2Adam Bede kost f_ 2.601 dus ontvangt Gij hierbij 3terug f_ 1.40.– Nu hoop ik maar zij er ’t huis genot 4van zullen hebben, en dat zal wel.2
5Dank voor Uw brief waar ik zoo blij mede was, als wij 6elkaar nu weer eens ontmoeten zullen wij elkaar maar 7eens ferm in de oogen kijken/ het is mij soms zulk eene 8heerlijke gedachte wij weer denzelfden grond onder de 9voeten hebben en dezelfde taal spreken.
10Verl. week hebben wij hier eene overstrooming gehad. s’Avonds 11tusschen 12 en 1 van den winkel komende wandelde ik de 12Groote kerk3 nog eens om, het stormde toen in de iepenboomen 13die daarom heen staan en de maan scheen door de regenwolken 14en weerkaatste in de grachten die reeds boordevol waren. s’Nachs 3 uur 15waren wij bij Rijken, een grutter waar ik in huis lig,4 allen in 16de weer om de dingen uit den winkel naar boven te brengen 17want het water kwam een el hoog in huis. Er was niet 18weinig leven en rumoer, en in alle benedenkamers waren 19de menschen bezig om naar boven te brengen wat zij konden 20'en een bootje kwam de straat opvaren. s’Morgens toen het wat licht 21begon te worden zag men eene groep mannen aan het eind van het 22straatje die den een na den ander naar hunne pakhuizen waadden_ 23Er is veel schade, ook in de plaats waar de Heer Braat zijn papier &c_ 24bewaart is water gekomen/5 niet door de overstrooming maar door de 25groote drukking van onder uit den grond.
28De Heer Braat zegt het hem een bankje van het grootste soort6 kost. 29Wij zijn anderhalven dag bezig geweest om alles over te brengen 30naar een bovenhuis_– Zoo eens een dag met de handen werken 31is wel eene aangename afwisseling, ’t was maar jammer het om die 32reden was_– Gij hadt dien avond de zon moeten zien ondergaan/ 33de straten schenen van goud, zooals Cuyp7 dat wel schilderde.
34Verlang naar mijn koffer die onderweg is,8 ook om weer wat prenten 35op mijne kamer te hebben. Heb er nu hangen Christus consolator die 36ik van U heb9 en twee Engelsche houtsneden/ n.l. de Emmausgangers:10 37En zij dwongen Hem/ zeggende “blijf bij ons” want de zon was onderge- 38gaan en de avond was gevallen11 – en een ander: “Zij die in duisternis 39zaten en schaduwe des doods/ hebben een groot licht gezien;12 des 40avonds vernacht wel het geween, maar des morgens is er gejuich”_–13 41Er kan een tijd zijn in het leven waarin men als het ware van 42alles vermoeid is en een gevoel heeft als of al wat men doet 43verkeerd is, en daar is ook wel wat van aan – zou dit een gevoel 44zijn dat men ontwijken en verdringen moet, of wel zou het zijn 45'“de droefheid naar God” die men niet moet vreezen maar waarop men 46moet letten of zij misschien ons ten goede zou kunnen dringen – zou 47het misschien zijn “de droefheid naar God die werkt eene onberouwe- 48'lijke keuze”.–14 En in zulk een tijd, waarin men zich vermoeid gevoelt 49van zich zelven/ mag men met aandacht/ hoop en liefde denken aan 50het woord “Komt allen tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt en Ik zal u 51ruste geven. Neemt mijn juk op en leert van Mij dat ik zachtmoedig 52ben en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uwe ziele_ 53Want Mijn juk is zacht en mijn last is ligt.–15 Zoo iemand achter
1v:3 54Mij wil komen die verloochene zich zelven en neme zijn kruis 55'dagelijks op en volge Mij”.–16 In zulk een tijd mag men wel 56denken aan “zoo een mensch niet weder geboren wordt/ hij kan het 57'koninkrijk Gods niet zien”.–17 Als wij ons laten leeren door de 58ervaring des levens en leiden door de droefheid naar God dan 59kan er nog eene nieuwe levenskracht ontspringen uit het vermoeide 60hart. Als wij maar eens goed vermoeid zijn dan zullen wij 61vaster gelooven in God en zullen in Christus, door Zijn woord, 62vinden een Vriend en een Trooster. En dan kunnen er dagen komen 63waarin wij zullen voelen “Gij doet mijne ongeregtigheden van 64mij zoover het Oosten is van het Westen.”18 waarin wij iets zullen 65voelen van “den ijver voor Uw huis heeft mij verslonden”,19 en “onze 66'God is een verteerend vuur”20 – waarin wij weder zullen weten 67wat het zegt vurig te zijn van geest.–21 “Niet altoos zal de hope kwijnen”_22
68Laat ons maar niet vergeten “de dingen die wij in den 69beginne gehoord hebben”_23
71In den beginne was het woord en het woord was bij God 72en het woord was God.24 Alzoo lief heeft God de wereld gehad 73dat Hij zijn eengeboren Zoon gegeven heeft opdat een iegelijk 74die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven 75hebbe.25 Niets zal ons scheiden van de Liefde van Christus/ noch 76tegenwoordige noch toekomende dingen.–26
77Verl. Zondag morgen was ik in de Fransche kerk hier,33 die is zeer 78ernstig en deftig en heeft iets zeer aantrekkelijks, de tekst was: Houdt wat gij hebt, opdat niemand 79uwe kroon neme.34 Het slot van de preek was “Zoo ik U vergete, o Jeru- 80'zalem, zoo vergete mijne regterhand zich zelven”.35
81Na de kerk deed ik eene mooie wandeling alleen 82op een dijk langs de molens,36 het was eene schitterende 83lucht boven de weilanden die weerkaatste in de sloten.
