Uw brief van 21 April ontving ik, dank voor Uw spoedig schrijven ─ en die brief heeft mij een gevoel van vreugde gegeven zooals de vrouw moet gehad hebben die haar penning terugvond,1 n.l. Gij schrijft dat het lessenaartje van Tante Koos2 met de brieven van Pa en Moe, bij gelegenheid van het schoonmaken, bij Roos is gevonden.─3
Wat heb ik er met angst en zorg verl. jaar naar gezocht in de verbeelding zijnde ik het mede had genomen naar Engeland en dat het was blijven staan in één van de huizen waar ik te Londen geweest ben.─ Het is heerlijk dat het is teregtgekomen, ik ben er zoo dankbaar voor, bewaar het voorloopig nog maar, te Amsterdam als ik “op weg”4 ben zal ik het noodig hebben.─
Nu herinner ik mij zeer goed het bij Roos te hebben achtergelaten bij mijn vertrek naar Engeland, omdat er niet veel ruimte in mijn koffer was en ook omdat ik meende het ginder veiliger zou zijn dan wanneer het mee ging trekken in den vreemde.─
Het is mij als het ware een nieuw bewijs, en een wenk zooals ik er meer in den laatsten tijd meende op te
1v:2 merken, dat ik zal zegen hebben op mijne pogingen, dat het mij goed zal gaan en de zaak die ik zoo vurig begeer mij zal gegeven worden ─ er wordt iets van het oud vertrouwen5 in mij levendig dat mijne gedachten zullen bevestigd worden6 en een vasten geest vernieuwd7 en de ziel hersteld in het oud Geloof. Alleen ik doe eene keuze voor mijn leven. Zet ook Gij Uw hart en zin vast op iets goeds, op eene goede zaak, en begeer ze van den Heer.─8
Oom Jan is te Etten geweest en heeft gezegd dat mijn kamertje reeds gereed was9 ─ de Heer Braat is met iemand in besprek dus in Mei zal ik waarschijnlijk de hand aan den ploeg slaan.─10
Op dat kamertje zullen de prenten die ik van U heb, hangen en zal ik daardoor dagelijks aan U herinnerd worden ─ onder dat naar Rosenthal, dien monnik,11 heb ik geschreven “Neem mijn juk op u en leer van Mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult rust vinden voor Uwe ziele, want mijn juk is zacht en mijn last is ligt.12 Zoo wie achter Mij wil komen die verloochene Zich zelven en neme zijn kruis op en volge Mij13 ─ in het koninkrijk der Hemelen14 trouwen zij niet en worden niet ten huwelijk gegeven”.─15 Onder de pendant: l’imitation de Jesus Christ (naar Ruyperez)16 schreef ik wat wij Pa hoorden zeggen: “Heer ik zou zoo graag ernstig zijn”.─17
Dezen morgen hoorde ik eene zeer mooie preek van Ds Keller van Hoorn over “En dat gij van jongsaf de schriften geweten hebt”,18 dezen middag waren Gorlitz, Mager, ten Broek19 en ik op het museum om de Scheffers te zien ─ die zijn toch schoon. Schreef ik U reeds Gorlitz naar Etten is geweest om te solliciteeren naar de onderwijzersbetrekking die daar aan de Leur vacant is.─20
Hij kwam terug vervuld met alles wat hij daar had gezien. Pa had gepreekt over Jakob die in het veld sliep te Bethel,21 en het had hem alles zoo getroffen.
Ik zou hem gunnen dat hij die plaats kreeg, dan zou hij denkelijk wel spoedig trouwen.─
Verl. week had ik een brief van Harry Gladwell zelf.─ Hem is iets overkomen, ja wel eenigzins anders maar toch van den zelfden aard van wat U overkwam, en hij is daar in gevaarlijke omgeving ─ de vogelvangers22 zijn er velen en slim.─ Hoop spoedig iets naders te vernemen en wij spreken er nog wel eens over.─
Van Taines leven weet ik weinig, ik veronderstel hij veel heeft gereisd in Frankrijk, Italie, Engeland en Holland ook, dat zou men uit zijne schriften opmaken.23 Hij is wel een artist.─ Het 1o boek van Burger, Musées, heb ik zelf nog.─24
Nu Theo, heb een goeden Zondag van daag. Als ik naar Amsterdam ga hoop ik U nog te zien.─
Voor een “zaaijer des woords”25 zoo als ik hoop te worden zal ook wel, even als voor den zaaijer van het koren op het veld, wel iederen dag genoeg blijven hebben aan zijn eigen kwaad26 ─ en de aarde velerlei doornen en distelen voortbrengen27 ─ laat ons elkander maar tot steun blijven en naar broederliefde zoeken.─
à Dieu, groet uwe huisgenooten en ontvang een handdruk in gedachten en geloof mij steeds
Uw liefh. broer
Vincent
Het regent hier vandaag en men zou zich kunnen verbeelden te Londen te zijn. Maar wat wordt het alles groen buiten, dezen morgen gingen Gorlitz, ten Broek en ik reeds vroeg wandelen. Is het in de Scheveningsche boschjes28 ook niet mooi. Zouden wij daar nog eens zamen wandelen en aan het strand.─ ik hoop het!─ Als ik dezen op de post breng hoop ik dat paadje achter het station nog eens te gaan waar wij zamen wandelden.29