3’t Zou me niet verwonderen Theo/ indien mijn vorigen brief een 4min of meer zonderlingen indruk op U moet hebben gemaakt. 5Doch evenwel/ hoop ik, zult gij er een indruk door gekregen hebben die 6U eenigermate het terrein doet overzien_ Met regte groote 7houtskool streepen trachtte ik de proporties en plans aan 8te geven. Zijn de onmisbare grondlijnen eenmaal 9gevonden dan kloppen we het houtskool weer af met een 10zakdoek of een vleugel en gaan dan meer intiem de contours 11zoeken.─
12Dezen brief zal dus in een meer intiemen/ minder harden 13en hoekigen toon geschreven zijn dan den vorigen.─
14Vooreerst moet ik U eens vragen of het U ook maar eenigermate 15verwondert dat er liefde is/ ernstig en vurig genoeg om niet te 16'bekoelen/ ook niet door veel “neen, nooit, nimmer’s”.─ 17Mij dunkt/ voorzeker zal U dit, wel verre van Uwe verwondering 18op te wekken, zeer natuurlijk en raisonable voorkomen.─ 19De liefde toch is iets positiefs/ iets sterks/ iets zóó werkelijks 20dat het even onmogelijk is voor iemand die liefheeft dat 21gevoel weer in te trekken als de hand te slaan aan zijn 22eigen leven. Zegt ge nu daarop “maar er zijn toch 23menschen die de hand slaan aan hun eigen leven”/ dan 24antwoord ik daarop eenvoudig: ik geloof eigentlijk niet 25dat ik een man ben met dergelijke inclinaties.─
26Ik heb erg veel trek in het leven gekregen en ik ben 27erg blij dat ik liefheb. Mijn leven en mijne liefde zijn een.─ 28Maar ge staat voor een nooit neen nimmer/ brengt ge 29me onder ’t oog. Dan zeg ik daar op/ Old boy, vooralsnog 30beschouw ik dat “nooit neen nimmer” als een stuk ijs dat 31ik op mijn hart druk om het te ontdooien.
32Te beslissen wie ’t nu winnen zal/ de koude van dat 33stuk ijs of mijn levenswarmte/ dat is eene delicate 34'kwestie in welke ik mij vooralsnog liever niet uitspreek 35& ik wenschte ook wel dat anderen daaromtrent den 36mond hielden indien zij niets beters te zeggen hebben 37dan “onontdooibaar”/ “gekkenwerk” en dergelijke 38liefderijke insinuaties. Indien ik een ijsberg uit 39Groenland of Nova Zembla voor den neus hadde van
1v:2 40ik weet niet hoeveel meters hoog/ dik en breed/ 41dan voorzeker ware ’t een kritiek geval als men er 42voorstond en voornoemd ijsgevaarte omvademen wilde en op t’hart 43drukken om hetzelve te ontdooien.─
44Doch aangezien ik vooralsnog geen ijsgevaarte van 45dergelijke dimensies voor den boeg in mijn vaarwater 46heb bespeurd, aangezien, zeg ik, zij, met nooit neen 47nimmer en al, niet vele meters hoog/ dik en breed 48is en als ik wel gemeten heb niet onomvatbaar is/ 49zoo kan ik het “onzinnige” van mijne handelwijze 50nog niet inzien.
51Mij aangaande dus, ik druk het brok ijs “nooit, neen, 52nimmer” aan ’t hart, ik weet er niets anders op en als ik 53’t zoo ver wil trachten te brengen dat het verdwijnt en ontdooit ─ 54wie heeft daar op tegen???
