Het is weer Zaturdag en ik schrijf maar weer eens een woordje. Zoo verlangend ben ik om U weer eens te zien, o ik kan er soms zoo naar verlangen. Schrijf toch eens spoedig een woordje hoe het er mee gaat.─
Verleden Woensdag middag deden wij eene mooie wandeling naar een dorp een uur hier van daan, de weg daarheen gaat door de weilanden en velden langs de heggen van meidoorn vol bramen en clematis en hier en daar een hoogen iepenboom. Het was zoo mooi toen de zon onderging achter de grijze wolken en toen de schaduws lang waren en toevallig kwamen wij de school van Mr Stokes tegen1 waar nog verscheidene van de jongens zijn die ik ken.
De wolken bleven hun rooden gloed houden nog lang nadat de zon reeds was ondergegaan en toen het reeds schemerde op de velden en wij in de verte de lantaarns zagen aansteken in het dorp. Dezen morgen ging de zon ook weer mooi op. Ik zie dat iederen morgen als ik de jongens wakker maak.
Gisteren avond deed ik dat boek van Souvestre weer eens open (Le philosophe sous les toits)2 en ik vond daar zulk eene vriendelijke beschrijving van Parijs in, eene zachtmoedige beschrijving; ik schreef die voor Pa en Moe over, gij zult die misschien ook wel mooi vinden:
90 Mai. Les belles soirées sont revenues; les arbres commencent à deplisser leurs bourgeons. les hyacinthes, les jonquilles, les violettes et les lilas parfument les éventaires des bouquetières; le foule a repris ses promenades sur les quais, sur les boulevards. Après dîner, je suis aussi descendu de ma mansarde pour respirer l’air du soir.─
C’est l’heure où Paris se montre dans toute sa beauté. Pendant la journée, le plâtre des façades fatigue l’oeil par sa blancheur monotone, les chariots pesamment chargés font trembler les pavés sous leurs roues colossales, la foule empressée se croise et se heurte, uniquement occupée de ne point manquer l’instant des affaires; l’aspect de la ville a quelque chose d’âpre, d’inquiet et de haletant; mais dès que les étoiles se lèvent, tout change; les blanches maisons s’eteignent dans une ombre vaporeuse; on n’entend plus que le roulement des voitures qui courent à quelque fête; on ne voit que passants flaneurs ou joyeux; le travail fait place aux loisirs. Maintenant chacun respire de cette course ardente à travers les occupations du jour; ce qui reste de force est donné au plaisir! Voici les bals qui éclairent leurs peristyles, les spectacles qui s’ouvrent, les boutiques de friandises qui se dressent le long des promenades, les crieurs de journaux qui font briller leur lanterne. Paris a décidément déposé sa plume, le mètre et le tablier, après la journeé livrée au travail, il veut la soirée pour jouir; comme les maîtres de Thèbes, il a remis au lendemain les affaires sérieuses. J’aime à partager cette heure de fête, non pour me mêler à la gaîté commune, mais pour la contempler. Si la joie des autres aigrit les coeurs jaloux, elle fortifie les coeurs soumis; c’est le rayon de soleil qui fait epanouir ces deux belles fleurs qu’on nomme la “confiance” et l’“espoir”.
Habituellement, la perspective qui s’ouvre devant ma fenêtre me ravit. C’est un chevauchement de toits dont les cimes s’entrelacent, se croisent, se superposent, et sur lesquels de hautes cheminées dressent leurs pitons. Hier encore je leur trouvais un aspect Alpestre, et j’attendais la première neige pour y voir des glaciers; aujourd’hui je n’aperçois que des tuiles et des tuyaux de poêle. Les pigeons qui m’aidaient à mes illusions agrestes ne me semblent plus que de miserables volatiles qui ont pris les toits pour bassecour; la fumée qui s’élève en legers flocons, au lieu de me faire songer aux soupiraux du Vesuve, me rappelle les preparations culinaires et l’eau de vaisselle, enfin le telegraphe que j’aperçois de loin sur la vieille tour de Montmartre, me fait l’effet d’une ignoble potence dont le bras se dresse au-dessus de la cité.─3
Terwijl ik bezig was U te schrijven werd ik bij Mr Jones geroepen, en die vroeg of ik lust had voor hem naar Londen te wandelen om geld voor hem te ontvangen. En toen ik s’avonds terug kwam, gelukkig daar was een brief van Pa met tijding van U! Wat was ik graag bij Ulieden, bij Pa en bij U,6 jongen. En Goddank het wat beter gaat al zijt Gij nog zwak. En gij zult er naar verlangen om Moe te zien ook en nu ik hoor dat Gij met Moe mede naar huis gaat denk ik aan woorden in Conscience,
