2Uw brief heb ik ontvangen doch meen dat die alleen antwoord 3is op No 1 van de mijnen.1
4In no 2 & No 32 vond ge van zelf “een standje” tot dank 5voor Uw raad: 6“pas op dat ge U geen te groote illusies maakt vóór ge zekerheid 7hebt dat het geen vergeefs werken is”_
8Omdat ge nu dat standje toch reeds hebt geslikt 9zal ik ’t maar niet meer herhalen. Bien te fasse! 10'old boy.– Gelukkig voor U dat ge U ten minste niet 11aan ’t “intusschen!!!”3 hebt schuldig gemaakt, hein_– 12Neen/ noch Gij noch ik denken aan ’t intusschen/ 13Gij en ik/ we weten niet beter of iemand die geen moed 14zou hebben, of een slag om den arm systeem er op na zou 15houden, of zijn leven niet met een glimlach op ’t spel zou 16durven zetten, deed maar beter zich niet te occupeeren 17met het winnen van een echt vrouwen hart.–
18Van ’t begin af dezer liefde heb ik gevoeld dat tenzij ik 19er mij inwierp sans arrière pensee/ zonder slag om den arm 20en van ganscher harte/ geheel en al en voor altijd, er volstrekt geen kans 21voor me was en indien ik er me op bovenstaande wijze 22in geworpen heb neemt dat niet weg dat de kans zeer gering is. 23Doch gaat het mij aan of de kans grooter of kleiner is? 24Ik bedoel moet ik/ kan ik daarmee rekening houden wanneer 25ik liefheb.– Neen – geen winstberekening – men 26heeft lief omdat men liefheeft.
28Verbeeld U eens wat een echte vrouw zou denken als ze 29merkte dat iemand haar vroeg/ houdende een slag om den arm – 30'zou ze hem niet iets ergers zeggen dan “nooit neen nimmer”? 31Och Theo – laat ons daar niet over praten/ als gij en 32ik liefhebben dan hebben we lief/ voilà tout.
33En dan houden we ons hoofd helder en verdonkeren 34onzen geest niet noch kortwieken onze gevoelens noch 35blusschen ’t vuur uit en ’t licht – doch zeggen eenvoudig/ 36God dank – ik heb lief_–
37Wat zou verder een echte vrouw denken van een minnaar die bij haar 38kwam/ zich zelfbewust dat hij slagen zou. Ik zou geen 39dubbeltje willen geven voor zijn resultaat met iemand als Kee Vos 40en ik zou met de honderd duizend toe zijn resultaat niet 41willen ruilen voor ’t onderhavige neen nooit nimmer.
42Nu heb ik aan U afgezonden eenige teekeningen 43want ik dacht/ hij zal er misschien iets van ’t Heike in 44vinden_–4
45Zeg me nu eens waarom ze onverkoopbaar zijn/ 46hoe zou ik er verkoopbaren kunnen maken?
47Want ik zou zoo nu en dan wel eens een reisgeldje 48willen verdienen om ’t nooit neen nimmer te 49gaan peilen.
50Dat voornemen van mij moet ge niet aan den 51WelEerw_ ZeerGel. Heer J.P.S.5 mededeelen hoor! 52Want als ik heel erg onverwacht kom zal hij mogelijk 53niet anders kunnen doen dan in vredesnaam dat 54maar oogluikend toe laten.
55Zoo’n WelEerw. ZeerGel. Heer J.P.S. wordt een 56heel ander persoon wanneer ge zijne dochter 57liefhebt dan vóór dien tijd/ in de verbeelding 58van den persoon die in “’t onderhavige geval” betrokken is. 58aHij krijgt toch als dan iets reusachtigs en neemt ongehoorde proporties aan! 59Maar dat neemt niet weg dat als men Zijne dochter 60liefheeft men meer vreest niet naar hem toe te gaan 61dan wel naar hem toe te gaan al weet men ook 62hij kan vreesselijke dingen doen in de gegevenen.–
63'Enfin – tegenwoordig voel ik toch “’k heb een teekenaarsknuist” 64en ik ben erg blij ik zoo’n instrument aan ’t lijf heb, 65al is het nog onhandig. Het Papier Ingres is erg best.
66En dus heet gij in de wandeling ’t gelukskind. 67Ook al een petite misere de la vie humaine_6 68En gij twijfelt er aan of ge ’t werkelijk zijt al dan niet_ 69Maar wat reden hebt ge om er aan te twijfelen?
