1r:1
1Beste broer,
2Uw brief heb ik ontvangen doch meen dat die alleen antwoord
3is op No 1 van de mijnen.1
4In no 2 & No 32 vond ge van zelf “een standje” tot dank
5voor Uw raad:
6“pas op dat ge U geen te groote illusies maakt vóór ge zekerheid
7hebt dat het geen vergeefs werken is”_
8Omdat ge nu dat standje toch reeds hebt geslikt
9zal ik ’t maar niet meer herhalen. Bien te fasse!
10'old boy.– Gelukkig voor U dat ge U ten minste niet
11aan ’t “intusschen!!!”3 hebt schuldig gemaakt, hein_
12Neen/ noch Gij noch ik denken aan ’t intusschen/
13Gij en ik/ we weten niet beter of iemand die geen moed
14zou hebben, of een slag om den arm systeem er op na zou
15houden, of zijn leven niet met een glimlach op ’t spel zou
16durven zetten, deed maar beter zich niet te occupeeren
17met het winnen van een echt vrouwen hart.–
18Van ’t begin af dezer liefde heb ik gevoeld dat tenzij ik
19er mij inwierp sans arrière pensee/ zonder slag om den arm
20en van ganscher harte/ geheel en al en voor altijd, er volstrekt geen kans
21voor me was en indien ik er me op bovenstaande wijze
22in geworpen heb neemt dat niet weg dat de kans zeer gering is.
23Doch gaat het mij aan of de kans grooter of kleiner is?
24Ik bedoel moet ik/ kan ik daarmee rekening houden wanneer
25ik liefheb.– Neen – geen winstberekening – men
26heeft lief omdat men liefheeft.
27Liefhebben – quelle chose!
28Verbeeld U eens wat een echte vrouw zou denken als ze
29merkte dat iemand haar vroeg/ houdende een slag om den arm –
30'zou ze hem niet iets ergers zeggen dan “nooit neen nimmer”?
31Och Theo – laat ons daar niet over praten/ als gij en
32ik liefhebben dan hebben we lief/ voilà tout.
33En dan houden we ons hoofd helder en verdonkeren
34onzen geest niet noch kortwieken onze gevoelens noch
35blusschen ’t vuur uit en ’t licht – doch zeggen eenvoudig/
36God dank – ik heb lief_
37Wat zou verder een echte vrouw denken van een minnaar die bij haar
38kwam/ zich zelfbewust dat hij slagen zou. Ik zou geen
39dubbeltje willen geven voor zijn resultaat met iemand als Kee Vos
40en ik zou met de honderd duizend toe zijn resultaat niet
41willen ruilen voor ’t onderhavige neen nooit nimmer.
 1v:2
42Nu heb ik aan U afgezonden eenige teekeningen
43want ik dacht/ hij zal er misschien iets van ’t Heike in
44vinden_4
45Zeg me nu eens waarom ze onverkoopbaar zijn/
46hoe zou ik er verkoopbaren kunnen maken?
47Want ik zou zoo nu en dan wel eens een reisgeldje
48willen verdienen om ’t nooit neen nimmer te
49gaan peilen.
50Dat voornemen van mij moet ge niet aan den
51WelEerw_ ZeerGel. Heer J.P.S.5 mededeelen hoor!
52Want als ik heel erg onverwacht kom zal hij mogelijk
53niet anders kunnen doen dan in vredesnaam dat
54maar oogluikend toe laten.
55Zoo’n WelEerw. ZeerGel. Heer J.P.S. wordt een
56heel ander persoon wanneer ge zijne dochter
57liefhebt dan vóór dien tijd/ in de verbeelding
58van den persoon die in “’t onderhavige geval” betrokken is.
58aHij krijgt toch als dan iets reusachtigs en neemt ongehoorde proporties aan!
59Maar dat neemt niet weg dat als men Zijne dochter
60liefheeft men meer vreest niet naar hem toe te gaan
61dan wel naar hem toe te gaan al weet men ook
62hij kan vreesselijke dingen doen in de gegevenen.–
63'Enfin – tegenwoordig voel ik toch “’k heb een teekenaarsknuist”
64en ik ben erg blij ik zoo’n instrument aan ’t lijf heb,
65al is het nog onhandig. Het Papier Ingres is erg best.
66En dus heet gij in de wandeling ’t gelukskind.
67Ook al een petite misere de la vie humaine_6
68En gij twijfelt er aan of ge ’t werkelijk zijt al dan niet_
69Maar wat reden hebt ge om er aan te twijfelen?
70Zie/ dat wou ik nu wel eens weten. Wat voor soort van
71petites misères houdt ge er op na. Sommigen ken ik ten
72deele of geheel/ anderen niet.
73Hebt gij ook petites misères met een dame somwijlen_
74Natuurlijk/ doch ik wenschte wel te vernemen hoedanigen_
75Toch geen soortgelijken als nooit neen nimmers?
76Of in tegendeel te veel ja en amens misschien/ zwaar op de
77hand_– Wel/ Uwe petites misères met de dames interesseeren
78me bizonder.– Bepaaldelijk omdat ik van uwe petites  1v:3
79miseres denk wat ik van mijne eigenen denk/ n.l_ dat
80’t in veel gevallen daar aan ligt dat we ze niet goed
81weten op te vatten maar dat er toch eigentlijk een schat
82in verborgen ligt mits we dien maar weten te vinden en
83te bemagtigen.
84Die petites miseres of grandes zijn raadsels/ de oplossing
85te zoeken dat’s wel de moeite waard.
86Een gelukskind dat klaagt – zonder reden!
87En mij noemen ze “den zwaarmoedige” en ik vraag U om
88mij te feliciteeren met een nooit neen nimmer.–
89En word zeer boos als de menschen mij zeggen dat het gevaarlijk
90is op zee te varen en opmerken dat men wel eens verdrinken kon; niet daarom word ik boos omdat ik meen dat zij
91ongelijk hebben met dat te beweeren doch omdat zij schijnen
92'te vergeten “that there is safety in the very heart of danger”.–7
93Zoo dus gelukskind_– Wat schort er aan Uw geluk_
94Gij weet toch heel piquant te zeggen hoe verliefd worden is
95door Uwe vergelijking met die aardbezie.
96Het is wel fijn gezegd doch – verliefd zijn met een
97driedubbel neen nooit nimmer voor den neus en bovendien
98een WelEerw_ Zeer Gel. Heer J_P.S. die middelen van
99bestaan vraagt in ’t “onderhavige geval”/ zoo noemt Z.W.E. het/ of liever ze niet eens vraagt omdat hij
100(bovendien Philistijn8 zijnde op ’t gebied van kunst) denkt dat
101er die heelemaal niet zijn_ Zulk verliefd zijn, zeg ik, dat
102is toch niet heelemaal gelijk aan aardbezien plukken
103in de lente.9 En dat nooit neen nimmer is niet
104zoel als lentelucht doch bitter bitter bitter als
105nijpende wintervorst. “This is no flattery”/
106zou Shakespeare zeggen.10 Evenwel Simson zegt ergens anders

