Back to site

179 To Theo van Gogh. Etten, Thursday, 3 November 1881.

metadata
No. 179 (Brieven 1990 177, Complete Letters 153)
From: Vincent van Gogh
To: Theo van Gogh
Date: Etten, Thursday, 3 November 1881

Source status
Original manuscript

Location
Amsterdam, Van Gogh Museum, inv. no. b173 V/1962

Date
Letter headed: ‘Etten 3/9 1881’. Van Gogh used the Latin word for nine to indicate the month: ‘novem’; cf. letter 157, Date.

Ongoing topic
Van Rappard’s visit to Etten (178)

original text
 1r:1
Etten 3/9 1881

Waarde Theo,
Er ligt me iets op ’t hart dat ik U vertellen wil. Misschien weet ge er reeds iets van & vertel ik U geen nieuws.
Ik wilde U zeggen dat ik dezen zomer zooveel ben gaan houden van Kee Vos dat ik er geen andere woorden voor kon vinden dan “’t is net of Kee Vos mijn naaste is en ik de naaste van Kee Vos”. en ─ die woorden heb ik tot haar gezegd. Doch toen ik haar dit zeide antwoordde zij mij dat haar verleden en haar toekomst voor haar een bleven en zij dus nooit mijne gevoelens kon beantwoorden.1
Toen was ik in een geduchten tweestrijd wat te doen, mij te resigneeren tot dat nooit neen nimmer of ─ nog niet de zaak voor beslist & geeindigd te houden en nog wat goeden moed te houden en ’t nog niet op te geven.
’t Laatste koos ik.─ En tot heden heb ik geen berouw van die opvatting hoewel ik nog altijd sta voor dat nooit neen nimmer.
Natuurlijk heb ik sedert heel wat “petites misères de la vie humaine”2 ondervonden, die, als ze in een boek geschreven waren, mogelijk zouden kunnen dienen om den een of ander te amuseeren doch als men ze zelf beleeft zeker geen aangename gewaarwordingen kunnen geacht worden te wezen. Evenwel tot op heden ben ik blij dat ik ’t resignatie- of “how not to do it” systeem3 maar overliet voor wie er trek in hebben & mij aangaande nog wat moed vatte. Ge begrijpt dat ’t in een geval als dit ’t verbazend moeielijk is te weten wat men doen kan, doen mag & doen moet. Doch “al dwalende vinden we ’t spoor”4 & niet al stilzittende.
 1v:2
Een der redenen waarom ik U tot heden er niet over schreef is dat de positie waarin ik mij bevond zoo vaag & ongedecideerd was dat ik die U niet kon uitleggen.
Nu evenwel zijn we zoo ver dat ik er over heb gesproken ─ behalve tot haar zelve ─ tot Pa en Moe, tot Oom & Tante Stricker5 & tot Oom & tante te Prinsenhage.6 De eenige die, doch dat zeer officieus en in ’t apart,a mij gezegd heeft dat er werkelijk indien ik hard werkte & voorspoed had kans voor mij was, is iemand van wien ik ’t volstrekt niet wachtte,b Oom Cent. Deze had schik in de manier waarop ik ’t nooit neen nimmer van Kee opvatte, namelijk het niet zwaar tillende maar dat ik er zoowat gekheid mee maakte, b.v.: geef toch geen koren op den molen van nooit neen nimmer die Kee Vos er op na houdt, ik wensch haar alles goeds toe behalve alleen dat ik hoop dat voornoemde korenmolen failliet zal gaan. Evenzoo trok ik ’t mij niet erg aan toen Oom Stricker er van sprak dat er gevaar was ik “vriendschappelijke verhoudingen & oude banden zoude verbreken”, ik zei daarop dat mijns inziens ’t onderhavige geval wel verre van oude banden te verbreken de oude banden waar ze reparatie noodig hadden kon vernieuwen. Enfin en zoo hoop ik te blijven doen en zwaarmoedigheid & zwaartillendheid verre van mij te doen. Intusschen hard werkende en sedert ik haar ontmoet heb vlot mijn werk veel beter.
Ik zeide dat nu de positie zich zoo wat decideerd.c
1o Kee zegt nooit neen nimmer en verder geloof ik dat ik enorm veel moeite zal hebben met de oudere personen die de zaak reeds nu voor beslist & geeindigd houden en mij zullen trachten te dwingen er van af te zien. Vooralsnog evenwel geloof ik zij zeer zacht te werk  1v:3 zullen gaan, mij aan ’t lijntje houden en met een kluitje in ’t riet sturen totdat het groote feest van Oom & Tante Stricker (in December)7 voorbij zal zijn. Want men wil opspraak vermijden. Daarna echter vrees ik er maatregelen genomen zullen worden om mij er uit te knikkeren.
Vergeef me deze wat harde termen die ik gebruik om U de positie duidelijk te maken; ik geef toe dat de kleuren wat hard zijn & de lijnen wat sterk getrokken maar ’t zal U toch een duidelijker inzigt in de zaak geven dan wanneer ik er om heen praatte. Verdenk mij dus niet van gebrek aan achting jegens die Oudere personen.
Alleen geloof ik dat zij er bepaald tegen zijn & wil U dit doen zien. Zij zullen trachten te zorgen dat Kee & ik elkaar noch zullen kunnen zien noch spreken noch schrijven, juist omdat zij zeer wel begrijpen dat indien we elkaar zagen, spraken of schreven er kans was op gedachten verandering van Kee. Kee zelf meent nooit van gedachten te veranderen & de oudere personen trachten mij te overtuigen zij niet veranderen kan doch hebben toch vrees voor die verandering.
De oudere personen toch zullen omtrent deze zaak van gedachten veranderen niet dan wanneer Kee van gezindheid veranderd doch dan wanneer ik iemand zal geworden zijn die op zijn minst f 1000 per jaar verdien.─ Nog eens, vergeef de harde contours waarmee ik de dingen afteeken. Indien ik weinig sympathie vinde bij de ouderen zoo geloof ik dat sommige jongeren zich mijne houding zullen kunnen begrijpen. Misschien gij Theo ─ Gij zult misschien wel van mij hooren zeggen dat ik forceeren wil & dergelijke uitdrukkingen. Doch wie begrijpt niet hoe onzinnig forceeren is bij liefde! Neen dat is verre verre van mij.  1r:4 Doch ’t is geen onbillijk of onredelijk verlangen dat ik wensch dat Kee & ik inplaats van geen omgang met elkaar te mogen hebben, elkaar zullen zien, spreken of schrijven om, elkaar beter leerende kennen, zelf beter te kunnen inzien of wij voor elkaar geschikt zijn al dan niet. Een jaar van omgang met elkaar zou heilzaam wezen voor haar & voor mij doch de ouderen zijn werkelijk verstokt op dat punt. Ware ik rijk zij zouden heel anders spreken.
Doch nu begrijpt ge wel dat ik niets hoop ongedaan te laten wat mij nader moge brengen tot haar en ’t is mijn voornemen