J’ai été malade: Mon esprit était fatigué, mon âme désenchantée, mon corps souffrant. Moi, que Dieu a doué au moins d’énergie morale et d’un vaste instinct d’affection, je tombais dans l’abîme du plus amer decouragement et je sentais avec effroi un poison mortel se glisser dans mon coeur rétréci. J’ai passé trois mois dans la Bruyère;─ Vous savez, cette belle contree où l’ame rentre en elle-même et jouit d’un délicieux repos; où tout respire le calme et la paix; où l’âme, en présence de la creation immaculée de Dieu, secoue le joug des convenances, oublie la société et se dégage de ses liens avec la vigueur d’une jeunesse renaissante; où chaque pensée revêt la forme de la prière; où tout ce qui n’est pas en harmonie avec la fraiche et libre nature sort du coeur. Oh! là, l’âme fatiguée rencontre la tranquilité; là l’homme épuisé retrouve une force juvenile. Ainsi se sont passés mes jours de maladie, jours d’indicible jouissance pour mon âme: sourire au soleil quand, dans toute sa majesté, il lance au-dessus de l’horizon ses premiers rayons; epier la nature qui s’éveille et surprendre les premiers accents de l’hymne magnifique qu’elle adresse au ciel; parcourir bruyères et forêts; interroger mon âme ─ et penser ─ scruter et admirer la vie des plantes et des animaux, aspirer l’air pur à pleins poumons, s’arrêter, poursuivre sa route, revenir sur ses pas, et parler tout haut dans la solitude; rêver de choses splendides:
de Dieu, de l’avenir, de notre Flandre si chère, de paix et d’amour.─ Et le soir donc! Etre assis sous le large manteau de la cheminée, les pieds dans la cendre, l’oeil fixé sur une étoile, qui là-haut m’envoie son rayon par l’embouchure de la cheminée, comme pour m’adresser un appel; ou bien, plongé dans une vague rêverie, regarder le feu, voir les flammes naître, s’élever, haleter, pétiller, se supplanter l’une l’autre comme par envie, pour lêcher la marmite avec leurs langues de feu,─ et songer que c’est là la vie humaine: naître, travailler, aimer, grandir et disparaître.... Là-haut, la fumée couronne la cheminee de son leger panache; rien de plus ne sort de ce bruit, de ce petillement, de cette ardeur.─7
Mr Jones heeft mij beloofd dat ik niet zoo veel meer zoude hoeven te onderwijzen maar dat ik in zijne gemeente zou mogen werken voortaan, om de menschen te bezoeken, met hen te spreken enz. God geve er Zijn zegen op. Vader ik bid U dat Gij mij niet uit de wereld wegneemt maar dat Gij mij bewaart voor den booze.─8
Nu vertel ik U nog van mijne wandeling naar Londen. s’morgens om 12 uur ging ik van hier en tusschen 5 en 6 uur was ik waar ik zijn moest en deed den brief aan Pa en Moe daar op weg op de post.
Toen ik in de buurt van de stad kwam waar de meeste schilderijwinkels zijn, in de buurt van het Strand, ontmoette ik veel bekenden; het was juist het etensuur en dus waren er veel op straat van de zaken komende of teruggaande. Vooreerst ontmoete ik een jong dominé die hier eens preekte en met wien ik toen kennis maakte, daarna de bediende van Mr Wallis en toen een van de Heeren Wallis zelf, in der tijd kwam ik daar wel een enkelen keer aan huis, nu heeft hij reeds twee kinderen,9 en toen kwam ik Mr. Reid10 en Mr. Richardson11 tegen, dat zijn toch reeds oude vrienden. Verleden jaar om dezen tijd was Mr. Richardson te Parijs en wandelden wij zamen naar Père la Chaise.12 Daarna ging ik naar v. Wisselingh waar ik de schetsen voor twee kerkramen zag.13
In het midden van het eene raam het portret van eene bejaarde dame, o zoo’n nobel gezicht met de woorden “Uw wil geschiede”14 er boven, in het andere raam het portret van hare dochter met de woorden, Het geloof is een vasten grond der dingen die men hoopt en een bewijs voor de dingen die men niet ziet.15 Daar, en in de zaak van Messrs G.&Cie16 zag ik mooie schilderijen en teekeningen, het is zoo’n diep genot om door de kunst zoo telkens aan Holland herinnerd te worden.
