3Zooeven kom ik terug van een bezoek bij Ds Jeremie Meyes, ditmaal vond ik Hem t’huis maar 4Hij moest naar den Kerkeraad,1 dus sprak ik Hem maar even, zag ook Mevrouw en de twee 5jongste kinderen,2 en Mevrouw las mij een gedeelte uit een brief van hun zoon die op het 6instituut aan den Helder is/3 voor. Nu ik zelf in het oordeel van examens ben4 heb ik hart 7en gevoel voor anderen die daar in zijn en ik kan uit enkele uitdrukkingen wel 8zoo eenigzins mij voorstellen hoe zij het hebben.─ Ieder die wil geraken tot eene 9maatschappelijke betrekking moet door een tijd van groote moeielijkheden en inspanning 10heen, het slagen kan van kleinigheden afhangen. Zegt of schrijft men op een examen 11'een woord verkeerd dan kan dat de oorzaak zijn van mislukking.─ “All things 12are full of labour/ man cannot utter it”5 ─ dat is een waar woord en als men 13al te zeer doordacht over de gevaren van allerlei aard waar door men is omringd ─ iedereen 14die geen examen hoeft te doen evengoed als wien dat wacht, dan zou men duizelig 15worden, en dan kwam men er zoo goed als zeker niet, en zou haast geen voet 16durven verzetten.─ Het is wel goed dat uit den Bijbel eene stem tot ons spreekt 17die versterkt met woorden als “Uw hart worde niet ontroerd”/6 “hebt geloof in God”.─7
18Het is ook goed om te zien op zulken die geslaagd zijn en door de moeielijkheden 19zijn heengekomen/ meer dan op zulken die er voor zijn bezweken.
20De menschen maken het moeielijk maar God geeft den zegen. God kan in een mensch 21werken dat hij duizende preeken schrijft en uitspreekt ─ dat is iets goeds en den moeite 22waard ─ en ik hoop dat dat mijn deel zal zijn8 ─ de Prediker sprak van ijdelheid der 23ijdelheden/ alles is ijdelheid/9 en Paulus die was droevig maar altijd blijde10 van “de dwaas- 24heid der prediking”11 maar ondertusschen predikte Hij toch maar en hield niet op en 25telkens weer staat er “Wij liepen”12 en Jezus vooral zeide dat Hij werkte zoo lang het dag 26was eer de nacht kwam waarin niemand werken kan/13 en dat Zijn Vader werkte tot nu toe 27en Hij werkte ook.14
28Hoorde gisteren Ds Laurillard in de Noorderkerk15 over Hand_iv:32/ En de menigte van degenen 28adie geloofden was één hart en ééne ziel en niemand zeide dat iets van hetgene hij had 28bzijn eigen was, maar alle dingen waren hun gemeen.─
29Hij heeft een heerlijk talent, telkens nieuwe opvatting16 en alles vol geest en leven, er is 30iets eigenaardigs/ iets “evergreens”/17 iets van het onverderfelijke altijd jeugdig en vurige der 31geestdrift/ van die zelfde die ook in Pa is. Ik geloof zoo dat meer dan eenig predikant hier 32Hij zijn geheele hart op zijn Werk heeft gezet.─ Wie dat doet die doet wijs geloof ik en 33zal het langst staande blijven en zal in andere opzigten en aangelegenheden toch gezegend 34zijn.
35Natuurlijk weet Gij dat Oom Hein is overleden, wij mogen wel Goddank zeggen, omdat 36het einde betrekkelijk kalm was en de verlossing eindelijk is gekomen. Als zoo iets gebeurt 37hoort men soms opregter gedachten uit vele harten dan bij voorvallen van minder ernstigen 38aard en dan hoort men van velen zeggen “het leven is kort”.─18 Het beste wat wij kunnen 39vragen is misschien in de beslissende uren van dat leven juist te kiezen en het regte woord 40te spreken.─ Pa heeft zooals Gij ook reeds zult hebben gehoord weer spit in den 41rug gehad, in een zijner laatste brieven schreef Pa over het trouwen van Marijn Aertsen_ 42Pa heeft bij die gelegenheid gepreekt over Jezus had Maria en hare Zuster en Lazarus lief.19
44Als Gij kunt schrijf dan zoo spoedig mogelijk wanneer Gij naar Etten denkt 45te gaan en of wij het zoo kunnen schikken dat wij zamen reizen. Zeer gaarne 46zou ik van de gelegenheid van die reis willen gebruik maken nog een 47trein over te blijven te Haarlem en vooral ook om te Dordrecht nog stil te blijven_20 48Heel graag zou ik willen wij zamen nog naar Dordt gingen/ 49zou dat niet kunnen.─
50Heb pas eenige geschriften die ik wel zoo goed mogelijk verzekeren wilde/ laten 51binden/ het was een prettig gevoel toen ik ze t’huis kreeg, gaf ze in eene 52binderij hier vlak bij in een van de naauwe straten van Kattenburg/ daar 53worden allerlei godsdienstige werken uitgegeven21 en de winkel hoort aan twee 54broeders die er uitzien data zij mij aan twee dingen deden denken 55onwillekeurig, namelijk aan kerkuilen en aan de leeuwenkoppen op de deuren.
