1r:1
Etten 2 Nov. 1881.

Waarde Rappard,
Dank voor Uw spoedig schrijven, dus zijt ge met uwe kamers spoedig geslaagd & woont in de buurt van de academie.1
Naar aanleiding van zekere vraag die ik onder op Uw briefkaart ontwaarde wil ik U toch zeggen dat ik wel verre van ’t “dom” te vinden dat ge naar voornoemd heiligdom gaat, het erg wijs van U vind doch zoo wijs zelfs dat ─ ja dat ik haast zou zeggen wat al te wijs & regtvaardig.
Waart ge niet gegaan, was er van deze Uwe expeditie niet gekomen, mijns inziens tant mieux, doch nu ze eenmaal door U is ondernomen wensch ik U van ganscher harte er veel succes op, en twijfel ook niet aan een goeden uitslag er van, quand même.─
Gij en ook anderen met U zijt zelfs dan wanneer ge effectief op die academie gaat natuurlijk in mijn oog geen academicien in de verfoeielijke beteekenis van ’t woord. Namelijk ik zie U niet aan voor een van die pedante lui die men de Pharizeers2 der kunst zou kunnen noemen, van welke Vader Stallaert3 voor mij een type4 is. En toch kan ook zelfs deze man nog een goeden kant hebben en kende ik hem beter, dan dacht ik welligt anders over ZEd.─ Maar moeielijk zou men mij aan ’t verstand kunnen brengen dat ZEd. geen verdomd slechten kant heeft die ZEd.’s mogelijke goede eigenschappen eclipseert. Niets is mij aangenamer dan goede eigenschappen zelfs in dergelijke lui te ontwaren. Het doet mij altijd pijn, het maakt mij altijd zenuwachtig wanneer ik iemand ontmoet van wiens rigting ik zeggen moet “maar dat is toch wat te erg, dat houdt toch geen steek”, en ik houd dat beklemde gevoel totdat op den een of anderen dag ik iets goeds in hem vind. Ge moet niet denken dat ik er schik of pleizier in heb als ik iets verkeerds opmerk, het grieft me en doet mij zooveel smart dat ik ’t soms niet stil kan houden. Ça m’agace.─
 1v:2
Ik betrap mij zelven ook niet graag op “een balk in mijn oog”5 en toch ─ toch ik heb mij zelven daar wel eens op betrapt & was dat ’t geval dan liet ik ’t maar niet zoo blijven doch zocht genezing.
En juist daarom omdat ik ook bij eigen ervaring weet hoe schrikkelijk zoo’n “balk in ’t oog” is, laat het mij niet koel als ik anderen aan voornoemde kwaal zie lijden.
Houd mij toch vooral niet voor een drijver of partijman. Ik durf wel partij te kiezen zoo goed als een ander, dat moet men soms doen in ’t leven, men moet soms zich verklaren en ronduit voor zijn meening durven uitkomen & daar bij blijven.
Doch aangezien ik er mij bepaald op toe leg om de dingen van den positieven goeden kant te bezien in de eerste plaats & daarna pas de kwade zijde er van te bezien à contre coeur, zoo houd ik het er voor dat indien ik het ook nu nog niet geheel reeds verkregen heb, ik er toch toe zal komen om werkelijk eene in ’t algemeen milde en breede en onbevooroordeelde opvatting te krijgen. En daarom is ’t mij een petite misère de la vie humaine6 iemand te ontmoeten die in alles meent gelijk te hebben en wil dat men hem aan zal zien voor een die altijd gelijk heeft, daarom zeg ik, omdat ik zoo zeer overtuigd ben van mijn eigen feilbaarheid & tegelijk van die van alle menschenkinderen.7
Nu geloof ik van U dat gij ook zoekt naar eene milde & breede & onbevooroordeelde opvatting van de dingen in ’t leven, ook meer bepaaldelijk op artistiek gebied. En deswegens ben ik er verre van daan U voor een Pharizeër te houden ’t zij in ’t moreele ’t zij in ’t artistieke.
