3Morgen gaan de jongens naar huis en dan 4ontvang ik mijn geld_ Ik vroeg aan Mr Jones om mij 5naar U toe te laten gaan in die drie dagen, mijn 6hart is zoo bij u.– Het hangt nu van U beiden 7af – als U zegt – “gij moogt komen” dan wil Mr Jones 8mij laten gaan. Behalve dat ik zoo graag eens 9aan het bed van Theo zou zitten, zou ik zoo heel 10graag ook eens met mijne Moeder spreken, en 11zoo mogelijk ook nog eens naar Etten gaan 12om mijn Vader weer eens te zien en te spreken. ’t Zou 13maar voor kort zijn/ een of twee dagen zou ik bij U kun- 14nen zijn.–
15Verleden Maandag was ik weer te Richmond en 16nam de woorden/1 Hij heeft mij gezonden om 17den armen het evangelie te verkondigen.2 Maar 18zoo wie het evangelie wil verkondigen die moet 19het eerst zelf in het hart hebben, och dat ik het 20vinden mocht, want het is alleen het woord 21gesproken in eenvoudigheid en uit den overvloed des 22harten3 dat vrucht kan voortbrengen.
23Misschien ga ik dezer dagen weer eens naar Londen 24of Lewisham.4
25Daarjuist heb ik Duitsche les gegeven aan de 26Meisjes van Mr Jones5 en hen na de les de Sneeuwkonin- 27gin van Andersen6 verteld.
28Als het kan schrijf dan per ommegaande of ik komen 29mag; ik was blij met Moe’s laatsten brief.–
30Dezer dagen hoop ik eens een bezoek te gaan 31brengen aan de school van Mr Stokes.– En dan 32hoop ik een paar nieuwe schoenen te koopen om 33mij weer op te maken. Het gezicht uit het raam 34van Uw kamertje zal nu mooi zijn, gij weet ik 35ken dat van ouds.
36Wij hebben veel regen hier tegenwoordig/ dat zal 37bij U ook wel zoo zijn.
38Met Kersmis zal ik 14 dagen of 3 weeken hebben 39om naar Holland te gaan, mocht Anna dan 40ook kunnen komen dan zouden wij misschien zamen 41kunnen gaan.– En nu gaan wij dus zoo langzamer- 42hand den winter weer te gemoet, wordt gij maar 43weer geheel beter tegen dien tijd. Het is toch 44'heerlijk het kersmis is in den winter. O Jongen 45ik verheug er mij zoo op om als het koud zal zijn 46hier en daar rond te gaan te Turnham green.7 47Als ik zoo aan U denk, als aan “een dien 48zijne Moeder vertroost en die waardig is 49'om door zijne Moeder vertroost te worden”,8 ’t is 50om te benijden. Maar word maar spoedig 51beter.
52Gisteren vroeg ik aan Mr Jones om mij te laten 53gaan maar Hij wilde niet toestemmen en 54zeide ten laatste/ schrijf aan je Moeder/ als die het goed- 55vind dan vind ik het ook goed.
