Als ik niet zoo nu en dan eens mijn hart lucht gaf dan zou de stoomketel springen geloof ik. Ik moet U eens eene zaak vertellen die als ik ze maar in mij opsloot misschien me van streek zou maken doch die als ik ze maar eens rondweg uitspreek misschien zoo heel zwaar niet behoeft te wegen. Zooals ge weet zijn Pa en Moe van den eenen kant en ik aan den anderen kant ’t onderling niet eens over ’t geen gedaan of niet gedaan moet worden met betrekking tot zeker “neen nooit nimmer”.
Wel, nadat een geruimen tijd ik gehoord had de nog al krasse uitdrukkingen “onkiesch en ontijdig”1 (verbeeld U eens dat ge lief hadt en men noemde die liefde “onkiesch”, zoudt ge daar niet met een zekere fierheid tegenop komen en zeggen, Basta!) doch dit opgehouden had op mijn nadrukkelijk verzoek die uitdrukkingen niet meer te bezigen, kwam er iets anders aan de orde van den dag.–
Nu heette het “dat ik banden zou verbreken”.2 Wel, menigmaal heb ik met ernst, met geduld, met gevoel gesproken er over dat zulks toch geenszins ’t geval was. Doch dit hielp voor een tijd en dan begon ’t weer op nieuw.
’t Geen ik eigentlijk deed was “brieven schrijven”, ziedaar de eigentlijke grief.–
Doch toen (mijns inziens zoo voorbarig en zoo ligtzinnig) die ellendige uitdrukking “banden verbreken” bleef doorgaan, deed ik het volgende.
Voor een paar dagen sprak ik geen woord en nam geen de minste notitie van Pa noch Moe. A contre coeur doch ik wilde hen toch eens laten voelen hoe het zijn zou indien er werkelijk banden verbroken waren.–
Natuurlijk verwonderde mijn gedrag hen en toen zij ’t mij zeiden antwoordde ik, Zie, zoo zou’t nu zijn als er geen band van genegenheid tusschen ons was doch gelukkig bestaat die wel degelijk en zal die zoo ligt vooreerst niet breken, maar zie nu, bid ik U, toch zelf in hoe miserabel zoo’n woord “banden verbreken” is en zeg dat niet meer.–
’t Resultaat nu was evenwel dat Pa zeer driftig werd, mij van de kamer stuurde en – en – mij vloekte, althans ’t klonk precies zoo hoor!
Nu doet mij dat veel verdriet en leed doch ’t wil er bij mij niet in dat een vader die zijn zoon vloekt en (gedenk aan verleden jaar) naar een gekkenhuis wil sturen (waartegen ik mij natuurlijk met al mijn kracht verzette)3 en de liefde van zijn zoon “ontijdig en onkiesch”!!! noemt, ’t bij ’t regte eind zou hebben.
Wanneer Pa zich driftig maakt is hij, ook van mij, gewoon dat men hem gelijk geeft. Nu evenwel had ik mij vastelijk voorgenomen die drift in Gods naam maar eens te laten uitbarsten.
Ook IN DRIFT zei pa iets van dat ik maar ergens anders moest heen trekken doch omdat het IN DRIFT gezegd werd hecht ik daar niet veel aan.
Hier heb ik mijn modellen en atelier,4 elders zou het leven duurder zijn en ’t werk moeielijker en de modellen kostbaarder. Doch indien Pa en Moe in bedaardheid mij zeiden, ga heen, natuurlijk zou ik heengaan.–
Er zijn dingen die een man niet over zijn kant mag laten gaan. Als men zich liet zeggen “ge zijt een gek” of “ge zijt iemand die familiebanden verbreekt” of ge zijt “onkiesch” dan zou ieder die een hart in ’t lijf heeft daar tegen protesteeren met al zijn energie. Ik heb ook wel wat gezegd tegen Pa en Moe, namelijk dat op ’t punt van deze liefde van mij zij zeer dwaalden en hun hart zeer verhard was en zij ten eenemale onvatbaar schenen voor zachtere en meer humane zienswijze. Dat in een woord hun zienswijs mij bekrompen en niet breed en mild genoeg scheen, ook dat ’t mij voorkwam dat “God” maar een ijdele klank wezen zou als men liefde moest verbergen en niet de inspraak des harten mogt volgen.
Nu wil ik regt gaarne gelooven dat ik soms mijn verontwaardiging niet heb kunnen bedwingen als ik “onkiesch” of “banden verbreken” hoorde doch wie zou daar kalm onder blijven als dat niet ophield.
Quoi qu’il en soit, Pa mompelde in zijn drift niets meer of niets minder dan een vloek.
Maar ook reeds verleden jaar hoorde ik iets dergelijks en God dank wel verre van werkelijk verdoemd te zijn ontwikkelde zich nieuw leven en nieuwe energie in mij. Dus vertrouw ik vast dat dit nu ook zoo zijn zal, alleen meer en krachtiger dan verleden jaar.–
Theo ik heb haar lief, haar en geen ander,5 haar voor altijd. En – En – En – Theo hoewel het neen nooit nimmer nog in volle werking “Sch[ijnt]” te zijn zoo is er een gevoel als van verlossing in mij en is ’t me als of zij en ik hadden opgehouden twee te zijn en vereenigd waren voor eeuwig.–
ZIJN MIJN TEEKENINGEN GEARRIVEERD;6 ik heb er gisteren weer een gemaakt, een boerenjongen die s’morgens ’t vuur van den haard waar de ketel over hangt aansteekt,7 en nog een ander, een oud man die dorre rijzen op den haard legt.8 Er blijft tot mijn leedwezen iets hards en strengs in mijn teekeningen en ik denk dat zij, n.l. haar invloed er bij zal moeten komen om dat te verzachten. Nu kerel, me dunkt er is geen reden om “den vloek” zoo vreesselijk zwaar op te nemen, [miss]chien nam ik een te hard middel te baat om Pa en Moe iets te laten voelen ’t geen zij niet hooren wilden, doch is “een vadervloek” niet nog heel wat krasser en harder, wel wat al te bar! Enfin je te serre la main et crois moi