3Aan den avond van den dag waarop wij zamen waren2 en die voor mij als in een oogwenk voorbij ging 4wil ik U toch nog eens schrijven. Het was mij eene groote vreugde U eens weder te zien en te spreken en het is 5gelukkig dat zulk een dag die in een oogwenk voorbij gaat en eene vreugd die slechts van zoo korten 6duur is toch blijft in onze herinnering en dat de gedachtenis daaraan van 7blijvenden aard is. Toen wij hadden afscheid genomen wandelde ik terug maar niet 8den kortsten weg maar langs den Trekweg_3 Er zijn daar werkplaatsen van allerlei soort 9en die s’avonds met licht vooral er aardig uitzien en tot ons die toch ook arbeiders 10en werklieden zijn/ ieder in den kring en in het werk waartoe wij zijn geroepen/4 spreken 11ook op hunne wijze/ als wij er maar naar luisteren willen want zij zeggen/ 12werk zoolang het dag is/ eer de nacht komt waarin niemand werken kan/5 en zij herinneren 13er ons aan dat de Vader werkt tot nu toe en wij ook moeten werken.6
14Het was juist het oogenblik dat de straatvegers t’huis kwamen met hunne karren met de oude 15witte paarden/ er stond een lange reeks van die karren bij de zoogenaamde Ferme 16des boues7 aan ’t begin van den trekweg. Sommigen van die oude witte paarden 17gelijken wel op zekere oude aquatint gravure die gij mogelijk wel kent, eene 18gravure die wel geen zeer groote kunstwaarde heeft maar die mij toch evenwel 19trof en een indruk op mij maakte. Ik bedoel de laatste uit die serie platen die getiteld 20is “La vie d’un cheval”.8 Die plaat stelt voor een oud wit paard/ vermagerd en 21uitgemergeld en tot den dood toe afgemat door een lang leven van zwaren arbeid 22en veel en moeielijk werk. Het arme dier staat op eene plaats/ onbeschrijfelijk 23eenzaam en verlaten/ eene vlakte begroeid met schraal dor gras met hier en 24daar een verwrongen/ door den stormwind gebogen en geknakten boom_ 25Op den grond ligt een schedel en in de verte op den achtergrond een verbleekt geraamte van een paard en dat ligt 26naast eene hut alwaar een man woont die de paarden afmaakt.
27Over ’t geheel hangt een stormachtige lucht/ het is een barre en gure dag/ somber en donker weer. 28’t Is een droevig en diep melankoliek tooneel en dat ieder treffen moet die weet en gevoelt dat 29ook wij eenmaal moeten gaan door ’t geen wij sterven noemen en que la fin de la vie humaine 30ce sont des larmes ou des cheveux blancs.9 Wat daarachter nu nog ligt dat is eene groote 31verborgenheid die God alleen weet, die ons in Zijn woord echter dit onwederlegbaar heeft geopenbaard/ dat er is eene 31averrijzenisse der dooden.─10