72Ik heb lief want de Heer hoort mijne stem, mijne 73smeekingen; want Hij neigt Zijn oor naar mij/ 74dies zal ik Hem al mijne dagen aanroepen_
75De banden des doods hadden mij omvangen, 76en de angsten der hel hadden mij getroffen/ ik vond 77benaauwdheid en droefenis_ Maar ik riep den naam 78des Heeren aan, zeggende: Och Heer bevrijd 79mijne ziel_ De Heer is genadig en regtvaardig 80en onze God is ontfermende. De Heer bewaart de 81eenvoudigen; ik was uitgeteerd doch Hij verlost 82mij. Mijne ziel/ keer weder tot Uwe rust want 83de Heer doet aan U wel. Want Gij o Heer hebt 84mijne ziel gered van den dood, mijne oogen van tranen/ 85mijnen voet van aanstoot. Ik zal wandelen voor het 86aangezicht des Heeren, in de landen der levenden. 87Ik heb geloofd/ daarom sprak ik; ik ben zeer bedrukt 88geweest. Ik zeide in mijn haasten: Alle menschen 89zijn leugenaars. Wat zal ik den Heer vergelden 90voor al Zijne weldaden aan mij bewezen? Ik zal 91den beker der verlossingen opnemen, en den naam des 92Heeren aanroepen. Mijne geloften zal ik den Heer 93betalen. Och Heer zekerlijk ben ik Uw knecht, 94een zoon Uwer dienstmaagd. Gij hebt mijne 95banden losgemaakt_ Ik zal U offeren eene offerande 96van dankzegging en den naam des Heeren aan- 97roepen. Ik zal mijne geloften den Heer betalen/ 98nu in de tegenwoordigheid van al Zijn volk; in de 99voorhoven van het huis des Heeren.10
100Uit de benaauwdheid heb ik den Heer aangeroepen/ 101de Heer heeft mij verhoord/ mij stellende in de ruimte_ 102De Heer is bij mij, ik zal niet vreezen; wat zal een 103mensch mij doen? De Heer is bij mij onder degenen 104die mij helpen. Het is beter tot den Heer toe- 105vlugt te nemen dan op den mensch te vertrouwen.11
106“Hij weet niet wat er geschieden zal.”12 Onze kortzichtigheid 107verlange niet meer te weten dan de Alwijze ons wilde 108bekend maken, en onze afhankelijkheid geve zich kalm 109over aan den Almachtige.– Dat is de dagtekst van 110heden.–13
127Meer rust en meer vrede voor ’t rusteloos hart.
128En nu een handdruk aan U beiden en aan 129de Hr en Jufvr. Roos en aan Willem15 en als 130gij anderen ziet die ik ken. En laat spoedig 131weer eens hooren hoe het gaat en geloof mij
134Wat wilt Gij Heer dat ik doen 135zal16 is eene vraag die wel dikwijls in het 136leven op de lippen komt, en wel dikwijls 137moeten wij vragen/ Och, geef Uw zegen 138op dat wat ik doen zal. Moge dat gebed voor ons verhoord wor- 139den/ Vader ik bid U niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt 140maar dat Gij hen bewaart voor den booze.17 Dat zij zoo.
141Het gebeurde dat wij ons alleen bevonden, mijne Moeder en ik/ 142aan een geopend venster, van waar wij het uitzigt hadden op 143den tuin van het huis waarin wij ons begeven hadden, aan de 144haven van Ostia. Daar wachtten wij, verre van de volksmenigte, 145na de vermoeijenis eener lange reis, het oogenblik van den over- 146togt af. Wij waren alleen, te zamen sprekende met een onuit- 147sprekelijk genot; en terwijl wij het verleden vergaten en geheel 148in de toekomst ons verdiepten, bespraken wij hoe voor de heiligen 149dat eeuwige leven zijn zou wat geen oog gezien, geen oor heeft 150vernomen en dat in niemands hart is opgekomen. En op de vleugelen 151der Liefde gevoerd tot Hem die is wandelden wij in den geest naar 152die hemelstreken, vanwaar de sterren, de maan en de zon hun 153licht ons toezenden. En nog hooger stijgende in onze gedachten, in onze 154woorden, in de bewondering Uwer werken, o Heer, traden wij als buiten ons 155zelven, om de ongeschapen wijsheid te bereiken, die is wat zij geweest 156is, wat zij altijd zal zijn, of liever in welke nooit het geweest zijn 157is of het moeten zijn, maar het zijn alleen, omdat zij eeuwig 158is want het geweest zijn en het moeten zijn sluiten de eeuwigheid 159uit. En terwijl wij zoo spraken in de vlugt onzer gedachten 160naar dat leven, kwamen wij er een enkel oogenblik in den 161geest mede in aanraking, en wij zuchtten en lieten de eerste- 162lingen des geestes gevangen, en daalden weer af tot het ge- 163luid der stem, tot het woord dat begint en eindigt.