Zoo lang zal ik haar beminnen
Tot ze in ’t eind mij ook bemint.8

Plus elle disparaît plus elle apparaît.─9

Theo, zijt gij soms ook verliefd, ik wenschte wel dat gij het waart want geloof me dat ook de “petites misères” er van hun waarde hebben. Men is soms in desolatie, er zijn momenten waarin men als ’t ware in de hel is, doch ─ er is ook iets anders & beters aan verbonden. Er zijn 3 trappen, 10 niet beminnen & niet bemind worden, 20 beminnen & niet bemind worden (’t onderhavige geval), 30 beminnen & bemind worden.─
Nu zeg ik dat de tweede trap beter is dan de eerste, maar de derde! dat is datte.
Nu, old boy, word nu ook maar verliefd, en vertel me dat dan ook eens. Houd U leukd in ’t onderhavige geval en heb wat sympathie voor me. Ik had natuurlijk veel liever een ja en amen doch ik ben toch vast al blij met mijn “nooit neen nimmer”. Ik houd dat voor iets doch oudere & wijzere menschen zeggen het is niets. Rappard is hier geweest, bragt aquarellen mee die goed worden. Mauve komt hoop ik spoedig, anders ga ik naar hem. Ik teeken veel en geloof ’t beter wordt, ik werk veel meer met ’t penseel dan vroeger. Nu is ’t zoo koud dat ik haast uitsluitend figuur teeken binnenshuis, naaister,10 mandemaker &c.11
Een handdruk in gedachten & schrijf spoedig & geloof me

t. à t.
Vincent

Men heeft mij willen laten beloven dat ik volstrekt niet meer over deze zaak zal spreken of schrijven doch ik heb dit niet willen beloven, geen mensch ter wereld kan mijns inziens billijkerwijs zooiets van mij (of wie dan ook in t’zelfde geval) vergen. Alleen heb ik aan Oom Cent de verzekering gegeven dat ik voorloopig wel wilde staken aan Oom Stricker te schrijven tot onvoorziene omstandigheden ’t noodig maken mogten. Een leeuwrik kan in de lente ’t zingen niet laten.