32Het arme paard, de oude getrouwe gediende staat geduldig; en lijdzaam/ moedig toch 33en als ’t ware vastberaden als de oude garde die zeide “la garde meurt mais 34elle ne se rend pas”/11 wacht het zijn laatste uur af.─ Ik kreeg onwillekeurig die plaat in de gedachten toen ik 35van avond die paarden van de vuilniskarren zag. En nu wat de voerlui zelve 36aangaat, met hunne vuile groezelige kleeren/ zij schenen haast nog dieper in de 37armoede verzonken en geworteld dan die lange rei of liever die groep armen die 38meester de Groux heeft geteekend op zijn banc des pauvres.12 57schrijf eens of Gij die prent in kwestie kent. Ik zou wel gaarne eens spreken tot de mannen van de vuilniskarren/ als zij maar 58op le banc des pauvres wilden komen zitten en het de moeite waard achten om te komen hooren over het Evangelie/ ook het deel der armen en 59God ook/ hun Bewaarder en hunne Schaduwe aan hunne regterhand_13 38Zie, het treft mij 39altijd en het is iets eigenaardigs/ als wij zien het beeld van onuitsprekelijke en 40onbeschrijfelijke verlatenheid ─ van eenzaamheid ─ van armoed en ellende/ 41het einde der dingen of hun uiterste ─ dan rijst in onzen geest op de gedachte 42aan God. Ten minste bij mij is dit het geval en zegt niet Pa zelf ook ─ 43ik spreek nergens liever dan op ’t kerkhof want aldaar staan wij allen op 44gelijken grond ─ aldaar staan wij niet alleen op gelijken grond maar 45aldaar gevoelen wij ook dat wij op gelijken grond staan en elders gevoelen wij dat niet altijd_
46Ik ben blij dat wij nog te zamen het museum14 zagen en vooral het werk van de Groux15 en Leys16 en 47zooveel andere merkwaardige schilderijen als dat landschap v_ Coosemans17 onder anderen. 48De twee platen die Gij mij hebt gegeven daar ben ik zeer blij mede maar gij hadt dat kleine etsje 49Les trois moulins18 van mij moeten aannemen. Nu hebt gij het zelf gekocht geheel & al/ zelfs niet maar 50half zoo als ik gaarne had gewild ─ ge moet het echter bewaren in uw plakboek want het is merkwaardig 51al is ’t zoo heel erg mooi niet uitgevoerd, in mijne onwetendheid zou ik meenen het te moeten 52toeschrijven liever aan Boeren Breugel dan aan Fluweelen Breugel.19 Hierbij sluit ik in ’t bewuste 53krabbeltje “Au charbonnage”.20 Ik zou wel graag eens willen beginnen ruwe schetsen van ’t een & ander te maken van 54zoo talrijke dingen die men zoo op zijn weg ontmoet, maar aangezien ik toch daarin ’t niet ver zal brengen en het mij 55al ligt van mijn eigentlijk werk zou afhouden/ zoo is het beter ik er niet aan begin_ Zoodra ik t’huis kwam begon ik aan 56eene preek over “den onvruchtbaren vijgeboom”/ Luk_ XIII:6-9.
60Hartelijk hoop ik dat gij t’huis goede dagen zult hebben gehad, dat gij 61ook den Zondag zult zijn over gebleven en het te Prinsenhage21 goed hebt getroffen.
62Als gij zult t’huis gekomen zijn in den Haag schrijf dan eens spoedig een woordje als 63gij tijd kunt vinden/ doe ook vooral mijne hartelijke groeten bij Roos.
64Dat teekeningetje van au charbonnage is waarlijk niet veel bijzonders maar waarom 65ik het zoo onwillekeurig maakte dat is daarom omdat men hier zoo 66veel van die menschen ziet die in de kolen werken en dat wel 67een eigenaardig volk is. Dit huiske staat niet ver van den trekweg/ 68het is eigentlijk een klein estaminet aan de groote 69werkplaats vast alwaar de werklui in hun schofttijd hun 70brood komen eten & een glas bier drinken.