164Wij spraken aldus: Als er eene ziel is, in wie de stem des 165vleesches tot stilzwijgen komt, die zich zelve het stilzwijgen 166oplegt, en zich zelven vergetende, den drempel van het 167binnenste overschrijdt; als de laatste stem in het stilzwijgen verloren 168gaat, nadat onze ziel zich verheven heeft tot den oorsprong 169aller dingen, en Hij alleen spreekt, niet door Zijne schepselen 170maar door zich zelven, als Hij tot ons spreekt, Hij alleen 171wien wij in alles beminnen; als Hij tot ons spreekt terwijl alles 172ons ontvlugt en terwijl alle beschouwing eener lagere orde ophoudt 173den beschouwer in zijne stille vreugde verrukt gevangen houdt en 174medesleept; als het eeuwige leven eindelijk gelijk is aan deze vlug- 175tige verrukking die ons nog zuchten doet; is dat niet de be- 176'lofte van dit woord “Ga binnen in de vreugde Uws Heeren”? 177'Zoo waren de gedachten van dit onderhoud.
177*zoo waar 178twee of drie vergaderd zijn in Mijnen naam daar ben 179Ik in het midden van hen.–19
180Daarjuist ontvang ik Pa’s brief. Goddank. God make ons 181broeders.–20
182Al ware het dat ik de talen der menschen en der Engelen 183sprak en de Liefde niet had, zoo ware ik een klinkend me- 184taal of luidende schel geworden. En al ware het dat ik de 185gave der profetie had en wist al de verborgenheden en al de weten- 186schap, en al ware het dat ik al het geloof had zoodat ik bergen 187verzette, en de Liefde niet had/ zoo ware ik niets_ En al ware 188het dat ik al mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde; 189en al ware het dat ik mijn ligchaam overgaf, opdat ik ver- 190brand zoude worden, en had de Liefde niet/ zoo zoude het 191mij geene nuttigheid geven_ De liefde is lang moedig/ 192zij is goedertieren; de Liefde is niet afgunstig; de Liefde 193handelt niet ligtvaardig, zij is niet opgeblazen. Zij han- 194delt niet ongeschikt, Zij zoekt zichzelve niet/ Zij wordt niet 195verbitterd, Zij denkt geen kwaad. Zij verblijdt zich niet
2v:6 196in de ongeregtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid; 197zij bedekt alle dingen, Zij gelooft alle dingen/ zij hoopt alle dingen, 198zij verdraagt alle dingen. De Liefde vergaat nimmermeer, maar 199hetzij profetiën/ zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen zij 200zullen ophouden; hetzij kennis/ zij zal te niet gedaan worden. 201Want wij kennen ten deele en wij profeteeren ten deele. Doch 202wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten 203deele was te niet gedaan worden. Toen ik een kind was, sprak 204ik als een kind, overleide ik als een kind, maar wanneer ik 205een man geworden ben, zoo heb ik te niet gedaan hetgeen eens 206kinds was. Want wij zien nu door eenen spiegel in eene duistere 207rede, maar alsdan zullen wij zien aangezigt tot aangezigt, nu 208ken ik ten deele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik 209gekend ben. Nu dan blijft geloof/ hoop en Liefde, doch de meeste 210van deze is de Liefde.–21
211Als droevig zijnde maar altijd blijde, als getuchtigd 212maar niet gedood.22
214Je vois d’ici une dame. je la vois marcher pensive dans un jardin 215peu étendu, et defleuri de bonne heure, mais abrité comme on 216en voit derrière nos falaises de France ou les dunes de la Hollande_ 217'Les arbustes exotiques sont déjà rentrés dans la serre. Les feuilles 218tombées dévoilent quelques statues qu’on regarde plus volon- 219tiers maintenant que manquent les fleurs. Luxe d’art qui con- 220traste un peu avec la très-simple toilette de la dame, modeste/ 221grave, où la soie noire ou grise s’égaie à peine d’un simple 222ruban lilas. Parée de rien/ on peut le dire/ elle n’en est pas 223'moins élégante. Elégante pour son mari et simple au profit 224des pauvres. Elle atteint le bout de l’allée, se retourne. 225Nous pouvons la voir. Mais ne l’ai-je pas vue déjà aux musées 226d’Amsterdam ou de La Haye. Elle me rappelle une dame de 227Philippe de Champagne qui m’était entrée dans le coeur, si 228candide, si honnête suffisamment intelligente, simple pourtant 229sans finesse pour se demêler des ruses de ce monde. Cette 230femme m’est restée trente ans, me revenant obstinément, 231'm’inquiétant/ me faisant dire: Mais comment se nommait-
232elle? Que lui est-il arrivé_ A-t-elle eu un peu de bonheur? Et 233comment s’est-elle tirée de la vie. Celle-ci me rappelle un 234autre portrait/ un van Dyck, une pauvre femme/ fort blanche/ 235maladive. Le pâle satin de la peau d’incomparable finesse,
236orne un corps souffrant qui mollit. Dans ses beaux yeux 237flotte une grande melancolie, celle de l’âge? des chagrins 238de coeur, du climat aussi peut-être. C’est le regard vague/ 239lointain, d’une personne qui a eu habituellement sous les 240yeux le vaste Ocean du Nord, la grande mer grise/ déserte/ 241sauf le vol du goeland.