Als gij ooit verliefd wordt en een nooit neen nimmer mogt krijgen, resigneer U vooral niet! doch gij zijt zoo’n gelukskind dat iets dergelijks U wel niet overkomen zal, hoop ik.

translation
 1r:1
Etten, 3/9 1881

My dear Theo,
There’s something on my mind that I want to tell you. Perhaps you already know something about it, and what I’m telling you isn’t news.
I wanted to tell you that this summer I’ve come to love Kee Vos so much that I could find no other words for it than ‘it’s just as if Kee Vos were the closest person to me and I the closest person to Kee Vos’. And — I said these words to her. But when I told her this, she replied that her past and her future were all one to her and so she could never return my feelings.1
Then I was in an awful dilemma about what to do, to resign myself to that no, nay, never, or — not yet to regard the matter as over and done with, and to take courage and not give up yet.
I chose the latter. And until now I haven’t regretted that decision, even though I’m still confronted with that no, nay, never.
Since then, of course, I’ve suffered a great many ‘petty miseries of human life’,2 which, if they were written down in a book, could perhaps serve to amuse some people, though they can hardly be considered pleasant if one experiences them oneself. Nonetheless, up to now I’ve been glad that I left the resignation or ‘how-not-to-do-it’ method3 to those who prefer it and, as for myself, plucked up a little courage. You understand that in cases like this it’s surprisingly difficult to know what one can, may and must do. But ‘wandering we find our way’,4 and not by sitting still.  1v:2
One of the reasons I haven’t written to you about it before now is that the position in which I found myself was so vague and undecided that I couldn’t explain it to you.
Now, though, we’ve progressed to the point where I’ve spoken about it — in addition to her — to Pa and Ma, to Uncle and Aunt Stricker5 and to Uncle and Aunt at Princenhage.6 The only one who said to me, though very informally and in private, that I did indeed have a chance if I worked hard and prospered, is one from whom I didn’t expect it at all, Uncle Cent. He was amused at the way I took Kee’s no, nay, never, i.e. by making light of it and sort of joking about it, bring no grist to Kee Vos’s mill of no, nay, never, for example, I wish her all good things, apart from hoping that the aforementioned flour-mill will go bankrupt. Likewise I didn’t much mind when Uncle Stricker said there was a danger I ‘would sever friendly relations and break old ties’, to which I replied that in my opinion the case in question, far from breaking old ties, could renew the old ties where they were in need of repair. At any rate, I hope to go on like this and to keep well away from melancholy and pessimism. Meanwhile working hard, and since meeting her my work is going much better.
I said that now the situation is becoming somewhat clearer. First, Kee says no, nay, never, and furthermore I believe that I’ll have tremendous difficulty with the elders who already regard the matter as over and done with and will try and force me to give up. For the time being, though, I believe they’ll proceed with caution,  1v:3 keeping me dangling and fobbing me off until Uncle and Aunt Stricker’s big celebration (in December)7 is over. Because they want to avoid scandal. After that, though, I fear that steps will be taken to get rid of me.
Forgive the rather harsh terms I’m using to make my position clear to you. I admit that the colours are a little harsh and the lines drawn a bit too hard, but it will nevertheless give you a clearer picture of the situation than if I were to beat about the bush. So don’t suspect me of lack of respect for those Elder persons.
Only I believe that they’re decidedly against it, and I want to make you see this. They’ll try and see to it that Kee and I can neither see nor speak nor write to one another, just because they understand very well that if we were to see, speak or write to one another there would be a chance of a change of heart in Kee. Kee herself thinks she‘ll never change her mind and, though the elder persons are trying to convince me that she can’t change, they fear that change nonetheless.
The elder persons will change their minds about this matter not when Kee changes her mind but when I become someone who earns at least 1,000 guilders a year. Again, forgive the hard contours with which I outline things. While I find little sympathy from the elders, I think that some of the younger ones will be able to understand my attitude. Perhaps you, Theo. Perhaps you’ve heard it said of me that I want to force the issue and suchlike expressions. But who doesn’t understand how senseless it is to try and force love! No, that’s far, far from my thoughts.  1r:4 But it’s not unfair or unreasonable to wish that Kee and I, instead of not being allowed to see one another, will see, speak and write to one another so that, getting to know each other better, we’ll be able to see for ourselves whether or not we’re suited to each other. A year of contact with one another would be beneficial for her and for me, yet the elders won’t budge on this point. If I were rich they’d talk altogether differently.
Yet by now you understand that I mean to leave no stone unturned in my endeavours to bring me closer to her, and I declare that

