208eens “zoo’n menschje” in den zin van zoo zwak/ 209zoo zenuwachtig of weet ik wat meer.
210Maar weet dat “dat menschje” in zich sluimerende 211heeft eene geestkracht en fierheid/ eene energie en 212vastberadenheid die menigeen tot andere gedachten zou
2r:8 217kunnen brengen omtrent haar en ik houd het er voor dat men den 218een of anderen dag wel eens dingen van “dat menschje” 219zou kunnen zien die nu door zeer weinigen 220verwacht worden! Zij is zoo goed en vriendelijk dat 221het haar zielssmart is om één enkel onvriendelijk woord 222te zeggen doch indien dezulken/ zóó zacht/ zóó 223teer/ zóó liefdevol als zij/ opstaan – piquées au vif! – dan 224wee dengenen tegen wie zij opstaan.
225Moge het niet zijn tegen mij dat zij opsta alsdan, 226beste broeder, ik geloof dat zij begint te zien 227dat ik geen inbreker of geweldenaar ben doch 228integendeel stiller en bedaarder inwendig dan ik oppervlakkig wel 229schijn. Dat heeft zij niet dadelijk gevat_ eerst/ voor een tijd/ had zij 230werkelijk een ongunstig gedacht van mij doch zie, 231’k weet niet waarom/ terwijl de lucht zich betrekt en 232donker wordt met onaangenaamheden en vloeken/ zoo 233rijst daar licht aan háár kant. Pa en Moe hebben 234altijd doorgegaan voor zulke zachte stille menschen/ zoo vriendelijk 235en goed_ Doch hoe kan ik hiermee rijmen die scène van 236dezen morgen of die affaire van Gheel van verl. jaar_
237Zij zijn ook goed en vriendelijk doch zij hebben préjugés die 238zij quand même doordrijven willen. En willen zij 239fungeeren als “muur des afscheidsels”4 tusschen mij 240en haar/ ik twijfel of hun dit goed bekomen zal.–
241Nu, kerel, als ge me “een reisgeldje” stuurt dan krijgt 242ge dadelijk 3 teekeningen, hoor/ “Schofttijd”/ “de vuuraansteker” 243en “een diakoniemannetje”_5 Stuur dus het reisgeldje maar 244als ge kunt want de reis zal niet ten eenemale vergeefs zijn! Als 245ik maar 20 of 30 francs heb, dan kan ik haar aangezigt ten 246minste eens weerzien. En als ge wilt schrijf dan eens een 247enkel woordje over dien bewusten (vreesselijken?) vloek en dat 248banvonnis want ik zou nog zoo graag een beetje stilletjes voortwerken 249hier, dat zou ik het leukste vinden. Ik heb haar en haar invloed 250noodig om een hooger artistiek standpunt te bereiken, zonder 251haar ben ik niets doch met haar dan is er kans. Leven/ werken 252en liefhebben zijn eigentlijk één. Nu adieu met een handdruk,
255Een woordje van u “uit Parijs”! dat legt mogelijk gewigt in de schaal/ 256zelfs tegen préjugés_
95 »Die affaire van dat gesticht geschiedde verl. jaar “uit gewetensovertuiging” zoo als zij het noemen/ nu is ’t weer eene 96“gewetensovertuiging” dat ik niet aan Kee Vos mag schrijven. Maar dat’s zoo maar een “gewetensovertuiging” op erg losse gronden 97en die waarachtig geen steek houdt. Neen dat gaat zoo maar niet!
98En als men dan aan Pa vraagt “Verklaar mij de gronden van die overtuiging”/ dan antwoord hij “daar ben ik je geen 99'rekenschap van schuldig”/ “het past je niet om je vader zoo’n vraag te doen”. Dat’s evenwel geen manier van redeneeren!–
213Eene manier van redeneeren die ik verklaar ook niet te begrijpen is die van Moe: 214Je weet dat we er van ’t begin af op tegen geweest zijn dus moest je niet doordrijven! 215Neen, hoor eens broer, ’t zou wat al te erg zijn als ik om zulke redenaties hier mijn arbeidsveld verlaten moest en 216elders waar ’t veel kostbaarder is, geld naar de maan brengen in plaats van een “reisgeldje” te verdienen langzamerhand!
33 »Die affaire van Gheel van verl. jaar toen Pa me tegen mijn zin in een gesticht wou doen!!! heeft mij geleerd op mijn qui vive 34te zijn. indien ik nu niet oppaste dan zou Pa weer ’t een of ander “meenen te moeten doen”_
42 Pa < Pa en
43-44 denkt hij < denken zij Van Gogh crossed out the word ‘Moe’ that he added at first, and changed ‘zien’ into ‘ziet’, but forgot to alter ‘denken zij’ into the singular form.
120 zullen Pa en Moe < zal Pa en Moe
140 opdat < op dat
146 boter”) < boter)
165 reden < rede
95-97 /98-99/213-216
-In the left and right margin on p. 3, l. 64-94 (Pa en Moe [...] vervloekt); and the left margin on p. 7, l. 184-212 (Theo, ik heb [...] gedachten zou), respectively. These marginalia were added later and have been joined together by us due to their content.
99 schuldig”, < schuldig
99 doen”. < doen
33-34In the left margin on p. 1, l. 1-32 (‘Vrijdag avond [...] tusschen’); possibly intended to be read with l. 28-31 (‘Dat is immers [...] zoo maar niet’).