Maar dat neemt niet weg dat zulken als gij & ik die dus bepaald eerlijke bedoelingen hebben toch niet volmaakt zijn en heel dikwijls erge fouten maken  1v:3 en ook geinfluenceerd worden door onze omgeving en omstandigheden. En ons zelven bedriegen zouden als we meenden we zoo vast stonden in onze schoenen dat we niet hoefden toe te zien of er ook gevaar van vallen ware.
Gij & ik, wij meenen te staan in een zekere mate, doch malheur à nous als we overmoedig & zorgeloos zouden worden omdat we, en teregt, verzekerd waren sommige min of meer goede eigenschappen te bezitten. Te veel hechten aan ’t goede dat in ons is, ook al zij dat waarachtig in ons aanwezig, leidt ons tot Pharizeeisme.
Als gij flinke studies maakt van naakt ’t zij op de akademie ’t zij elders, gelijk ik ze van U gezien heb, als ik spitters teeken op ’t aardappelveld dan zijn dat goede dingen van ons & zullen we daardoor vorderen. Doch, mijns inziens, moeten we ondanks dat toch vooral dan ons zelven mistrouwen en op onze hoede zijn tegen ons zelven wanneer we bespeuren we op den goeden weg zijn. Alsdan moeten we zeggen: laat ik nu vooral oppassen want ik ben er net de man naar om mijn eigen zaak te bederven wanneer die goed staat tenzij ik oppas.– Hoe moeten we nu oppassen???..... dit kan ik niet defineeren doch dat oppassen in voornoemd geval noodig is, ja, dat meen ik inderdaad, want door eigen bittere ervaring, door eigen schade & schande ben ik mij bewust geworden van t’geen ik hierboven onderstreept heb. Dat de bewustheid van mijn eigen feilbaarheid mij voor veel fouten bewaren zal neemt niet weg dat ik toch zeker nog erg veel fouten begaan zal. Maar als we vallen staan we weer op!
Nu vind ik het dus erg goed dat ge op de akademie naakt schildert, juist omdat ik van U vertrouw dat gij daarom niet zooals de Pharizeers U zelven regtvaardig zult achten & de andersgezinden voor nietsbeteekenend zult houden. Niet alleen woorden & uitdrukkingen van U doch meer nog Uw werk hebben deze overtuiging omtrent U in mij gewekt, hoe langer hoe meer.
 1r:4
Vandaag heb ik weer een spitter geteekend8 & sedert uw bezoek9 ook nog een jongen die gras snijdt met een sikkel.10
En dan nog een man & vrouw die bij ’t vuur zitten.11
Uw bezoek was ons allen regt aangenaam, ik ben zoo blij uwe aquarellen gezien te hebben, gij zijt een heel eind opgeschoten.
Doch nu wenschte ik toch ook wel dat ge eens gewone menschen met kleeren aan teekendet of schilderdet. ’t Zou me niet verwonderen als dat U goed af ging, ik denk nog zoo dikwijls om dien voorlezer dien ge onder de preek van den WelEerw. Zeergel. Heer Ds Kam hebt geteekend.12 Maar sedert heb ik geen dergelijke teekeningen meer van U gezien en dat spijt me wel. hebt ge U soms bekeerd & luistert ge tegenwoordig meer naar de preek dan dat ge let op den spreker en zijn gehoor. In sommige gevallen kan de spreker ons zoo medeslepen dat we al wat om ons is vergeten, maar is dat dikwijls in de kerk zoo, ik wenschte wel dat het in de kerk altijd zoo was.
Nu, ik hoop dat ge spoedig eens schrijven zult en een goeden tijd & succes zult hebben te Brussel. Op Uw retour kom dan toch vooral weer eens hier aan, laat ons dat zoo mogelijk maar van ’t begin aan afspreken.
Veel groeten van mijne ouders & een handdruk van mij in gedachten. geloof me steeds

t. à. t.
Vincent

top