1r:1
1Amsterdam 30 Mei 1877

2Waarde Theo,
3Dank voor Uw brief van heden, ik heb nog een en ander te doen en
4schrijf dus in haast_ Heb Oom Jan Uw brief gegeven, ontvang Zijne
5hartelijke groeten en Hij dankt U voor Uw schrijven.
6Er was een woord dat mij trof in Uwen brief/ “ik zou wel van alles weg
7willen, ik ben de oorzaak van alles en doe anderen slechts verdriet/
8ik alleen heb deze ellende over mij zelven en anderen gebragt”_1
9Het was een woord dat mij trof ─ omdat dat zelfde gevoel/ juist hetzelfde/
10niet meer en niet minder ook in mijn geweten is_
11Wanneer ik denk aan het verledene ─ wanneer ik denk aan de toekomst/
12aan bijna onoverwinnelijke moeielijkheden, aan veel en moeielijk werk
13waar ik geen lust in heb, dat ik, nl. het booze ik, gaarne zou willen ontduiken/
14wanneer ik denk aan de oogen van zoo velen die op mij gevestigd zijn ─ die
15weten zullen waaraan het ligt indien ik niet slaag ─ die mij geen alle-
16daagsche verwijtingen zullen doen maar die, omdat zij beproefd en geoefend
17zijn in wat goed en braaf en fijn goud2 is/ als het ware zullen zeggen door de uitdrukking
18van hun gelaat: wij hebben u geholpen en zijn u een licht geweest ─ wij
19hebben aan U gedaan wat wij konden/ hebt gij opregt gewild/ wat is nu
20ons loon en de vrucht van ons werk?3 Zie/ als ik aan dat alles denk
21en aan nog zooveel meer van allerlei aard ─ te veel om op te noemen/
22aan al de moeielijkheden en zorgen die niet minder worden
23al voortgaande in het leven, aan lijden/ aan teleurstelling, aan
24het gevaar van mislukking tot schande toe, dan is ook mij het
25verlangen niet vreemd ─ ik zou wel van alles weg willen!
26En toch ─ ik ga voort ─ maar met voorzigtigheid en in de hoop dat
27het mij gelukken zal al deze dingen te bestrijden zoo dat ik wat te
28antwoorden zal hebben op de verwijtingen die dreigen/ in het vertrouwen
29dat ondanks alle dingen die tegen mij schijnen ik de zaak die ik begeer
30zal bereiken, en als God wil genade zal vinden in de oogen4 van som-
31migen die ik lief heb en in de oogen van hen die na mij zullen komen.─
32Daar staat/ rigt op de slappe handen en de trage knieen/5 en toen
33de discipelen den geheelen nacht hadden gearbeid en niets gevangen
34toen werd hun gezegd/ Steek af in de diepte! Werp het net nog eens
35uit!6
36Mijn hoofd is soms dof en dikwijls gloeit het en is mijne gedachte
37verward ─ hoe ik al die moeielijke en uitvoerige studie er in moet
38krijgen ─ ik weet het niet ─ om na die veelbewogen jaren mij aan een-
39voudig geregeld werken te wennen en er in te volharden is niet altijd
40gemakkelijk_ En toch ga ik voort, als wij vermoeid zijn is het dan niet
41omdat wij reeds een eind geloopen hebben en als het waar is dat
42de mensch een strijd heeft op aarde is dan niet het gevoel van
43vermoeidheid en het gloeijen van het hoofd het teeken dat wij gestreden
44hebben. Wanneer men aan moeielijk werk arbeidt en tracht naar
45'eene goede zaak dan strijd men een goeden strijd7 waarvan zeker reeds
46dit dadelijk het loon is dat men voor veel wat kwaad is wordt bewaard.
47En God ziet de moeite en het verdriet8 aan en kan helpen ondanks alles.
 1v:2
48Het geloof aan God staat bij mij vast ─ geen denkbeeld is dat, geen ijdel
49geloof, maar het is zoo, het is waarachtig ─ daar is een God die leeft9
50en Hij is met onze Ouders, en zijn oog is ook op ons10 en ik ben zeker
51dat Hij Zijn oogmerk met ons ook heeft en wij als het ware niet aan
52ons zelven geheel toebehooren ─ en die God is geen ander dan Christus
53van Wien wij in onzen Bijbel lezen/ wiens woord en geschiedenis ook diep
54in Uw hart is.─ Had ik maar vroeger met al mijne kracht er op ge-