56Heb nog al veel geloopen deze week/ het kan geen kwaad de stad zoowat te kennen.
57Had vandaag toen ik zat te werken voor mij liggen een blad uit de Cours de Dessin 58Bargue/ 1re partie No 39/ Anne de Bretagne.22 Dat hing reeds te 59Londen op mijn kamer met No 5323 en toen hing “Un jeune Citoyen”24 tusschen beiden/ 60wat ik in het begin schoon en goed vond dat vind ik nu ook nog zoo.─
61De uitdrukking op dat gezigt van die bewuste Anne de Bretagne is edel en doet 62aan de zee en rotsachtige kusten denken. Ik zou hare geschiedenis wel eens 63willen weten. Het is een waar koningskind.25 De Lemud zou hare figuur wel 64goed hebben geteekend.
65Wel heel graag zou ik hebben wij ook te Haarlem zamen konden zijn, schrijf in elk 66geval wanneer en voor hoe lang Gij verlof zoudt kunnen krijgen.
67Jongen ik verlang zoo naar Kerstmis en naar huis en naar U; als Gij schrijft 68denk dan om op te geven wat ik u vroeg aangaande die lithographieën_26
69Breng maar zooveel Gij kunt van Uwe prenten mede, al ken ik ze/ ik zie ze nog weer 70graag eens terug.─
71t’Is een aardig gezin dat van Ds Meyes ─ maar zoo als Pa is toch geen der predikanten_ 72Zijn werk is geniaal en bovendien een beter man dan Pa is/ zal niet ligt worden 73gevonden want Hij weet zich zelf te bedwingen en te regeeren en te doen wat goed en 74pligt is/ meer dan Zijn eigen wil.
75Na de kerk ll. Zondag ontmoette ik die bewuste persoon die in den boekhandel 76van Centen is/ met Wien Gij hebt gereisd en die ook ik bij Braat en ook hier heb 77ontmoet.27 Heb hem aangesproken en zoo als Gij mij hadt verzocht uwe groete gedaan. 78Hij was ook bij Ds Laurillard geweest. En dezen morgen zag en sprak ik hem ook weer 79aan het Postkantoor. Hij laat u groeten. Voor ik van U wist wie het was had zijn voorkomen 80mij reeds dikwijls getroffen, ik zou wel wat meer van hem willen weten.
81Zoo is er weer bijna een jaar voorbij waarin voor mij heel wat gebeurde en met dank- 82baarheid zie ik er op terug. Als ik den tijd bij Braat doorgebragt en de maanden van studie 83hier zoo in ’t algemeen overzie dan zijn dat waarlijk twee goede dingen. Jongen als 84ik de volgende Kerstmis eens op de academie was en reeds door de eerste moeielijkheden 85van het begin heen evenals ik nu door het begin van latijn en grieksch ben/ wat zou ik blij zijn_ 86Undefessus favente Deo/ “onvermoeid met Gods gunst”/ dat is wel een goeden staat om 87in te zijn en een woord dat Mendes lief heeft,28 hij sprak er mij over verl. zaturdag.