55Zeg eens, Theo, vindt ge ’t erg fijngevoelig van de menschen 56haar een compliment te maken dat haar neen nooit 57nimmer onsmeltbaar/ onontdooibaar en onherroepelijk is! 58En toch doen mijns inziens velen zulks door dat 59neen nooit nimmer zoo zwaar te tillen.─
60Ware het niet humaner van deze menschen als zij 61er over konden en wilden glimlachen.─
62Ik vind het wel erg melankoliek dat er zoo velen zijn 63die ’t zoo zwaar tillen doch ben evenwel niet van zins er 64zelf melankoliek om te worden en den opgevatten goeden 65moed weer los te laten. Dat zij verre.─
66Laat melankoliek zijn wie wil.─ Ik heb er genoeg van 67en wil niet anders dan vroolijk zijn als een leeuwerik 68in de lente! Ik wil geen ander liedje zingen dan 69“aimer encore”!2
70Hebt gij/ Theo/ pleizier in dat “nooit neen nimmer”/ 71ik geloof waarachtig het tegendeel van U. doch 72er schijnen nu eenmaal sommige menschen te zijn die 73er schik in hebben en misschien sans le savoir/ “natuurlijk 74uit bestwil/ met de beste bedoelingen”/ zich occupeeren om mij 75’t stuk ijs van de borst te rukken en zonder zich zulks bewust te zijn 76meer emmers koud water op mijne vurige liefde gieten dan 77zij zelf wel denken.─
78Doch ik houd het er voor dat vele emmers koud water 79mij vooreerst niet koel zullen maken, old boy.─ 80Ik vind het erg onchristelijk/ vooral van christenen/ zoo 81vast te gelooven in dat nooit neen nimmer en zoo weinig of niet 82te hechten aan de magt van het “aimer encore”! en ik verklaar 83niet te begrijpen waar zij het hinken op twee gedachten/ 84twijfelmoedigheid & zwaarmoedigheid in dezen/ van daan 85halen.─ En uit welke physica zij de onsmeltbaarheid 86van ijs hebben geleerd is mij desgelijks een raadsel. 87En ’t valt me niet makkelijk zulken als vrienden te 88beschouwen die mij van streek willen brengen of afleiden 89of tegenwerken of met een kluitje in ’t riet sturen.a
90Vindt ge ’t niet erg snugger van de lui dat zij geinsinueerd 91hebben dat ik er mij maar op prepareeren moest dat ik wel eens 92spoedig kon hooren dat zij eene andere/ rijkere partij geaccepteerd 93had, dat zij mooi geworden was & wel een aanzoek zou krijgen, 94dat zij gedecideerd een tegenzin had in mij als ik verder ging 95dan “broeder & zuster” (dat was de uiterste grens)/ dat ’t toch zoo 96jammer zou zijn als ik “intusschen” (!!!)3 eene andere/ mogelijk 97betere kans zou laten passeeren!!!
98O, wie ge ook zijn moogt, die zulke abominaties zegt, 99als ik à contre coeur in bovenstaande regelen herhaal, 100ge zegt ze toch in haast en onhandig en onnadenkend 101immers? ge wilt toch niet dat ik meenen zou dat ge werkelijk 102in den grond van uw hart dermate ijdel en ligtzinnig zijt? 103A Dieu ne plaise, dat dit uw werkelijk ik zou zijn.─
104N’étiez vous des amis/ je vous nommerais lâches
106Wie nog niet geleerd heeft te zeggen “zij en geen ander”/5 107weet die wat liefde is?─ Toen men mij bovenstaande 108dingen zeide toen voelde ik met geheel mijn hart/ met 109geheel mijn ziel/ met geheel mijn verstand/ “Zij & geen ander”. 110Zwakheid, hartstogt, onverstand, gemis aan wereldkennis 111toont ge als ge zegt “zij en geen ander”/ opperen 112mogelijk sommigen/ “houd een slag om den arm, 113pas er een mouw aan”_─ Dat zij verre!─ 114deze mijne zwakheid zij mijne sterkte/ van “haar en 115geen ander” wil ik afhankelijk zijn en ook indien ik ’t kon 116zou ik van haar niet onafhankelijk willen wezen.─
1r:4 117Zij heeft evenwel een ander liefgehad en nog steeds zijn hare gedachten 118in dat verleden en schijnt zij gewetensbezwaren te hebben tegen de 119gedachte zelfs aan eene mogelijke nieuwe liefde.
121Il faut avoir aimé/ puis desaimé/ puis aimer encore!
122Aimer encore! ma chere, ma trois fois chère, ma bien aimée.─
123Theo/ acht het niet voorbarig/ niet overmoedig van mij 124dat ik vol enthousiasme ben voor de overwinning van het 125Aimer encore! Niet dat ik het reeds verkregen heb of dat 126zij reeds van mij houdt doch ik jaag er naar of ik haar ook 127winnen mogt.─ Zoolang moet ik haar beminnen tot ze 128in ’t eind mij ook bemint.─6
129Ik zag dat zij steeds aan dat verleden dacht en zich 130daarin verdiepte met devotie. Toen dacht ik: hoewel 131ik dit gevoel respecteer en het mij ontroerd en treft/ die 132diepen rouw van haar/ zoo vind ik er toch iets fataals in. 133Dus mag het mijn hart niet week maken maar ik 134moet vast en beslist zijn als een stalen lemmet_
135Ik wil trachten “iets nieuws” te wekken dat ’t oude niet 136weg neemt doch evenwel regt van bestaan heeft.
137En toen begon ik ─ aanvankelijk lomp onhandig maar toch 138gedecideerd en ’t eindigde met het woord “Kee ik heb net 139een gevoel als waart gij mijn naaste en ik Uw naaste in 140'den volsten zin van ’t woord, ik heb U lief als mijzelven” ─ 141en toen/ toen zei ze/ nooit neen nimmer..─
142Nooit, neen, nimmer, wat staat daar tegenover ─ 143Aimer encore!