71Reeds in der tijd in Engeland heb ik eens gesoliciteerd naar eene betrekking 72van evangelist onder de mijnwerkers in de steenkolen 73mijnen, toen sloeg men mijne vrage in den wind en zeide ik minstens 25 jaar moest zijn.22 Gij weet wel 74'hoe een der wortel- of grondwaarhedena van het Evangelie niet alleen maar van den geheelen bijbel 75ook is “Licht dat opgaat in de duisternis”. Door duisternis tot Licht.23 Welnu wie hebben 76zeer zeker behoefte daaraan/ wie zullen er ooren voor hebben_ De ervaring 77heeft geleerd dat degenen die in de duisternis/ in het hart der aarde werken als de mijnwerkers 78in de zwarte kolenmijnen onder anderen/ door het woord van het Evangelie zeer getroffen 79worden en het ook gelooven.─ Nu is er in ’t zuiden van Belgie, in Henegouwen 80zoo in de buurt van Mons tot de Fransche grenzen/24 ja ook nog verre daarover/ eene 81streek genaamd Le Borinage alwaar eene eigenaardige bevolking is van 82arbeiders die in de talrijke steenkolenmijnen werken. Dit onder anderen vond ik in een aardrijkskundig 83boekje25 over hen: Les Borins (habitants du Borinage, pays au couchant de Mons) ne s’occupent que 84de l’extraction du charbon. C’est un spectacle imposant que celui de ces 85mines de houille ouvertes à 300 mètres sous terre, et où descend journellement une 86population ouvrière digne de nos égards et de nos sympathies. Le houilleur est un type 87particulier au Borinage; pour lui le jour n’existe pas, et sauf le Dimanche, il ne jouit guère 88des rayons du soleil_ Il travaille peniblement à la lueur d’une lampe dont la clarté 89est pâle et blafarde, dans une galerie étroite, le corps plié en deux, et parfois obligé de 90ramper; il travaille pour arracher des entrailles de la terre cette substance minérale 91dont nous connaissons la grande utilité, il travaille enfin au milieu de mille dangers 92sans cesse renaissants mais le porion Belge a un caractère heureux, il est habitué 93à ce genre de vie, et quand il se rend dans la fosse, le chapeau surmonté d’une petite 94lampe destinée à le guider dans les tenèbres, il se fie à son Dieu Qui voit son labeur et 95Qui le protège/ lui, sa femme et ses enfants. Ses vêtements se composent d’un chapeau 96de cuir bouilli, d’une veste et d’un pantalon de toile.─ Dus ligt le Borinage 97ten zuiden van Lessines26 alwaar men de steengroeven vindt_
98Gaarne zou ik wenschen derwaarts te gaan als Evangelist. De drie maanden proeftijd 99door de Heeren de Jong & Ds Pietersen gesteld/ is welhaast verstreken.27 Paulus is voor hij optrad 100als prediker en zijne groote zendingreizen begon en zijn eigentlijk werk 101onder de Heidenen/ drie jaar in Arabië geweest.28 Kon ik zoo eens een jaar of drie in 102eene dergelijke streek werkzaam zijn in stilte en steeds leerende & opmerkende/ dan zou ik 103niet terugkomen van daar zonder iets te zeggen te hebben dat inderdaad de moeite 104waard is om gehoord te worden;29 met alle nederigheid, nogtans met 105vrijmoedigheid zeg ik dit.─ Als God wil en mij het leven spaart30 dan zou ik ongeveer 106op mijn 30ste jaar klaar zijn en met eene eigenaardige opleiding en ervaring kunnen 107aanvangen/ mijne zaak meer meester zijnde en rijper tot den arbeid dan nu. 108Ik schrijf U dit nog eens hoewel wij er ook reeds over spraken. Er zijn in 109de Borinage reeds verscheidene kleine Protestantsche gemeenten/ zeker ook scholen/ 110mogt God er mij een plaatsje aanwijzen om er werkzaam te zijn als Evangelist op 111de wijze waarover wij spraken/ door het Evangelie te prediken aan armen/ 112dus zulken die er behoefte aan hebben & voor wie het zoo bij uitnemendheid geschikt is/ en 113mijn tijd gedurende de week te wijden aan het onderwijs.─
115Gij zijt zeker wel eens geweest te St Giles.31 Heb daar dien kant uit ook eens een togt gemaakt 116bij l’ancienne barrière_ Alwaar de weg naar Mont St Jean begint is ook nog 117een anderen/ den Alsemberg_ Hier is regts het kerkhof van St Giles vol ceders en 118klimop en van waar men over de stad kan heenzien_ Verder gaande 119komt men te Forest. De streek is daar zeer schilderachtig/ op de hooge kanten 120staan oude huizen zooals die hutten in de duinen die Bosboom 121wel geschilderd heeft.32 Men ziet er alle mogelijke landwerk verrigten/ 122koren zaaien/ aardappels rooien/ knollen wasschen en alles is er schilderachtig 123tot het hout sprokkelen toe en het heeft veel van Montmartre.
