3Dank voor Uw spoedig schrijven, dus zijt ge met uwe 4kamers spoedig geslaagd & woont in de buurt van de 5academie.1
6Naar aanleiding van zekere vraag die ik onder op 7Uw briefkaart ontwaarde wil ik U toch zeggen dat 8ik wel verre van ’t “dom” te vinden dat ge naar 9voornoemd heiligdom gaat/ het erg wijs van U vind doch 10zoo wijs zelfs dat ─ ja dat ik haast zou zeggen wat alte 11wijs & regtvaardig.
12Waart ge niet gegaan, was er van deze Uwe expeditie niet 13gekomen/ mijns inziens tant mieux/ doch nu ze 14eenmaal door U is ondernomen wensch ik U van ganscher harte 15er veel succes op, en twijfel ook niet aan een goeden uitslag 16er van, quand même.─
17Gij en ook anderen met U zijt zelfs dan wanneer ge effectief op die academie gaat 18natuurlijk in mijn oog geen academicien in de verfoeielijke beteekenis 19van ’t woord. Namelijk ik zie U niet aan voor een van 20die pedante lui die men de Pharizeers2 der kunst zou 21kunnen noemen, van welke Vader Stallaert3 voor mij een 22type4 is. En toch kan ook zelfs deze man nog een goeden 23kant hebben en kende ik hem beter/ dan dacht ik welligt anders 24over ZEd.─ Maar moeielijk zou men mij aan ’t verstand 25kunnen brengen dat ZEd_ geen verdomd slechten kant 26heeft die ZEd.’s mogelijke goede eigenschappen eclipseert. 27Niets is mij aangenamer dan goede eigenschappen zelfs in 28dergelijke lui te ontwaren. Het doet mij altijd pijn/ het 29maakt mij altijd zenuwachtig wanneer ik iemand ontmoet 30van wiens rigting ik zeggen moet “maar dat is toch wat 31te erg/ dat houdt toch geen steek”/ en ik houd dat 32beklemde gevoel totdat op den een of anderen dag ik 33iets goeds in hem vind. Ge moet niet denken dat 34ik er schik of pleizier in heb als ik iets verkeerds opmerk/ 35het grieft me en doet mij zooveel smart dat ik ’t soms 36niet stil kan houden. Ça m’agace.─
37Ik betrap mij zelven ook niet graag op “een balk in 38mijn oog”5 en toch ─ toch ik heb mij zelven daar 39wel eens op betrapt & was dat ’t geval dan liet ik ’t maar 40niet zoo blijven doch zocht genezing.
41En juist daarom omdat ik ook bij eigen ervaring 42weet hoe schrikkelijk zoo’n “balk in ’t oog” is/ 43laat het mij niet koel als ik anderen aan voornoemde 44kwaal zie lijden.
45Houd mij toch vooral niet voor een drijver of 46partijman. Ik durf wel partij te kiezen zoo 47goed als een ander/ dat moet men soms 48doen in ’t leven, men moet soms zich verklaren 49en ronduit voor zijn meening durven uitkomen 50& daar bij blijven.
51Doch aangezien ik er mij bepaald op toe leg 52om de dingen van den positieven goeden kant te 53bezien in de eerste plaats & daarna pas de kwade 54zijde er van te bezien à contre coeur, zoo houd ik 55het er voor dat indien ik het ook nu nog niet geheel 56reeds verkregen heb/ ik er toch toe zal komen om werkelijk 57eene in ’t algemeen milde en breede en onbevooroordeelde 58opvatting te krijgen. En daarom is ’t mij een petite misère de la vie humaine6 59iemand te ontmoeten die in alles meent gelijk te hebben 60en wil dat men hem aan zal zien voor een die altijd gelijk heeft, 61daarom zeg ik/ omdat ik zoo zeer overtuigd ben van mijn eigen feilbaar- 62heid & tegelijk van die van alle menschenkinderen.7
63Nu geloof ik van U dat gij ook zoekt naar eene 64milde & breede & onbevooroordeelde opvatting van 65de dingen in ’t leven/ ook meer bepaaldelijk op 66artistiek gebied. En deswegens ben ik er verre van 67daan U voor een Pharizeër te houden ’t zij 68'in ’t moreele ’t zij in ’t artistieke.