55werkt, ja dan zou het mij nu beter geweest zijn ─ maar ook nu zal
56Hij een krachtige hulp zijn en het is in Zijne magt om ons het leven
57dragelijk te maken, om ons te bewaren voor den booze/11 om alle dingen
58te laten medewerken ten goede,12 om ons einde vrede te maken.13 Er is
59kwaad in de wereld en in ons zelven/ verschrikkelijke dingen/ en men
60hoeft niet ver in het leven te zijn om tegen veel op te zien en om behoefte
61te gevoelen aan eene vaste hoop14 op een leven na dit leven en om te
62weten dat men zonder het geloof in een God niet kan leven ─ het niet
63uithouden kan_─ Maar met dat geloof kan men het lang vol-
64houden. En nu, er is in onzen Bijbel een woord dat er telkens
65met nadruk in wordt herhaald op verschillende plaatsen/ bij
66verschillende gelegenheden/ onder verschillende omstandigheden/
67Vreest niet/15 dat heeft onzen Vader zich aangetrokken en Hij
68zegt “ik wanhoop nooit”/16 laat ons het hem nazeggen. Is
69het ook niet Uwe ervaring dat wanneer Gij iets hebt willen
70doen dat kwaad was/ Gij werdt teruggehouden ─ dat wanneer er
71iets was dat U verontrustte en gij geen uitkomst zaagt/ Gij er
72zijt door heen gegaan zonder dat het U heeft geschaad.
73Er staat in een boek van Bunyan hoe een reiziger
74een leeuw ziet liggen aan den kant van den weg dien hij gaan
75moet ─ en hij gaat toch door ─ hij moet en kan niet anders ─
76en als hij op de plaats komt dan bemerkt hij dat de leeuw aan
77een keten vast ligt en daar alleen is om den moed van de
78reizigers te beproeven_17 Zoo is het in het leven meer dan eens_
79Veel staat ons te wachten, maar anderen hebben geleefd, en zoo wie zijne
80Ouders liefheeft moet hen achterna het leven door.─ Als gij prijsstelt op
81de liefde en achting van jongeren kom dan openlijk wanneer het te pas komt uit
82voor uw geloof en beken dat Gij Christus liefhebt en den Bijbel, heeft niet een
83zoon zijn Vader hierom liever dan om iets anders, de vrouwen en
84kinderen en eenvoudigen voelen en weten deze dingen dikwijls zoo diep18
85en in zoo menig hart is in het verborgen een groot en levendig geloof.
86Dat hebben ook wij noodig als wij denken aan nog veel dat ons wacht/
87van alle levenservaring heeft Hij het woord gezegd en wij weten het hoe
88er veel moet zijn omgegaan in het hart uit welks overvloed Zijn mond
89sprak “in het Koninkrijk der Hemelen trouwen zij niet en worden zij
90'niet ten huwelijk gegeven”,19 en die zeide/ Zoo wie niet haat ook
91zelfs zijn eigen leven die kan Mijn discipel niet zijn.20 Ja dat
92woord van den Heer/ wel is het het woord dat uit den mond Gods
93uitging waarbij de mensch zal leven ─ en niet bij brood alleen21
94en hoe meer men er in zoekt hoe meer men er in vindt.22 Toen ik stond bij het
95lijk van Aertsen23 toen stak de kalmte en ernst en plechtige stilte van den dood zoo af bij
96ons die leefden dat allen voelden wat zijne dochter24 zeide in hare eenvoudigheid:
97hij is verlost van den last van het leven dien wij nog dragen moeten. En toch zijn wij
98aan dat oude leven zoo gehecht omdat er tegenover moedelooze stemming opgewekt-
99'heid staat en ons hart en onze ziel zich verheugt als de leeuwerik die het zingen
100s’morgens niet laten kan ook al buigt zich onze ziel soms neder in ons
101en verontrust zich in ons.25 En de herinnering aan al wat wij hebben liefgehad
102blijft en komt terug aan den avond van ons leven_26 Het is niet gestorven
103maar het slaapt27 en zich daarvan een schat te verzamelen is goed. Ontvang
104een handdruk in gedachten en heb het zoo goed mogelijk
105en schrijf weer eens spoedig aan

106Uw zoo liefh_ broer
107Vincent


45 waarvan < waavan
90 gegeven”, < gegeven,
99 staat < over staat
top