I shall love her so long
That in the end she’ll love me too.8

The more she disappears, the more she appears.9

Theo, aren’t you in love too, at times? I wish you were, for believe me, the ‘petty miseries’ of it are also of some value. Sometimes one is desolate, there are moments when one is in hell, as it were, but — it also brings with it other and better things. There are three stages, first not loving and not being loved, second loving and not being loved (the case in question), third loving and being loved.
I’d say that the second stage is better than the first, but the third! That’s it.
Now, old boy, go and fall in love and tell me about it sometime. Keep quiet about the case in question and sympathize with me. I’d much rather have a yea and amen, of course, but meanwhile I’m really rather happy with my ‘no, nay, never’. I consider that something, but older and wiser people say it’s nothing. Rappard was here, brought along watercolours that are becoming good. Mauve is coming soon, I hope, otherwise I’ll go to him. I’m drawing a great deal and think it’s getting better, I’m working much more with the brush than I used to. Now it’s so cold that practically all I do is draw figures inside, seamstress,10 basket-maker &c.11
A handshake in thought, and write soon, and believe me

Ever yours,
Vincent

They wanted me to promise not to say or write anything more on this subject, but I wouldn’t promise that; no one in the world, in my opinion, can reasonably demand such a thing of me (or of anyone else in the same situation). I’ve only given assurances to Uncle Cent that I would stop writing to Uncle Stricker for the time being, until unforeseen circumstances should make it necessary. A lark can’t help singing in the spring.

If you should ever fall in love and receive a no, nay, never, by no means resign yourself to it! But you’re such a lucky dog that something like this will probably never happen to you, I hope.
notes
1. Christoffel Vos, the husband of Kee Vos, had died on 27 October 1878. In the summer of 1881 Kee came to Etten for a lengthy stay, and she and Vincent spent a great deal of time together (cf. letter 183). Probably thinking that she was just as fond of him as he was of her, he made her a proposal of marriage (180). He did not tell Theo about it, however.
2. A reference to Petites misères de la vie humaine, a book by Old Nick and Grandville; see letter 178, n. 6.
3. Van Gogh frequently used this expression, which he borrowed from Charles Dickens’s Little Dorrit: ‘How to do it must obviously be regarded as the natural and mortal enemy of How not to do it.’ See Dickens 1979, p. 500. The expression recurs in letters 212, 214, 220, 244, 289, 291, 306 and 401.
4. Taken from the poem ‘Onvermoeid’ (Tireless) by P.A. de Génestet. See De Génestet 1869, vol. 2, p. 90. See also letter 193, n. 25.
5. Kee Vos was the daughter of J.P. Stricker and Willemina Catharina Gerardina Carbentus, a sister of Mrs van Gogh, which made her Vincent’s first cousin.
6. Uncle Vincent and Aunt Cornelie van Gogh-Carbentus.
a. Meaning: ‘onder vier ogen’ (in private).
b. Meaning: ‘verwachtte’ (expected).
c. Meaning: ‘duidelijk wordt welke standpunten men inneemt’ (it’s becoming clear what the situation is, i.e. what the various standpoints are).
7. The celebration held to mark the Strickers’ 40th anniversary on 7 December 1881.
8. The closing lines of the poem ‘De edelmoedige wedervergelding’ (The noble retaliation) by Hieronymus van Alphen. See Van Alphen 1857, vol. 1, pp. 405-406. Also quoted in letter 180.
9. Possibly a quotation.
d. Meaning: ‘houd u stil’, ‘doe alsof u van niets weet’ (keep quiet about it, pretend to know nothing).
10. During this period Van Gogh made a number of drawings of women sewing in which he used watercolour: Woman sewing (F 867 / JH 67), Woman sewing (F 885 / JH 71), Woman sewing (F 886 / JH 69), Woman sewing (F 887 / JH 73), Woman mending stockings (F 888 / JH 68) and Woman sewing (F 1221 / JH 70).
11. Drawings of basket-makers are not known, but there are various drawings of models engaged in other indoor activities. It is impossible to say which drawings Van Gogh is referring to here.