70Zie/ dat wou ik nu wel eens weten. Wat voor soort van 71petites misères houdt ge er op na. Sommigen ken ik ten 72deele of geheel/ anderen niet.
73Hebt gij ook petites misères met een dame somwijlen_ 74Natuurlijk/ doch ik wenschte wel te vernemen hoedanigen_ 75Toch geen soortgelijken als nooit neen nimmers?
76Of in tegendeel te veel ja en amens misschien/ zwaar op de 77hand_– Wel/ Uwe petites misères met de dames interesseeren 78me bizonder.– Bepaaldelijk omdat ik van uwe petites
1v:3 79miseres denk wat ik van mijne eigenen denk/ n.l_ dat 80’t in veel gevallen daar aan ligt dat we ze niet goed 81weten op te vatten maar dat er toch eigentlijk een schat 82in verborgen ligt mits we dien maar weten te vinden en 83te bemagtigen.
84Die petites miseres of grandes zijn raadsels/ de oplossing 85te zoeken dat’s wel de moeite waard.
87En mij noemen ze “den zwaarmoedige” en ik vraag U om 88mij te feliciteeren met een nooit neen nimmer.–
89En word zeer boos als de menschen mij zeggen dat het gevaarlijk 90is op zee te varen en opmerken dat men wel eens verdrinken kon; niet daarom word ik boos omdat ik meen dat zij 91ongelijk hebben met dat te beweeren doch omdat zij schijnen 92'te vergeten “that there is safety in the very heart of danger”.–7 93Zoo dus gelukskind_– Wat schort er aan Uw geluk_ 94Gij weet toch heel piquant te zeggen hoe verliefd worden is 95door Uwe vergelijking met die aardbezie.
96Het is wel fijn gezegd doch – verliefd zijn met een 97driedubbel neen nooit nimmer voor den neus en bovendien 98een WelEerw_ Zeer Gel. Heer J_P.S. die middelen van 99bestaan vraagt in ’t “onderhavige geval”/ zoo noemt Z.W.E. het/ of liever ze niet eens vraagt omdat hij 100(bovendien Philistijn8 zijnde op ’t gebied van kunst) denkt dat 101er die heelemaal niet zijn_ Zulk verliefd zijn, zeg ik, dat 102is toch niet heelemaal gelijk aan aardbezien plukken 103in de lente.9 En dat nooit neen nimmer is niet 104zoel als lentelucht doch bitter bitter bitter als 105nijpende wintervorst. “This is no flattery”/ 106zou Shakespeare zeggen.10 Evenwel Simson zegt ergens anders
108Maar ’t is erg de vraag of Simson niet heel wat wijzer was 109'dan ik_ Hij pakte een leeuw parmantig aan en werd de 110baas12 doch – zullen wij dat ook doen kunnen.
111Gij moet kunnen/ zou Simson zeggen, en teregt.– 112Genoeg/ het aardbeziensaisoen is nog niet gekomen/ 113ik zie wel aardbeienplanten doch ze zijn bevrozen_ 114Zal de lente komen en ze ontdooien en zullen ze 115bloeien en dan – dan – wie zal ze plukken_–
116Dit nooit neen nimmer heeft me evenwel geleerd dingen 117die ik niet wist/ 10 me aan ’t verstand gebragt de enormiteit 118van mijn onwetendheid en 20 dat er een vrouwenwereld is/ 119en nog veel meer.–
120Ook dat er middelen van bestaan zijn_ 121
Ik zou het wel kiesch vinden van de menschen indien ze zeiden 122(gelijker wijs de constitutie zegt/ tout homme est considéré innocent 123jusqu’à que sa culpabilité soit prouvée)13 dat men elkander 124aan zag als hebbende een middel van bestaan totdat het tegendeel 125bewezen was.– Men zou kunnen zeggen: deze man 126bestaat – ik zie hem/ hij spreekt tot mij/ een bewijs van zijn 127effectief bestaan is zelfs dat hij niet oningewikkeld is in 128zeker geval/ b.v. “een onderhavig geval”_ 129zijn bestaan mij klaar en duidelijk zijnde (mij bewust 130zijnde de onderhavige persoon niet slechts maar een geest is doch 131ook zelfs werkelijk springlevend vleesch en beenen heeft) wil 132ik als een axioma aannemen dat hij dat bestaan te danken 133heeft aan middelen/ dat hij die op de een of andere manier 134krijgt en waarvoor hij werkt_– Ik wil hem dus niet verdenken 135van te bestaan zonder middelen van bestaan. Zoo evenwel 136redeneeren de menschen niet/ vooral niet zeker onderhavig 137persoon te Amsterdam_ Zij moeten de middelen zien om 138het bestaan van den onderhavige te gelooven doch het bestaan van den onderhavige bewijst hun de 139middelen daarvan niet.