69Maar dat neemt niet weg dat zulken als gij & ik 70die dus bepaald eerlijke bedoelingen hebben toch 71niet volmaakt zijn en heel dikwijls erge fouten maken
1v:3 72en ook geinfluenceerd worden door onze omgeving 73en omstandigheden. En ons zelven bedriegen zouden 74als we meenden we zoo vast stonden in onze schoenen dat 75we niet hoefden toe te zien of er ook gevaar van vallen 76ware.
77Gij & ik/ wij meenen te staan in een zekere mate/ 78doch malheur à nous als we overmoedig & zorgeloos 79zouden worden omdat we, en teregt, verzekerd waren 80sommige min of meer goede eigenschappen te bezitten. 81Te veel hechten aan ’t goede dat in ons is, 82ook al zij dat waarachtig in ons aanwezig, leidt ons 83tot Pharizeeisme.
84Als gij flinke studies maakt van naakt ’t zij op de akademie ’t zij elders, gelijk 85ik ze van U gezien heb, als ik spitters teeken op ’t aardappel- 86veld dan zijn dat goede dingen van ons & zullen 87we daardoor vorderen. Doch, mijns inziens, moeten 88we ondanks dat toch vooral dan ons zelven mistrouwen en 89op onze hoede zijn tegen ons zelven wanneer we bespeuren we 90op den goeden weg zijn. Alsdan moeten we zeggen: laat ik nu vooral 91oppassen want ik ben er net de man naar om mijn eigen zaak 92te bederven wanneer die goed staat tenzij ik oppas.– Hoe moeten we 93nu oppassen???..... dit kan ik niet defineeren 94doch dat oppassen in voornoemd geval noodig is, ja, dat meen 95ik inderdaad, want door eigen bittere ervaring/ door eigen 96schade & schande ben ik mij bewust geworden van 97t’geen ik hierboven onderstreept heb. Dat de bewustheid 98van mijn eigen feilbaarheid mij voor veel fouten bewaren 99zal neemt niet weg dat ik toch zeker nog erg veel 100fouten begaan zal. Maar als we vallen staan we weer op!
101Nu vind ik het dus erg goed dat ge op de akademie 102naakt schildert/ juist omdat ik van U vertrouw dat 103gij daarom niet zooals de Pharizeers U zelven 104regtvaardig zult achten & de andersgezinden voor 105nietsbeteekenend zult houden. Niet alleen woorden & uitdrukkingen van 106U doch meer nog Uw werk hebben deze overtuiging 107omtrent U in mij gewekt/ hoe langer hoe meer_
108Vandaag heb ik weer een spitter geteekend8 & sedert uw bezoek9 ook nog een 109jongen die gras snijdt met een sikkel.10
110En dan nog een man & vrouw die bij ’t vuur zitten.11
111Uw bezoek was ons allen regt aangenaam, ik ben 112zoo blij uwe aquarellen gezien te hebben/ gij zijt 113een heel eind opgeschoten.
114Doch nu wenschte ik toch ook wel dat ge eens 115gewone menschen met kleeren aan teekendet of 116schilderdet. ’t Zou me niet verwonderen als dat U 117goed af ging/ ik denk nog zoo dikwijls om dien 118voorlezer dien ge onder de preek van den WelEerw. 119Zeergel. Heer Ds Kam hebt geteekend.12 Maar sedert heb 120ik geen dergelijke teekeningen meer van U gezien en dat spijt me wel. 121hebt ge U soms bekeerd & luistert ge tegenwoordig 122meer naar de preek dan dat ge let op den spreker en 123zijn gehoor. In sommige gevallen kan de spreker ons zoo medeslepen dat 123awe al wat om ons is vergeten/ maar is dat dikwijls in de kerk zoo, ik wenschte 123bwel dat het in de kerk altijd zoo was.
124Nu/ ik hoop dat ge spoedig eens schrijven zult en 125een goeden tijd & succes zult hebben te Brussel_ 126Op Uw retour kom dan toch vooral weer eens hier 127aan/ laat ons dat zoo mogelijk maar van ’t begin aan 128afspreken.
129Veel groeten van mijne ouders & een 130handdruk van mij in gedachten. geloof me steeds