144Wie ’t winnen zal ─ ik kan dat niet beslissen ─ 145God weet het ─ ik weet alleen dit eene evenwel 146“that I had better stick to my faith”.─7
147Toen ik dezen zomer ’t “nooit neen nimmer” hoorde/ 148o God, wat was dat schrikkelijk, hoewel ik er niet 149onvoorbereid op was/ zoo was het evenwel aanvankelijk 150iets verpletterends als de verdoemenis.─ en ja ─ 151’t wierp mij voor een oogenblik als ’t ware ter aarde.─ 152Toen, evenwel in dien onuitsprekelijken zielsangst/ 153rees daar in mij eene gedachte als een helder licht 154in den nacht; deze namelijk: Zoo wie zich kan 155resigneeren die resigneere zich doch indien gij 156kunt gelooven/zoo geloof!8 Toen stond ik op 157niet als resigneerend doch als geloovig, en had geen 158andere gedachte dan: Zij en geen ander!.─
2r:5 159Gij zult tot mij zeggen/ Waarvan zult ge leven indien ge haar wint_ 160of welligt/ ge zult haar niet krijgen_ doch neen zoo 161zult gij niet spreken. Wie liefheeft leeft/ wie leeft werkt/ 162wie werkt die heeft brood.
163Er is een God ─ en hij wil dat we zullen liefhebben/9 164dat is ’t eerste vereischte_
165Zoodan ben ik kalm en gerust in dezen en juist dat 166heeft invloed op mijn werk dat mij hoe langer hoe meer 167aantrekt/ juist omdat ik mij bewust ben dat ik er in zal 168slagen. Niet dat ik iets buitengewoons zal worden 169maar iets “gewoons” wel degelijk en dan bedoel 170ik met “gewoon” dat mijn werk gezond en raisonable 171zijn zal en een reden van zijn zal hebben en ergens toe 172zal dienen kunnen. Ik geloof dat niets ons 173zoozeer in de werkelijkheid doet verzeilen dan 174eene werkelijke liefde. En wie in de werkelijkheid 175verzeilt/ is die op een slechten weg_─ Ik meen neen.─ 176Maar waar zal ik ’t bij vergelijken/ dat eigenaardig 177gevoel/ die eigenaardige ontdekking “liefhebben”_ 178Want werkelijk ’t is eene ontdekking van een nieuw halfrond 179voor een mensch in zijn leven als hij ernstig verliefd raakt.
180En daarom zou ik nu wel wenschen dat gij ook 181maar verliefd raaktet doch daar moet een zij 182bij komen anders is dat natuurlijk een bepaalde 183onmogelijkheid_ Maar ’t is met die zij net als met 184andere dingen/ wie zoekt die vindt/10 hoewel ’t vinden 185zelf een geluk is en geen verdienste van ons_ 186Zoeken evenwel is niet overbodig en trouwens wie 187kan ’t laten.─ Wie zoekt niet veel meer dan 188hij zelf wel weet/ sans le savoir somtijds.
189Hoewel men zoeke met de verwachting van te 190vinden zoo is het vinden toch eene verbazende verrassing.
2v:6 191Het is ook een erge verrassing als ge dan wat gevonden 192'hebt en ─ en ─ en ─ dan blijkt U te bevinden 193niet voor een ja en amen doch voor een nooit 194neen nimmer/ dat is aanvankelijk niet 195aangenaam doch verschrikkelijk.
196Maar zoo als Oom Jan teregt zegt/ de duivel is nooit 197zoo zwart of men kan hem nog wel onder 198de oogen zien/11 zoo is ’t ook met een nooit neen 199nimmer. Althans ik voor mij weet dat 200als men het maar moedig aangrijpt/ men daar 201geen berouw van heeft.
202Nu moet gij toch als ge ’t nog niet reeds gedaan hebt/ 203vooral wanneer ge dezen ontvangen & gelezen hebt/ bepaald me eens schrijven. 204Want nu verlang ik natuurlijk erg naar een 205brief van U, sedert ik U zoo heb toegesproken als 206ik gedaan heb. Ik geloof niet dat 207ge mij ’t geen ik U gezegd heb zult ten kwade duiden 208maar eigentlijk dat ge min of meer zelf dergelijke 209gedachten hebt omtrent de zaak van de onmisbaarheid 210van een “zij en geen ander” in ’t algemeen.
211Wat hier ook van zij/ schrijf me nu spoedig en 212geloof me (“intusschen”!!!)