124Er zijn oude huizen met klimop of wijngaard en aardige herbergen/ onder de huizen 125die ik opmerkte was onder anderen dat van een mostaard fabrikant/ 126zekeren Verkissen_33 Zijn gedoenteb was volkomen geschikt voor een Schij van Thijs Maris bij voorbeeld. Er zijn hier en daar plaatsen alwaar 127steenen gevonden worden en dus kleine steengroeven waar 128holle wegen met diepgegroefde karsporen heengaan/ 128awaar men de kleine witte paarden ziet met roode kwasten en de voerlui met blaauwe kielen/ 128en de schaapherder 129ontbreekt niet 129aevenmin als oude vrouwen in ’t zwart met witte mutsen die aan die van deGroux herinneren. 129Er zijn hier van die plaatsen, gelijk trouwens 130God zij dank overal, alwaar men zich t’huis gevoelt meer dan elders/ 131waar men een eigenaardig oud gevoel als van heimwee krijgt waarin wel 132iets bitter weemoedigs is maar dat toch den geest sterkt en op wekt in 133ons en ons/ wij weten zelf niet hoe en waarom/ nieuwe kracht en lust tot den 134arbeid geeft en ons opwekt. Ik wandelde dien dag nog door tot voorbij 135Forest en ging nog een zijweg in naar een oud kerkje34 met klimop begroeid_ 136Ik zag er veel lindenboomen nog meer in elkander gegroeid en 137om zoo te spreken nog meer gothiek dan die wij in ’t park zagen en aan 138den kant van den hollen weg die naar ’t kerkhof leidt verwrongen struiken en 139boomwortels/ grillig als die Albert Dürer etste in “Ritter/ Tod und Tauful”_35 140Hebt gij ooit gezien een Schij of liever eene phot. er naar van Carlo Dolci/ Het hofken der olijven/36 141daar is iets Rembrantieks in, zag die onlangs. De groote ruwe ets naar datzelfde 142onderwerp naar Rembrandt/37 zijnde de pendant van die andere/ La lecture 143de la Bible met die twee vrouwen en de wieg/38 kent gij zeker wel. Sedert gij mij 144hebt gezegd dat gij dat Schij van Vader Corot over dat zelfde sujet hebt gezien 145kwam het mij weer voor den geest/ ik zag het op de tentoonstelling zijner 146werken kort na zijn overlijden39 en het trof mij zeer.
147Wat is er toch veel moois in de kunst/ als men maar onthouden kan 148hetgeen men heeft gezien dan is men nooit ledig of waarachtig eenzaam 149maar nooit alleen.
150à Dieu Theo, in gedachten druk ik U regt hartelijk de hand, heb 151het goed, heb voorspoed bij Uw werk en ontmoet maar veel goede 152dingen op Uw levensweg/ zulke die blijven in de herinnering en die 153ons rijk maken al bezitten wij schijnbaar weinig.40 Als gij Borchers eens ziet wees 154zoo goed hem te zeggen dat ik hem nog wel zeer dank voor zijn 155schrijven van eenigen tijd geleden. Komt gij eens bij Mauve doe dan ook 156mijne groeten en geloof mij
159Ik hield dezen brief een paar dagen op_ 15 Nov_ is gepasseerd 160dus zijn de 3 maanden verstreken_ Sprak met Ds de Jonge & met Meester Bokma/41 161zij zeggen er is geen gelegenheid om op de school te zijn op de zelfde voorwaarden 162als zij aangeboren Vlamingen geven ─ ik kan de lessen bijwonen/ desnoods 163kosteloos ─ maar dit is ook het eenige voorregt ─ ik zou dus om te kunnen 164'blijven op den duur meer geldelijke middelen moeten hebben dan die waarover ik 165beschikken kan want die zijn geene.─ Dus zal ik welligt reeds spoedig het 166plan van de Borinage beproeven.42 Eenmaal de stad uit zijnde zal 167ik niet ligt in eene groote stad terugkeeren. Het zou niet gemakkelijk zijn om 168te leven zonder het geloof in Hem en het oud vertrouwen43 op Hem, maar zonder dat 169zou men den moed verliezen.