243Haar man is bekend in de poorten, als Hij zit met de oudsten 244des lands.25 Het hart Haars’ Heeren vertrouwt op Haar 245zoodat Hem geen goed zal ontbreken_ Zij doet Hem goed en 246geen kwaad/ al de dagen Haars levens. Zij staat op als het nog nacht 247is en geeft haar huis spijze, en Harer dienstmaagden haar bescheiden deel. 248Hare lamp gaat des nachts niet uit. Zij breidt Hare handpalmen 249uit tot den ellendige, en zij steekt Hare handen uit tot den nooddruf- 250tige_ Zij vreest voor Haar huis niet vanwege de sneeuw; want Haar 251gansche huis is met dubbele kleederen gekleed. Sterkte en heerlijkheid 252zijn Hare kleeding; en zij lacht over den toekomenden dag – Zij doet Haren 253mond open met wijsheid; en op Hare tong is de leer der goeddadigheid. Zij 254beschouwt de gangen van Haar huis, en het brood der luiheid eet zij niet_ 255Hare kinderen staan op en noemen Haar welgelukzalig; ook Haar man; en Hij 256prijst Haar zeggende/ Vele dochters hebben deugdelijk gehandeld, maar Gij 257gaat die allen te boven. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid is ijdelheid 258maar eene vrouw die den Heer vreest zal geprezen worden. Geef Haar van de 259vrucht Harer handen, en laat Hare werken Haar prijzen in de poorten_–26 Twee dingen 260heb ik van den Heer begeerd, onthoud ze mij niet, voor ik sterf: Doe ijdelheid en 261leugentaal verre van mij; geef mij armoede noch rijkdom; voed mij met het brood 262mijns bescheiden deels.–27 Het is beter te zijn in het klaaghuis dan in het huis der 263maaltijden. Te treuren is beter dan te lagchen, want door de droefheid des aange- 264zigts wordt het hart verbeterd.–28 Verbind Gij o Heer ons innig aan elkaar en 265laat de Liefde tot U dien band meer en meer versterken29 en laat onze latere dagen 266'zijn digter bij U en daarom beter dan deze_ Eens aan den avond van mijn leven, breng 267ik van zorg en strijden moe/ voor elken dag mij hier gegeven/ U hooger/ reiner loflied toe.30 268Dwing mij niet Heer dat ik U zoude verlaten, om van achter U weder te keeren. Uw volk zij mijn 269volk, en Uw God mijn God.–31
44 heerlijk < Heerlijk
49 worden” < worden
65 Vader — < Vader
176 Heeren”? < Heeren?
177 onderhoud. < onderhoud;
217 rentrés < entrés Corresponding to the original text.
223 et simple < simple Corresponding to the original text.
231 nommait < no[xx]ait Text lost due to paper damage.
266 daarom < d[xx]rom Text lost due to paper damage.