1r:4 84
Er zijn in andere landen wel eigenaardige dingen. b.v. de Fransche kust 85die ik zag bij Dieppe – de falaises met het groene gras er op37 – de zee en lucht – 86de haven met de oude booten zooals Daubigny ze schildert met bruine netten en 87zeilen/ de kleine huisjes waaronder een paar restauraties met witte gordijntjes 88en groene mastentakken in het raam – de karren met witte paarden met blaauwe 89groote halsters en roode kwasten opgetuigd – de voerlui met hunne blaauwe 90kielen/ de vischers met hunne baarden en geöliede kleeren en de Fransche 91vrouwen met bleek gezigt/ donkere dikwijls wat diepliggende oogen/ zwarte japon 92en witte muts en b.v. de Londensche straten in den regen met de lantaarns 93en een nacht daar doorgebragt op den stoep van een oud grijs kerkje 94gelijk het mij dezen zomer na dien togt van Ramsgate38 overkwam – er zijn 95in andere landen ook wel eigenaardige dingen – maar toen ik verl. 96Zondag alleen wandelde op dien dijk/ toen dacht ik zoo hoe goed die hollanschen 97grond was, en ik voelde iets van “heden is het in mijn 98'hart om een verbond te maken met mijnen God”39 – want de herinnering aan 99vroeger kwam bij mij op/ o.a_ hoe dikwijls hebben wij zoo in de laatste dagen 100van Februarij met Pa gewandeld naar Rijsbergen40 enz. en de leeuwrik ge- 101hoord boven de zwarte akkers met het jonge groene koren/ de tintelende 102blaauwe lucht met de witte wolken er boven – en dan de steenweg met 103de beukenboomen41 – o Jerusalem Jerusalem!42 of liever o Zundert o Zundert! 104wie weet of wij van den zomer nog niet eens zamen aan de zee wandelen. 105Wij moeten toch maar goede vrienden blijven Theo, en maar gelooven 106in God en vertrouwen met een oud vertrouwen43 op Hem die kan doen boven 107bidden en boven denken44 – wie zal zeggen hoe hoog gena kan stijgen.45
108Van harte gelukgewenscht met den dag van heden, het is reeds half 2 en dus 109reeds 8 Februarij. God spare onzen Vader nog lang voor ons “en Hij verbinde 110ons innig aan elkaar, en moge de liefde tot Hem dien band meer en meer 111'versterken”.–46
112Pa schreef Hij al spreeuwen had gezien, weet Gij nog hoe die te Zundert 113op de kerk konden zitten,47 hier heb ik er nog geen opgemerkt – maar 114wel veel kraaijen, s’morgens op de groote kerk_– Nu wordt het weer 115haast lente en komen ook de leeuwrikken weer_ “Hij vernieuwt het 116gelaat des aardrijks”48 en daar staat: Ziet Ik maak alle dingen nieuw/49 117en zooals Hij het gelaat des aardrijks vernieuwt zoo kan Hij ook s’menschen 118ziel en hart en geest vernieuwen en versterken – de natuur van ieder 119waar zoon heeft wel iets van dien van den zoon uit de gelijkenis “die 120'dood was en weer levend werd”.–50 Laat ons het woord Droevig maar 121altijd blijde/51 onbekend maar nogthans bekend/52 maar niet vergeten 122en het woord weemoed maar met twee woorden schrijven/wee en moed/53 123en gelooven in God die op Zijn tijd ook de eenzaamheid, die wij 124soms zelfs in het gewoel zoo kunnen voelen, van om onze knieën kan 125'doen wijken/ en van Wien Jozef zeide “Hij heeft mij doen vergeten 126'mijns Vaders huis en al mijn verdriet”54 – en toch vergat Jozef zijn 127vader niet – dat weet Gij wel maar Gij weet wel wat hij met zijn 128woord bedoelde. Houd U maar goed/ groet allen bij Roos en vooral 129ook de Hr. Tersteeg en Mevrouw en ontvang in gedachten een handdruk 130en geloof mij
132Zeg aan den Hr Tersteeg hij het niet kwalijk moet nemen de 133teekenvoorbeelden zoo lang weg blijven/ ’t is voor de H.B. school/ er 134worden er reeds 30 gehouden – maar ook wil men er nog voor de B. Avondschool 135uitzoeken en moet ze om die reden nog een dag of 8 houden.55 Zoodra mogelijk 136ontvangt gij ze terug.–
26Jongen stuur mij nog eens die bladzijde uit Michelet,56 die Gij mij vroeger stuurdet is in mijn lessenaar57 in 27mijn koffer en ik heb het weer noodig – schrijf maar weer spoedig.–