Uw brief moet mijns inziens op staanden voet beantwoord worden. Vooreerst moet ge weten dat hij mij zeer interesseert ─ meer dan één ander schrijven dat ik van U ontving ─ ik lees er meer uit dan gij zelf hebt gemeend er te moeten inzetten.─
Ik lees er uit: “mijn vriend Rappard heeft een grooten stap vooruit gedaan of zal dien binnen kort doen”. Hoezoo? Ja dat komt er nu niet op aan maar ik heb mijn reden om te meenen dat gij op een punt van revolutie & hervorming zijt gekomen. Ça ira!1 Over korten tijd zal er vuur van enthousiasme in U zijn! Ça ira. Voor ’t moment geen woord meer hierover in dezen brief.2
Maar als ge soms U verwonderen mogt over ’t geen ik U zeide dan hoop ik binnen kort U mondeling meer te zeggen. Want in elk geval hoop ik U spoedig te zien, ’t zij ge over Breda ’t zij ge over Rozendaal komt.3 Vooreerst uit naam mijner ouders vragen we U om te trachten voor langer of korter nu dezer dagen ons eens te komen bezoeken.
Ge hoeft dus geen belet meer te vragen maar in geval ge komt hoeft ge maar te schrijven, ik kom dan & dan met dien & dien trein.─
Is ’t U onmogelijk te komen dan reken ik er bepaald op dat ge een trein overblijft, ’t zij aan ’t station te Breda ’t zij aan ’t station te Rozendaal en dat ge mij per brief of briefkaart ’t uur en de plaats van Uwe aankomst meldt. Alsdan zal ik aldaar waar ge mij opgeeft komen. En dan breng ik eenige teekeningen mee; de groote van “Worn out”4 en nog verscheiden anderen die ge nog in ’t geheel niet kent. Ik behoef U niet te zeggen dat ik hoop dat van uw kant gij mij bij die gelegenheid iets zult willen toonen van uw aquarellen waarnaar ik enorm nieuwsgierig ben.
Zie, we moeten bepaald afspreken dat we op een of andere wijze elkaar dezer dagen ontmoeten. Een enkel ding is er dat zou kunnen maken ik niet komen kon aan ’t station op den dag van Uwe passage maar ’t is zeer onwaarschijnlijk dat dit precies zal treffen op den zelfden dag.
Ge moet weten dat Mauve een dag naar Prinsenhage5 en vervolgens ook een dag hier komt. ’t Welk dezer dagen hopen we geschieden zal maar we weten nog niet welken dag. En als Mauve hier is dan ga ik waar Mauve gaat.
Veronderstelt, ge waart toevallig hier bij ons gelogeerd terwijl Mauve hier was, zoudt ge dat zoo onaangenaam vinden. Ik meen neen, of ge Mauve reeds persoonlijk kent weet ik niet maar eene ontmoeting of wederontmoeting met hem zou dunkt mij wel goed zijn. Mauve heeft mij een riem onder t’hart gegevena toen ik er een noodig had onlangs. hij is een man van genie.
Nu denkt ge er dus serieus over om tot Kerstmis naar Brussel te gaan om naakt te schilderen.
Wel ik vind dat in uw geval begrijpelijk en vooral in de stemming waarin ge nu zijt zie ik U zeer kalm en gerust gaan. Ce qui doit arriver arrivera.
’t Zij ge naar Brussel gaat ’t zij ge er niet heen gaat, er zal iets nieuws in U ontvlammen. Ça ira en uw gaan of niet gaan naar Brussel zal daar weinig aan af of toe doen, maar de rups zal vlinder worden. ik spreek in dezen als lotgenoot.
Ik meen ge behoeft niet te denken dat een verblijf van eenige dagen te Etten een pligtverzuim ware, integendeel ge kunt ’t er gerust voor houden dat het eene pligtsbetrachting is want noch gij noch ik zouden hier leeg zitten.b
Gij kunt hier nu ook figuur teekenen als ge wilt. Ik weet niet of ik U zeide dat mijn oom te Prinsenhage uw schetsjes in uw brief gezien heeft en ze zeer goed vond, met genoegen zag dat zoowel in figuur als in landschap ge vorderingen maakt.
Ik houd het er voor Rappard dat gij toch vooral ook naar gekleed model moet werken.
Men moet wel degelijk begrip hebben van ’t naakt, dat is onontbeerlijk maar toch hebben we in de werkelijkheid steeds met gekleede figuren te doen.
Ten zij gij voornemens waart den weg op te gaan van Baudry, Lefèbvre, Henner en zooveel anderen die specialiteiten in ’t naakt zijn. In dat geval is Uw weg natuurlijk studie van ’t naakt bijna uitsluitend; in dat geval, hoe meer ge U uitsluitend bijna daartoe bepaalt en U daarop concentreert hoe beter. Maar ik geloof eigentlijk niet dat gij dien weg zult opgaan. Ge hebt te veel gevoel voor andere dingen, ge vindt een vrouwtje dat aardappelen opraapt op ’t land, een spitter, een zaaier, een dametje op straat of t’huis te mooi dan dat ge er niet toe komen zoudt om die te attaqueeren, nog heel anders dan ge tot nu toe gedaan hebt. Ge hebt teveel gevoel voor kleur, teveel sentiment voor toon, ge zijt te veel paysagiste dan dat ge dien weg van Baudry zoudt bewandelen. Te meer omdat ik van U geloof dat gij, Rappard, ook er toe zult komen om U in Holland te vestigen. Ge zijt te veel Hollander om een Baudry te worden. Maar dat ge zulke mooie studies van naakt schildert als die twee groote die ik van u ken, die liggende pose en die bruine zittende figuur,6 dat vind ik erg best hoor en wenschte ik ze gemaakt had.