107Zoetigheid ging uit van den sterke.11

108Maar ’t is erg de vraag of Simson niet heel wat wijzer was
109'dan ik_ Hij pakte een leeuw parmantig aan en werd de
110baas12 doch – zullen wij dat ook doen kunnen.
111Gij moet kunnen/ zou Simson zeggen, en teregt.–
112Genoeg/ het aardbeziensaisoen is nog niet gekomen/
113ik zie wel aardbeienplanten doch ze zijn bevrozen_
114Zal de lente komen en ze ontdooien en zullen ze
115bloeien en dan – dan – wie zal ze plukken_
 1r:4
116Dit nooit neen nimmer heeft me evenwel geleerd dingen
117die ik niet wist/ 10 me aan ’t verstand gebragt de enormiteit
118van mijn onwetendheid en 20 dat er een vrouwenwereld is/
119en nog veel meer.–
120Ook dat er middelen van bestaan zijn_
121 Ik zou het wel kiesch vinden van de menschen indien ze zeiden
122(gelijker wijs de constitutie zegt/ tout homme est considéré innocent
123jusqu’à que sa culpabilité soit prouvée)13 dat men elkander
124aan zag als hebbende een middel van bestaan totdat het tegendeel
125bewezen was.– Men zou kunnen zeggen: deze man
126bestaat – ik zie hem/ hij spreekt tot mij/ een bewijs van zijn
127effectief bestaan is zelfs dat hij niet oningewikkeld is in
128zeker geval/ b.v. “een onderhavig geval”_
129zijn bestaan mij klaar en duidelijk zijnde (mij bewust
130zijnde de onderhavige persoon niet slechts maar een geest is doch
131ook zelfs werkelijk springlevend vleesch en beenen heeft) wil
132ik als een axioma aannemen dat hij dat bestaan te danken
133heeft aan middelen/ dat hij die op de een of andere manier
134krijgt en waarvoor hij werkt_– Ik wil hem dus niet verdenken
135van te bestaan zonder middelen van bestaan. Zoo evenwel
136redeneeren de menschen niet/ vooral niet zeker onderhavig
137persoon te Amsterdam_ Zij moeten de middelen zien om
138het bestaan van den onderhavige te gelooven doch het bestaan van den onderhavige bewijst hun de
139middelen daarvan niet.– Wel/ dit eenmaal zoo zijnde
140moeten wij hem vooreerst een teekenaarsknuist
141voor de oogen houden/ niet om hem daarmede te attaqueeren
142evenwel of ook zelfs maar te bedreigen. Vervolgens
143moeten we dien teekenaarsknuist gebruiken zoo goed
144& zoo kwaad als we kunnen.–
145Doch het neen nooit nimmer raadsel is daarmede
146nog geenszins opgelost. Het lijnregt tegenovergestelde
147beproeven van sommige raadgevingen is ook dikwijls iets praktisch
148waar men zich wel bij bevindt. Daarom is het in veel gevallen zoo
149nuttig raad te vragen. Evenwel zijn er raadgevingen
150die in hun natuurlijken toestand bruikbaar zijn en geen binnenste
151'buiten- of onderste boven-keering van noode hebben. Dit
152laatste soort is evenwel zeer zeldzaam en wenschelijk want
153’t heeft nog speciale eigenaardigheden. Eerstgenoemd soort groeit overal
154bij de vleet. ’t laatste soort is duur/ ’t eerste kost niets en wordt soms
155ongevraagd bij ’t muda thuisgebragt.– “intusschen”!!!