In de City17 ging ik nog naar Mr Gladwell18 en naar de St Pauls kerk. En van de City naar het andere eindje van Londen, daar bezocht ik een jongen die in der tijd van de school van Mr. Stokes, wegens ziekte, was vandaan gegaan en vond hem geheel beter, in de straat. Toen naar de plaats waar ik het geld voor Mr. Jones moest ontvangen. Die voorsteden van Londen hebben eene eigenaardige schoonheid; tusschen de kleine huisjes en tuinen zijn open plekken met gras begroeid en meestal met eene kerk of school of armhuis tusschen de boomen en struiken in het midden en het kan daar zoo mooi zijn als de zon rood ondergaat in den fijnen avondmist. Gisteren avond was het zoo en later had ik wel gewild gij die Londensche straten eens gezien hadt toen het begon te schemeren en de lantaarns werden aangestoken en allen en alles naar huis ging, aan alles kon men merken dat het Zaturdag avond was en in al dat gewoel was vrede, men voelde als het ware de behoefte aan en de blijdschap over den naderenden Zondag. O die Zondagen en wat er gedaan en gewerkt wordt op die zondagen, het is zoo’n verkwikking voor die arme buurten en woelige straten. In de City was het donker maar het was eene mooie wandeling langs die reeks van kerken waar men langs komt. Digt bij het Strand vond ik een omnibus die mij een heel eind verder bragt, het was reeds vrij laat. Ik kwam voorbij het kerkje van Mr Jones19 en zag in de verte nog een ander waar zoo laat nog licht brande, ik ging daarop af en vond dat het een zeer mooi Roomsch kerkje20 was waar een paar vrouwen baden. Toen kwam ik in dat donkere park waarover ik U reeds schreef21 en vandaar zag ik in de verte de lichten van Isleworth en de kerk met de klimop en het kerkhof met de treurwilligen aan den kant van de Theems.
Nu Theo word spoedig beter en lees dezen brief eens als Moe bij U zit omdat ik in gedachten zoo graag bij U beiden zou zijn. Ik ben toch zoo blij dat Mr. Jones beloofd heeft mij in zijne gemeente werk te geven, en ik langzamerhand zal vinden wat goed is. Wij moeten daar naar zoeken maar God moet helpen en doet dat ook, daar is geen leven dat Hij niet heiligen en bezielen kan. Moge ook ik het ondervinden “dat dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig dat Christus is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken”22 en bruikbaar en betrekkelijk goed doende.
Ik verlang soms zoo naar U. Een hartelijken handdruk aan U en geef gij Moe een hand voor mij als Zij bij U zit. à Dieu.
Uw zoo liefh. broer
Vincent
à Dieu. Moge God mij geven genade te vinden in de oogen van mijn Vader en Moeder en in de oogen van wie zullen na mij komen. En nu, mijn jongen, nog een woord aan U. Zoo wie zich begeeft in Christenomgeving en Christenwerk zoekt en doet zoo goed en zoo kwaad als hij kan, die zal spoedig zich op een weg voelen die hij gaan moet of hij wil of niet en zal uitroepen in zielsangst, God helpe mij, ik kan niet anders, en God hoort dien roep en God is een machtiger hulp in het leven dan aller menschen en wereld hulp.
Looft den Heer want Zijne goedertierenheid is in eeuwigheid.
Dat zulks de bevrijden des Heeren zeggen, die Hij bevrijd heeft. Die in de woestijn dwaalden in eenen weg der wildernis, die geene stad ter woning vonden: Zij waren hongerig, ook dorstig, hunne ziel was in hen overstelpt.─
Doch als zij riepen tot den Heer, in de benaauwdheid die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hunne angsten. En Hij leidde hen op eenen regten weg, om te gaan tot eene stad ter woning.
Hij voerde hen uit de duisternis en Hij brak hunne banden. Want Hij heeft de koperen deuren gebroken en de ijzeren grendelen in stukken gehouwen. Hij zond Zijn woord uit en heelde hen en verloste hen uit hunne kuilen.
Die met schepen de zee bevaren, die zien de groote werken des Heeren en Zijne wonderwerken in de diepe wateren.─
Als Hij spreekt doet Hij eenen stormwind opstaan, die hare golven omhoog heft. Zij rijzen op naar den Hemel, zij dalen neder tot in de afgronden; hunne ziel versmelt van angst. Zij dansen en waggelen als een dronken man en al hunne wijsheid wordt verslonden. Doch als zij riepen tot den Heer, in de benaauwdheid die zij hadden, zoo voerde Hij hen uit hunne angsten. Hij doet den storm stilstaan, zoodat hunne golven stilzwijgen. Dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij hen tot de have hunner begeerte geleid heeft.
Hij brengt de nooddruftige in een hoog vertrek. De opregten zien het en zijn verblijd.─23
Protégez-moi mon Dieu car ma barque est si petite et Ta mer est si grande.25
Only they that brave its dangers know the secret of the sea, understand its mystery.26
Morgen hoop ik voor de tweede maal eenig geld te ontvangen in mijn nieuw werk, en daarvoor een paar nieuwe laarzen te koopen en een nieuwen hoed. En dan als God wil “ons maar weer opmaken”.27
Veel groeten aan allen bij Roos en aan allen die ik ken, vooral aan allen bij de Hr Tersteeg en v. Stockum en Haanebeek.
Vertel eens aan Moe het zoo heerlijk was een paar door Haar gebreide sokken aan te trekken na dien togt naar Londen.
In de Londensche straten verkoopt men overal ruikende viooltjes, die bloeijen hier tweemaal s’jaars. ik kocht er van voor Mrs Jones om mijne pijp te vergoeden die ik nu en dan hier rook, vooral s’avonds laat in de speelplaats. Maar de tabak is nog al zwaarmoedig hier.