Dank voor Uw brief van heden, ik heb nog een en ander te doen en schrijf dus in haast. Heb Oom Jan Uw brief gegeven, ontvang Zijne hartelijke groeten en Hij dankt U voor Uw schrijven.
Wanneer ik denk aan het verledene ─ wanneer ik denk aan de toekomst,
aan bijna onoverwinnelijke moeielijkheden, aan veel en moeielijk
werk waar ik geen lust in heb, dat ik, nl. het booze ik, gaarne
zou willen ontduiken,
wanneer ik denk aan de oogen van zoo velen die op mij gevestigd
zijn ─ die weten zullen waaraan het ligt indien ik niet slaag ─
die mij geen alledaagsche verwijtingen zullen
doen maar die, omdat zij beproefd en geoefend zijn in wat goed
en braaf en fijn goud
2 is, als het ware
zullen zeggen door de uitdrukking van hun gelaat: wij hebben u
geholpen en zijn u een licht geweest ─ wij hebben aan U gedaan
wat wij konden, hebt gij opregt gewild, wat is nu ons loon en de vrucht van ons werk?
3 Zie, als ik aan dat alles denk en aan nog
zooveel meer van allerlei aard ─ te veel om op te noemen,
aan al de moeielijkheden en zorgen die niet minder worden al voortgaande in het leven, aan lijden, aan
teleurstelling, aan het gevaar van mislukking tot schande toe,
dan is ook mij het verlangen niet vreemd ─ ik zou wel van alles
weg willen!
Het geloof aan God staat bij mij vast ─ geen denkbeeld is dat, geen ijdel
geloof, maar het is zoo, het is waarachtig ─ daar is een God
die leeft
9 ─ en Hij is met onze
Ouders,
en zijn oog is ook op ons10
en ik ben zeker dat Hij Zijn oogmerk met ons ook heeft en wij
als het ware niet aan ons zelven geheel toebehooren ─ en die God
is geen ander dan Christus van Wien wij in onzen Bijbel lezen, wiens woord en geschiedenis ook diep in Uw
hart is.─ Had ik maar vroeger met al mijne kracht er op gewerkt, ja dan zou het mij nu beter geweest zijn ─ maar ook nu zal Hij een krachtige hulp zijn en het is in Zijne magt om ons het
leven dragelijk te maken, om ons te bewaren voor den booze,
11 om alle dingen te laten medewerken ten goede,
12 om ons
einde vrede te maken.
13 Er is kwaad in de wereld en in ons zelven, verschrikkelijke dingen, en men hoeft niet ver in het leven te zijn om
tegen veel op te zien en om behoefte te gevoelen aan eene vaste
hoop
14 op een leven na dit leven en om te weten dat men zonder het geloof in een God niet kan leven ─ het niet uithouden kan.─ Maar met dat geloof kan men het
lang volhouden. En nu, er is in onzen Bijbel
een woord dat er telkens met nadruk in wordt herhaald op
verschillende plaatsen, bij verschillende
gelegenheden, onder verschillende omstandigheden,
Vreest niet,
15 dat heeft onzen Vader zich aangetrokken en Hij zegt “ik wanhoop nooit”,
16 laat ons het hem nazeggen. Is het ook
niet Uwe ervaring dat wanneer Gij iets hebt willen doen dat
kwaad was, Gij werdt teruggehouden ─ dat wanneer er iets was dat U verontrustte en gij geen uitkomst zaagt,
Gij er zijt door heen gegaan zonder dat het U heeft geschaad.
Er staat in een boek van Bunyan hoe een reiziger een leeuw ziet liggen aan den kant van den weg dien hij gaan moet ─ en hij gaat toch door ─ hij moet en kan niet anders ─ en als hij op de plaats komt dan bemerkt hij dat de leeuw aan een keten vast ligt en daar alleen is om den moed van de reizigers te beproeven.─
17 Zoo is het in het leven meer dan eens.
Veel staat ons te wachten, maar anderen hebben geleefd, en zoo
wie zijne Ouders liefheeft moet hen achterna het leven door.─
Als gij prijsstelt op de liefde en achting van jongeren kom dan
openlijk wanneer het te pas komt uit voor uw geloof en beken dat
Gij Christus liefhebt en den Bijbel, heeft niet een zoon zijn
Vader hierom liever dan om iets anders, de vrouwen en kinderen
en eenvoudigen voelen en weten deze dingen dikwijls zoo diep
18
en in zoo menig hart is in het verborgen een groot en levendig
geloof. Dat hebben ook wij noodig als wij denken aan nog veel
dat ons wacht,
van alle levenservaring heeft Hij het woord gezegd en wij weten
het hoe er veel moet zijn omgegaan in het hart uit welks
overvloed Zijn mond sprak “in het Koninkrijk der Hemelen trouwen
zij niet en worden zij niet ten huwelijk gegeven”,
19 en die zeide, Zoo wie niet haat ook zelfs zijn eigen leven die kan Mijn discipel niet zijn.
20 Ja dat woord van den Heer, wel is het het woord dat uit den mond Gods uitging
waarbij de mensch zal leven ─ en niet bij brood alleen
21
en hoe meer men er in zoekt hoe meer men er in vindt.
22 Toen ik stond bij het lijk van
Aertsen
23 toen stak de kalmte en ernst en plechtige
stilte van den dood zoo af bij ons die leefden dat allen voelden
wat zijne dochter
24 zeide in hare eenvoudigheid: hij is verlost van den last van het leven dien wij nog dragen
moeten. En toch zijn wij aan dat oude leven zoo gehecht omdat er
tegenover moedelooze stemming opgewektheid
staat en ons hart en onze ziel zich verheugt als de leeuwerik die het zingen s’morgens niet laten kan ook al buigt zich onze ziel soms neder in ons
en verontrust zich in ons.
25 En de herinnering aan al wat wij hebben liefgehad blijft en
komt terug aan den avond van ons leven.
26
Het is niet gestorven maar het
slaapt
27 en zich daarvan een schat te verzamelen is
goed. Ontvang een handdruk in gedachten en heb het zoo goed
mogelijk en schrijf weer eens spoedig aan
Uw zoo liefh. broer