– Wel/ dit eenmaal zoo zijnde 140moeten wij hem vooreerst een teekenaarsknuist 141voor de oogen houden/ niet om hem daarmede te attaqueeren 142evenwel of ook zelfs maar te bedreigen. Vervolgens 143moeten we dien teekenaarsknuist gebruiken zoo goed 144& zoo kwaad als we kunnen.–
145Doch het neen nooit nimmer raadsel is daarmede 146nog geenszins opgelost. Het lijnregt tegenovergestelde 147beproeven van sommige raadgevingen is ook dikwijls iets praktisch 148waar men zich wel bij bevindt. Daarom is het in veel gevallen zoo 149nuttig raad te vragen. Evenwel zijn er raadgevingen 150die in hun natuurlijken toestand bruikbaar zijn en geen binnenste 151'buiten- of onderste boven-keering van noode hebben. Dit 152laatste soort is evenwel zeer zeldzaam en wenschelijk want 153’t heeft nog speciale eigenaardigheden. Eerstgenoemd soort groeit overal 154bij de vleet. ’t laatste soort is duur/ ’t eerste kost niets en wordt soms 155ongevraagd bij ’t muda thuisgebragt.– “intusschen”!!!
157Ik besluit dezen brief met een contra raad. 158Als ge ooit liefhebt/ houd geen slag om 159den arm/ of liever ik zeg/ als ge zult liefhebben 160zult ge aan geen slag om den arm denken_ 161Verder/ als ge zult liefhebben zult gij 162'U niet “zeker voelen”, vooruit, dat ge slagen 163zult – ge zult zijn “une âme en peine”14 164en toch zult ge glimlagchen.
165Wie zich “zeker van zijn zaak” voelt in dezen 166'zin dat hij voorbarig zich inbeeldt “zij 167'is de mijne”/ voor dat hij den zielstrijd 168van ’t liefhebben strijdt/ vóór dat hij/ 169zeg ik/ op volle zee in storm en onweer 170zweeft tusschen dood en leven – die weet 171te weinig wat een echt vrouwenhart is en 172'dat zal hem door eene echte 173vrouw aan ’t verstand gebragt worden op 174zeer eigenaardige wijze. Toen ik jonger was 175heb ik ook eens half mij ingebeeld dat ik liefhad 176en voor de overige helft had ik werkelijk lief/ 177dit had tot resultaat vele jaren van 178vernedering_– Moge ik alstoen niet te 179vergeefs vernederd zijn geworden.–15
180I speak as one “who has been down“/16 181uit bittere ervaring/ uit eigen schade 182en schande.
183Gelukskind! What’s the matter? what aileth 184thee!17
185Misschien zijt ge eigentlijk tot heden 186niet een gelukskind geweest maar ik 187houd het ervoor dat ge op den regten 188weg zijt het te worden.–
189'Dit maak ik op uit den toon uwer brieven_ 190’t Is net alsof er een haartje in Uw keel/ 191in Uw stem is.– Wat voor een haartje 192is dat_– Zoudt ge me dat niet eens 193kunnen vertellen nu ik u zooveel 194verteld heb. Theo/ alle vaders 195van meisjes hebben een voorwerp ’t welk men 196den sleutel van de straatdeur noemt. Een erg 197schrikkelijk wapen ’t welk voornoemde straatdeur 198kan openen en sluiten zooals Petrus en Paulus 199de poort van den hemel_18 200Wel. Past dat werktuig ook tegelijk op het hart der 201respectieve onderhavige dochters. Gaat dat open of 202toe met den sleutel van de straatdeur. Ik meen neen 203doch God en de liefde zijn alleen in staat een vrouwenhart 204te openen of te sluiten. Zal ’t hare opengaan? broer, zal 205zij mij ooit inlaten.– Dieu le sait.–19 Ik weet zulks niet 206vooruit.–