1r:4 Ik zeg U vrijmoedig mijne gedachten en ge moet van uw kant mij ook steeds vrijmoedig de uwen blijven zeggen.
Uwe aanmerking over dat figuur van den zaaier waarvan gij zegt, ’t is geen man die zaait maar een man die poseert voor zaaier, is zeer waar.7
Ik beschouw echter ook mijn studies van tegenwoordig als studies naar model, ze hebben niet de pretentie om iets anders te zijn.
Over een jaar of een paar jaar dan zal ik er pas toe komen om een zaaier die zaait te maken, dat ben ik met u eens.
Gij zegt Rappard, dat ge 14 dagen zoo goed als niets gedaan hebt. Die 14 dagen ken ik wel, ik had ze dezen zomer ook. ik deed toen niets aan teekenen direkt ─ indirect deed ik er aan wat ik er aan deed, dat zijn van die gedaanteverwisselingsperioden.
’t Panorama Mesdag heb ik gezien, ik was er met den schilder de Bock die er aan meegewerkt heeft en die vertelde mij een incident dat voorviel nadat het panorama af was en dat ik wel aardig vond.
Mogelijk kent gij den schilder Destree. Entre nous soit dit eene incarnatie van zoetsappige pedanterie. Wel – deze heer kwam op zekeren dag naar de Bock toe en zeide tot hem zeer uit de hoogte, zeer zoetsappig, zeer pedant met een air de protection, “de Bock ze hebben mij ook gevraagd om aan dat panorama te schilderen maar omdat het iets onartistieks is heb ik het geweigerd”.
En toen de Bock daarop: “Mijnheer Destree wat is gemakkelijker, aan een panorama te schilderen of te weigeren aan een panorama te schilderen. Wat is artistieker, iets te doen of iets niet te doen”? Ik vond die repliek zeer raak.
Van mijn broer Theo heb ik goede berigten, hij laat U ook groeten. Gij moet toch vooral de kennis met hem aanhouden door hem eens te schrijven. Hij is een knappe energieke kerel, ’t is erg jammer vind ik dat hij geen schilder is maar ’t is voor de schilders goed dat er zulke personen zijn als hij.
Dat zult ge als ge de kennis met hem volhoudt wel ondervinden. En nu zal ik maar zeggen tot ziens, niet waar? En geloof mij, met een handdruk in gedachten
t. à. t.
Vincent
Ik zoek naar een gedicht ik meen van Tom Hood, “The song of the shirt”,8 kent gij dat soms of ziet gij kans dat op te scharrelen. Als gij het kent zou ik U wel willen vragen ’t eens voor mij op te schrijven.
Nadat ik dezen brief reeds had toegemaakt open ik hem nog eens om U te zeggen dat hoewel ik mij best begrijpen kan dat gij dit plan hebt opgevat, ik U toch in bedenking wilde geven of ge wel tot de effectieve uitvoering er van zult overgaan.
Als ik mijn hart regt uitspreek dan zeg ik: “Rappard blijf hier”. Evenwel kunnen er natuurlijk redenen zijn die ik niet weet & gewigt in de schaal leggen om u te doen besluiten tot dat plan.
Daarom zeg ik ’t alleen uit een artistiek oogpunt, dat mijns inziens gij als Hollander U ’t best bevinden zult bij eene Hollandsche opvatting en meer satisfactie zult hebben als ge werkt naar de natuur van hier te lande (’t zij figuur ’t zij landschap) dan dat ge U er op zoudt toeleggen om een specialiteit in ’t naakt te worden.
2v:6 Hoeveel ik ook houd van Baudry & anderen zooals Lefebvre, Henner, zoo houd ik toch nog veel meer van Jules Breton, Feyen Perrin, Millet, Ulysse Butin, Mauve, Artz, Israels &c. &c.
En ’t is bepaaldelijk vanwege ik werkelijk denk dat dit ook in den grond Uwe eigene opvatting is dat ik er zoo over spreek. Hoewel gij veel gezien hebt zoo heb ik zeer zeker althans niet minder gezien van allerlei kunst dan gij. Juist daarom, omdat ik hoewel zelf nog pas beginnend betrekkelijk als teekenaar, toch een ruimen blik heb op de kunst in ’t algemeen, moet gij ’t niet te ligt achten als ik U zoo eens een & ander zeg. En mijns inziens kunnen gij en ik niet beter doen dan werken naar de Hollandsche natuur (figuur en landschap). Dan zijn we ons zelf, dan voelen we ons t’huis, dan zijn we in ons element. Hoe meer kennis we hebben van ’tgeen in ’t buitenland omgaat hoe beter, maar wij moeten niet vergeten dat onzen wortel in Hollandsche aarde zit.─
Als ’k mij niet vergis dan zijt gij een eind opgeschoten met Uw oom de Hr Lansheer.9 het doet mij althans pleizier dat hij over uw schij op Arti10 zoo sprak. Hij is iemand die helder ziet op ’t gebied van kunst en er zijn er niet veel die zooveel kennis en smaak hebben als hij.