88Schreef heden aan Harry Gladwell en deed ook Uwe groeten/ ik hoop dat hij naar 89huis zal gaan met Kerstmis.─29
90Heb heden voor Uw St Niklaas30 U gezonden twee kaarten uit Stieler/ n.l. the British Isles 91en Normandie & Bretagne.31Hang ze eens een tijd op uwe kamer, beloof mij dat Gij dat 92zult doen, ik heb ze beiden nog al zorgvuldig nageteekend zoo als Gij weet en die van 93Engeland zelfs tweemaal/ op die het best uitviel schreef ik de verdeeling van het land en 94de namen in t’Latijn en veranderde de omliggende landen zooals zij in den tijd der Romeinen 95waren, b.v. het meer Flevo in plaats van de Zuiderzee. Om dat te doen ging ik eenige 96morgens vroeger dan gewoonlijk naar Mendes en vergeleek daar mijne kaart met die 97van Britannia/ Caledonia en Ierne in den Atlas Antiquus van Sprüner Menke.32 98Deze heb ik dus niet meer noodig en voor U is het goed ze eens een tijd onder 99de oogen te hebben_ Bij Ds Meyes aan huis hoorde ik ook over dien atlas van Stieler 100spreken_ Zijn zoon die op t’instituut te Helder is heeft den atlas kompleet en schreef 101o.a_ in zijn laatsten brief hij de wereldkaart33 had nageteekend_ Gij weet misschien dat oom 102Cor hem ook heeft liggen in de kamer waar dat groote Schij van Bernier34 hangt. 103Zag bij Oom onlangs eene groote teekening v_ Bosboom/ Sacristie/35 104ook twee van Mej_ v_ Bosse die zeer mooi waren/ vooral die welke een boerenerf 105voorstelde. Dan zult Gij tegelijk met de kaarten ontvangen Gruson/ 106Histoire des Croisades.36 Gaf datzelfde boekje ook aan Mendes die er mede is 107ingenomen;─ al zoudt Gij geen tijd hebben om het van ’t begin tot het eind te lezen/ 108blader het dan toch van ’t begin tot het eind door/ dan zullen de schoonste 109passages U van zelf in ’t oog vallen. Als het werk van Thijs Maris mooi 110is dan is dit het ook. Stuurde aan Cor voor zijn St Nicolaas, daar Oom 111Jan een kistje naar Etten zond, eene lith_ naar J. Maris/ voorstellende een 112Meiske dat van het kerkhof af komt dat men met de grafsteenen en het kerkje 113op den achtergrond ziet_ Bij een van de grafzerken zit een monnik_37
114Hebt Gij die niet/ ruil dan met Cor tegen eene andere lithographie.
115Quand il n’y a plus rien il y en a toujours encore/ zegt het spreekwoord 116en dat ondervond ik van morgen, toen ik dacht dat ik aan niemand een 117St Niklaas kon geven, want voor allen heb ik toch nog wat gevonden, al is ’t niet veel, 118Pa en Moe hebben eene kaart die ik teekende.─38
119Het begint reeds te schemeren en het gezigt uit het raam naast mij op de werf is onbeschrijfelijk 120schoon met dat laantje van populieren waarvan de slanke vormen en dunne 121takjes zoo fijn zich afteekenen tegen de grijze avondlucht/ en dan het oude gebouw 122van het magazijn in het water39 dat zoo stil is als “de wateren des ouden vijvers” 123waarvan in het boek van Jesaja wordt gesproken,40 de muren van dat magazijn 124zijn beneden aan het water geheel groen en verweerd.─ Dan beneden het 125tuintje en het hek daaromheen met de rozenstruiken en overal op de werf de 126zwarte figuurtjes der werklieden en ook het hondje_ Zooeven ook het figuur 127van Oom Jan met Zijn lang grijs haar toen Hij waarschijnlijk eens de rondteb 128ging doen_ In de verte de masten der schepen in het dok/ vooraan de 129Atjeh41 geheel zwart en de grijs en roode monitors42 en juist worden hier en daar 130de lantaarns aangestoken.
131En daar gaat nu juist de bel en komt de heele stroom werklieden naar de 132poort toe en tegelijk de lantaarnopsteker om de lantaarn op het plein 133achter het huis aan te steken.
134Heb Ds Laurillard eenigen tijd geleden bij de viering van het Avondmaal ook 135zoo goed hooren spreken over den tekst “Het Woord des kruizes is eene kracht Gods”43 136omdat het is het woord der waarheid dat de gedachten van vele harten openbaar maakt/ 137omdat het is het woord des Eeuwigen Levens,44 het woord dat uit den mond Gods uitgaat waarbij 138de mensch zal leven en niet bij brood alleen/45 met het leven dat meer is dan het voedsel46 hetwelk is 139God te kennen/ den Eenigen Waarachtigen God en Jezus Christus Dien Hij gezonden heeft/47 140en omdat Hemel en aarde zullen voorbijgaan maar het Woord des Kruizes geenszins zal voorbijgaan_48 141'Hebt Gij ooit van Zijne boeken gezien_ “Uit de Cel”49 moet o.a_ zeer mooi zijn en dit stukje uit Rust een 142weinig50 heeft mij getroffen:
143Een zekere gevallen Engel zou in gunst weer opgenomen worden in den Hemel, als hij derwaarts bragt 144de gave, die aan God het meest behaagt.─ Verblijd door die toezegging en vol van hope wendde hij 145zich toen naar de aarde. Hij zweefde over een veld, waar een woeste en hevige strijd werd gevoerd_ 146’t Was een strijd tusschen de benden van een tiran en eene schare van dapperen die kampten voor de 147vrijheid van hunne haardsteden en altaren. Moedig streden zij maar met ongunstigen uitslag_ Hunne 148rijen werden echter vreeselijk gedund, en ten laatste was slechts één man van hen over. Getroffen door 149den volhardenden moed van dezen held en zijn gewezen medestanders bood de dwingeland 150hem aanzien en eer. Het antwoord was een pijlschot_ Maar dat pijlschot mistte zijn doel, en 151oogenblikkelijk werd de heldhaftige vriend der vrijheid ter neder geslagen. De gevallen Engel 152daalde neer bij zijn lijk en nam een drop van zijn bloed, en dacht dat dat wel de gave zou 153zijn die hem weer toegang geven zou tot den door hem verbeurden Hemel. Maar aan de 154Hemelpoort vernam hij dat hij nog eens moest zoeken. Want dat er iets anders/ iets hoogers nog was.─ 155Na weinige oogenblikken zweefde hij over een bosch. Vanuit dat bosch klonken kermende 156en klagende toonen hem tegen_ Hij kwam naderbij en zag daar een jongeling liggen, met 157een tint als van lood op het ingevallen gelaat. ’t Was een offer van de pest. Die jongeling was de stad 158uitgeslopen, opdat de maagd die hij liefhad en die hem beminde, niet mogt sterven, door in de 159nabijheid te komen van hem. Maar Zij zocht en zij vond hem.─ Toen ontstond er een treffende strijd 160tusschen Liefde en Liefde. Zijne liefde naar haar riep, als waanzinnig: ga weg! en hare liefde voor hem 161antwoordde met standvastigheid: neen! Zoo stierven die beiden te zamen.─ De gevallen Engel 162ving den laatsten zucht, die over hare lippen kwam, op en spoedde zich daarmee omhoog, in de 163zekere hoop dat deze gaaf hem den Hemel zou openen. Maar aan de Hemelpoort vernam hij 164dat hij nog eens moest zoeken, dat er iets anders, iets hoogers nog was. Ten derden male 165richtte nu de teleurgestelde Geest zijne vlugt naar de aarde.─ Daar zag hij onder zich een lagchend 166en liefelijk landschap, beschenen door de schuine stralen der langzaam ten ondergang 167neigende zon. Een aanvallig knaapje sprong opgeruimd en vrolijk daar rond, nu eens 168zich heenwendende naar eene bekoorlijke bloem, dan weder een kleurigen vlinder vervolgend_ 169Weldra kwam daar een ruiter aan, die bij eene daar aanwezige beek van zijn paard 170steeg, dat bezweet was en hijgde. Zijn gelaat drukte woestheid uit, en had in alle 171trekken iets stuitends, iets dat van boosheid sprak. Maar bij den aanblik van het kind 172kwam er eene zachtere uitdrukking op, en het had iets diep weemoedigs, toen het 173woord aan zijne lippen ontsnapte: Kind! ik was eenmaal zoo als gij! Daar klepte 174een klokje. ’t Was een klokje dat opriep tot het avondgebed.─ Het kind knielde neder 175en bad. Toen werd het hart van den woestaard verbrijzeld, en bij den smartekreet: 176'Zoo heeft mijne Moeder mij ook leeren bidden! schoot er eensklaps een traan uit zijn oog. 177De gevallen Engel nam dien traan van zijne ruige wang af, en vloog er mede weg 178naar den Hemel. En, ja! die traan des berouws was de gave, die God ─ Die geen 179lust heeft in den dood des zondaars maar daarin dat hij zich bekeere en 180leve51 ─ veel meer dan iets anders behaagde. De balling zag den Hemel weer voor zich opengedaan.─52
181Gij zult het dezer dagen wel zeer druk hebben waarschijnlijk/ is er echter een oogenblikje 182schrijf dan eens, en vooral/ zoodra Gij kunt bepalen wanneer Gij naar Etten zult gaan/ zorg 183dan dat ik het weet. Zou het niet kunnen wij nog eens zamen naar Dordt gingen Vrijdag of 184Zaturdag vóór Kerstmis, het is goed om van de reizen en togten die men moet doen maar 185zooveel mogelijk te profiteeren. Heb zegen bij alles wat Gij doet en als het kan goede brieven 186op St Niklaas. Groet uwe huisgenooten hartelijk/ ook de familie Tersteeg/ Haanebeek en van Stockum 187als Gij er mogt komen. Kent de Hr Tersteeg die kaarten van Stieler? à Dieu Theo, als ik 188misschien niet meer schrijf voor wij elkaar ontmoeten bij leven en welzijn, dan tot ziens. Ontvang 189een hartelijken handdruk in gedachten en geloof mij steeds