155*Yours truly
156Vincent.

 2r:5
157Ik besluit dezen brief met een contra raad.
158Als ge ooit liefhebt/ houd geen slag om
159den arm/ of liever ik zeg/ als ge zult liefhebben
160zult ge aan geen slag om den arm denken_
161Verder/ als ge zult liefhebben zult gij
162'U niet “zeker voelen”, vooruit, dat ge slagen
163zult – ge zult zijn “une âme en peine”14
164en toch zult ge glimlagchen.
165Wie zich “zeker van zijn zaak” voelt in dezen
166'zin dat hij voorbarig zich inbeeldt “zij
167'is de mijne”/ voor dat hij den zielstrijd
168van ’t liefhebben strijdt/ vóór dat hij/
169zeg ik/ op volle zee in storm en onweer
170zweeft tusschen dood en leven – die weet
171te weinig wat een echt vrouwenhart is en
172'dat zal hem door eene echte
173vrouw aan ’t verstand gebragt worden op
174zeer eigenaardige wijze. Toen ik jonger was
175heb ik ook eens half mij ingebeeld dat ik liefhad
176en voor de overige helft had ik werkelijk lief/
177dit had tot resultaat vele jaren van
178vernedering_– Moge ik alstoen niet te
179vergeefs vernederd zijn geworden.–15
 2v:6
180I speak as onewho has been down/16
181uit bittere ervaring/ uit eigen schade
182en schande.
183Gelukskind! What’s the matter? what aileth
184thee!17
185Misschien zijt ge eigentlijk tot heden
186niet een gelukskind geweest maar ik
187houd het ervoor dat ge op den regten
188weg zijt het te worden.–
189'Dit maak ik op uit den toon uwer brieven_
190’t Is net alsof er een haartje in Uw keel/
191in Uw stem is.– Wat voor een haartje
192is dat_– Zoudt ge me dat niet eens
193kunnen vertellen nu ik u zooveel
194verteld heb. Theo/ alle vaders
195van meisjes hebben een voorwerp ’t welk men
196den sleutel van de straatdeur noemt. Een erg
197schrikkelijk wapen ’t welk voornoemde straatdeur
198kan openen en sluiten zooals Petrus en Paulus
199de poort van den hemel_18
200Wel. Past dat werktuig ook tegelijk op het hart der
201respectieve onderhavige dochters. Gaat dat open of
202toe met den sleutel van de straatdeur. Ik meen neen
203doch God en de liefde zijn alleen in staat een vrouwenhart
204te openen of te sluiten. Zal ’t hare opengaan? broer, zal
205zij mij ooit inlaten.– Dieu le sait.–19 Ik weet zulks niet
206vooruit.–


10 U ten minste < ten minste
30 nimmer”? < nimmer?
63 teekenaarsknuist” < teekenaarsknuist
92 danger”.– < danger.–
109 leeuw < leew
151 binnenste- < binnenste
151 boven-keering < boven keering
162 voelen”, < voelen,
166 inbeeldt “zij < inbeelt zij
167 mijne”, < mijne
172 en dat < en en dat
189 op uit < op op uit
top