Dank voor Uw brief en voor de Kerkelijke Attestatie,1 het is jammer Gij op Pinkster2 niet naar Etten zijt geweest, en van harte hoop ik Gij een volgenden Zondag zult kunnen gaan. Hebt Gij die Attestatie gemakkelijk gekregen? dank voor Uwe moeite.–
Gisteren was ik des morgens in de vroegkerk3 en hoorde eene preek, “Ik zal niet eeuwig twisten met den mensch”,4 hoe na een tijd van teleurstelling en grief er in het leven een tijd kan komen waarin de innigste verlangens en wenschen kunnen worden vervuld. s’morgens 10 uur hoorde ik Oom Stricker over Hand. II:1-4,5 de uitstorting van den Heiligen Geest. Eene zeer mooie, hartelijke, warme toespraak, heden morgen ga ik Oom weer hooren en moet daar nu heen, schrijf U straks wat de tekst was.–
Het is regenachtig weer van daag en eene lange wandeling6 langs den Buitenkant naar de Noorderkerk.7 De stad zag er daar bij den Schreijerstoren8 en daar waar men ook gezigt heeft op het IJ uit als een schij van J. Maris.9 De tekst was I Korinthe 12:13, Want ook wij allen zijn door éénen Geest tot één ligchaam gedoopt. Er zijn mooie kerken hier. Deze week ben ik tot de Zuiderzee10 gewandeld over een dijk naar Zeeburg.11 Dan komt men langs het Jodenkerkhof12 waar ik ook op geweest ben. Het is zeer eenvoudig, vol regtopstaande oude zerken met Hebreeuwsche opschriften en vlierboomen hier en daar en begroeid met lang donkerkleurig gras. Gisteren (Zondag) middag ben ik met Oom Jan naar Baarn13 geweest, wat is het daar mooi, wij wandelden in de lanen van sparren en beuken in het bosch en zagen de zon ondergaan achter het eikenhakhout. Gij kunt wel denken het daar aan de werf en het dok en den IJ kant s’avonds, zoo als b.v. gisteren toen wij te huis kwamen, mooi is, en er is dan zulk eene heerlijke lucht van teer die doet denken aan de mastbosschen.
Oom gaf mij gisteren eenige oude zwarte handschoenen en dassen, dacht wij die broederlijk wilden deelen.– Gij ontvangt ze dezer dagen als stalen zonder waarde,14 want zwarte handschoenen dat is een goed ding, goed zoo als b.v. klimop en “mosses green and lichens fair”15 en goed als is de vaste gewoonte om naar de kerk te gaan.–
Dezen middag ga ik naar Oom Stricker die mij heeft gevraagd daar te komen, Vos, Kee16 en het meisje van Paul17 zullen er ook zijn.
Kent Gij eene oude Engelsche gravure “The vicars daughter”, die hangt te Baarn18 en trof mij gisteren, let er eens op als Gij te Baarn komt. De stemming herrinnert aan Die Abendglocke.–19
En toch vind ik het zoo jammer er daar en ook in de mooie kamers van Oom Jan nergens iets hangt als Christus Consolator20 of Ecce Homo. De laatste hangt immers op Uw kamertje, ten minste ik meen die te hebben opgemerkt,21 wen er U maar aan die overal waar Gij een kamertje hebt op te hangen, want dat is regt en dat komt U toe.–
Dezen morgen zag ik in de kerk een oud vrouwtje, waarschijnlijk stoovenzetster,22 die mij zoo deed denken aan die ets van Rembrandt, eene vrouw die in den Bijbel heeft gelezen en met het hoofd op de hand geleund, is in slaap gevallen.23 Ch. Blanc schrijft er zoo mooi en met zooveel gevoel over24 en ik meen ook Michelet in zijn: il n’y a point de vieille femme.–25 Ook het gedicht van de Genestet: “Haar pad in t’leven loopt eenzaam af”26 doet er aan denken.
Zouden wij ook aan den avond van ons leven27 zijn als t’ware vóór wij het zelf weten – als wij de dagen voelen omvliegen en steeds sneller voorbijgaan – is het mij wel eens goed dat te gelooven en te vertrouwen, “l’homme s’agite et Dieu le mène”.28
Zijt Gij de Pinksterdagen s’morgens in de zaak geweest? Ik hoop Gij het toch goed zult gehad hebben.–
22 Mei. Gisteren avond was ik bij Oom Stricker waar het gezellig was. Vos, Kee, het meisje van Paul en Jan29 waren er en het was over 11 toen ik t’huis was, heb toen nog zitten schrijven tot 12, wat zou ik wenschen wij zoo zamen hier en daar heen konden gaan, had er U gisteren avond wel bij willen hebben.
Schrijf maar weer spoedig een woordje als Gij een oogenblikje hebt. Dezen morgen moet ik nog heel wat werken, ik zie wel ’t niet gemakkelijk is en nog wel veel moeielijker zal worden, maar heb toch vaste hoop het zal gelukken, en ook ben ik overtuigd dat al werkende ik zal leeren werken en mijn werk beter en degelijker zal worden. Reeds nu begin ik aan Bijbelstudie maar alleen des avonds als het werk voor den dag af is of des morgens vroeg – after all is dat het voornaamste – al is het mijn pligt mij nu aan de andere studie te wijden, wat ik ook doe.
Heb gisteren bij Stricker moeten vertellen van Londen en van Parijs en als ik dat doe zie ik het alles weer voor mij, ook alles in dat verleden kan medewerken ten goede,30 ik heb ginder veel lief, en och dat heb ik overal gehad waar ik geweest ben, dat voel ik wel als ik door de straten te s’Hage wandel of b.v. te Zundert, dien laatsten togt daarheen31 vergeet ik niet ligt. Voor ik naar Stricker ging liep ik nog even opb het Trippenhuis32 om enkele schilderijen nog weer eens te zien, gij weet wel welke.–
Nu Theo, groet den een en ander die Gij mogt zien, schrijf eens spoedig, heb het zoo goed mogelijk, ontvang een fermen handdruk in gedachten en geloof mij