Het is tijd dat Gij weer eens een woordje van mij ontvangt, reeds schreef Pa dat gij goed zijt aangekomen en reeds hebt geschreven hoe gij de eerste dagen de stad hebt doorkruist.1 Niet weinig verlangend ben ik om eens te hooren wat zoo al Uwe indrukken zijn van het een en het ander, en het is daarom dat ik mij aanbeveel voor een woordje zoodra gij er den tijd voor vinden kunt. Wel is het dat de eerste indrukken niet blijven, want wij weten het maar al te goed dat niet alles goud is wat er blinkt, en dat als er een vriendelijke morgenschemering is er middernacht is ook en brandende en drukkende hitte op den middag. Maar even als het morgenuur een gezegend uur is en goud in den mond heeft zoo is het ook met de eerste indrukken en die hebben hunne waarde al gaan zij ook voorbij, want zij zijn het die later nog wel eens blijken juist te zijn geweest en men komt er op terug. het eerste wat een kind aantrekt en treft, dat is het licht en een oud man zoekt daar ook weer angstig naar. Schrijf mij dus eens wat ge zoo al in die eerste dagen hebt gezien en wat alzoo er bij gedacht.
Gij zult hebben gehoord dat Lies niet door haar examen is, en niet wel is geworden en Moe haar omdat zij zoo naar huis verlangt is komen halen,2 arm meiske, het zal geen kleine teleurstelling voor haar zijn en voor allen t’huis en gisteren mogelijk een minder opgewekten Zondag. Toch schreef Pa weder en in Zijn mond is dat waarheid,3 dat bij alle teleurstelling en in ieder ernstig oogenblik van het leven het geloof levendiger wordt en krachtiger.
Het is hier mooi weer dezer dagen en naar alle gedachten te Parijs ook wel. Gij zult wel spoedig gewaar worden dat het ginder s’zomers nog vrij wat warmer soms is dan bij ons en Gij zult de onweersluchten zooals Bonnington ze schilderde4 ook wel zien. Het is wel een aardige buurt waar gij woont,5 als men hetzij s’morgens of s’avonds die straten daar of ook den kant van Montmartre6 uit doorkruist dan valt menige werkplaats en menig kamertje in het oog dat doet denken aan “un tonnelier” of Les couturières of andere schilderijen van Ed. Frère,7 en het doet wel eens goed om zulke dingen te zien die eenvoudig zijn, als men soms heel
1v:2 wat ziet van menschen die om verschillende redenen een heel eind van al wat natuurlijk is zijn afgedwaald en hun eigentlijk en inwendig leven erbij verspeeld hebben, en ook veel die in de ellende en in wat afschuwelijk is zijn geworteld, want s’avonds en s’nachts ziet men er allerlei van die donkere figuren zoowel van mannen als van vrouwen rondwaren waarin als het ware de schrik des nachts8 verpersoonlijkt is en wier ellende men moet rangschikken onder de dingen die geen naam hebben in eenige taal.
Het gaat niet goed bij Vos, hij heeft weer meer dan eens bloed opgegeven, was er laatst op een middag toen hij op was en hand in hand met Kee, en zij beiden in het zwart en hunne gezigten al even bleek uit het raam zaten te kijken naar de Kerk9 en de boomen aan den overkant, toen er een donkere onweerslucht hing en de blaren en het stof zoo eigenaardig dwarrelden en de straatsteenen zoo veel witter dan gewoonlijk schenen en de zwarte figuurtjes van de menschen zoo veel scherper daar tegen uit kwamen, zooals voor een onweer dat dikwijls het geval is. Hij is nog zooveel bleeker en magerder geworden dan toen Gij hem zaagt en ziet er soms als een geest uit. Het is er een waar klaaghuis10 geworden en bij Oom Stricker eigentlijk ook omdat als een lid lijdt dan lijden al de leden mede11 omdat zij er eene plante mede zijn.12
Verl. week is een van de predikanten hier gestorven die door het heele land zeer bekend was (Pantekoek).13 Zaturdag was de begrafenis, het was iets dat deed denken aan “In memoriam”,14 die togt langs dat pad aan de groene kanten van den Amstel, hij was vader van 6 kinderen, de oudste een jaar of 20.15 Een zeer groote menigte volgde en men verdrong elkaar letterlijk. Er werd gisteren in bijna alle kerken naar aanleiding hiervan gepreekt, hoorde Oom Stricker onder anderen die hem van zeer nabij had gekend. Het was diens beurt om in de Oude zijds Kapel te preeken16 waar de weesjongens en die van de kweekschool voor de zeevaart gewoonlijk gaan.17 Er was veel stemming in, sprak o.a. over het woord, ik ben ontroerd en wat zal ik zeggen.18 Het is een vreesselijk en langdurig lijden geweest dat zijn deel is geweest. Hoorde nog op een avond een zijner laatste preeken en het was toen reeds duidelijk blijkbaar aan hetgeen hij zeide, dat Hij huiverde en terugdeinsde voor iederen nieuwen dag en nacht en wel bepaaldelijk voor een die volgde op de inspanning van het preeken. Toen reeds kon men hem niet hooren zonder met hem mede te voelen als het ware en onwillekeurig sidderde men want het is een donkeren weg, dien naar het eeuwig huis,19 en gelukkig is hij die, als die duisternis en nacht voor hem nadert, door de hoop op een beter leven en op de opstanding zooals wij weten dat die is geschied met Maria Magdalena en Hem Dien zij voor den Hovenier aanzag in den hof bij het graf,20 ook dan nog gesterkt wordt door de hoop: wie weet wat morgen geschieden zal.21
Zag gisteren Zijn zoon in de vroegkerk,22 als men de aangezigten van de menschen bij andere aangezigten vergelijken kan dan heeft het zijne veel van een arend, vooral zoo als hij toen was getroffen door het pas gebeurde.
Gij moet toch eens zien om nog het een of ander mooi boek te lezen ginder, van Michelet b.v. over de omwenteling23 of ook iets van Thoré of Th. Gauthier over Parijs en den tijd der jonge schilders en schrijvers,24 o Jongen wat zou ik graag eens met U door de stad kruisen.
Hoop vandaag eens een groote wandeling te maken door eene buurt waar ik nog niet dikwijls geweest ben. Het huis in de Breestraat waar Rembrandt gewoond heeft heb ik nog gevonden.25 Gij weet wij er over spraken toen Gij hier waart.26
Denk om dat bewuste Schij op de Luxembourg, Qui vous reçoit, me reçoit & qui me reçoit, reçoit Celui Qui m’a envoyé, en schrijf eens van wie het is.27
Het kan in den herfst zoo prachtig mooi zijn te Parijs, nu daar ziet Gij in ’t eind van September ook reeds iets van.
Groet allen bij Soek hartelijk voor mij, ik denk nog zoo dikwijls aan een togt die ik met zijne familie naar Ville d’Avray heb gemaakt. In het kerkje daar gaande trof het mij dat daar ik geloof zelfs meer dan een schilderij van Corot hing. Gij weet dat hij daar veel was.28
Zeg ook Braat29 en Mutters30 goeden dag. Heb het goed en schrijf eens spoedig en ontvang in gedachten een hartelijken handdruk en geloof mij steeds
Uw zoo liefh. broer
Vincent.
Nog moet ik U bedanken voor Uw portret,31 daar ben ik zeer blij mede en het is zeer goed uitgevallen. Dank er voor.