1r:1
1Isleworth 3 October 1876.

40Sometimes hearts that are drooping
41Grow full to the o’erflowing
42And theij that behold it
43Do wonder and know not
44That God at their fountains
45Far off has been raining.─1

2Beste Theo,
3Van huis hoorde ik dat Gij ziek zijt.2 Mijn jongen
4wat was ik graag bij U. Gisteren avond wandelde ik
5naar Richmond en den heelen weg over dacht ik aan
6U/ het was een mooien grijzen avond, Gij weet ik daar
7iederen Maandag avond heen ga/ naar de kerk van
8de Methodisten,3 gisteren avond sprak ik nog een paar
9woorden over “Niets behaagt mij dan in Jesus Christus
10en in Hem behaagt mij alles”.4
11Maar wat zou ik graag bij U zijn, och, waarom zijn
12wij allen zóó verspreid, maar wat zullen wij er
13aan doen.─
14Hierbij stuur ik U een brief van de Tantes te
15Zundert. Gij weet dat Tante Bet zich zoo be-
16zeerd heeft,5 ik schreef hen dat Gij en ik
17zoo mogelijk met kersmis eens naar Zun-
18dert zouden komen wandelen.
19Hierbij schrijf ik een paar van de Psalmen over/
20Gij zult die misschien wel willen lezen dezer dagen.─
21Schrijf eens spoedig een woordje als Gij kunt.
22Verleden Zaturdag voor 8 dagen maakte ik een
23langen tocht naar Londen en ik hoorde daar
24spreken van eene betrekking die misschien voor
25het vervolg wel iets zou kunnen zijn. De predikan-
26ten in plaatsen aan Zee zooals b.v. Liverpool
27en Hull hebben dikwijls behoefte aan hulppredikers
28die verschillende talen spreken kunnen om te wer-
29ken onder de zeelui en onder de vreemdelingen, en
30ook om zieken te bezoeken. Aan zulk eene betrek-
31king zou ook een salaris zijn verbonden.
32Dien morgen ging ik vroeg hier van daan, 4 uur,
33dien nacht was het mooi in het park hier,6 met
34de donkere lanen van iepenboomen en den natten
35weg er door en de grijze regenlucht boven alles, en
36in de verte onweerde het. Toen het licht werd was ik in
37Hydepark en daar vielen de bladeren reeds van de boomen
38en de wilde wingerd was zoo prachtig rood tegen de huizen
39en het mistte. Om 7 uur was ik te Kennington en rustte daar  1r:2
46wat uit in de kerk waar ik vroeger zoo menigen Zondag
47avond geweest ben.7 Te Londen ben ik bij den een en ander
48geweest en ook nog in de zaak van Messs Goupil & Cie
49en daar zag ik de teekeningen die van Iterson medebragt
50en het was een genot de Hollandsche steden en weilanden
51zoo weer eens te zien. Dat schilderij van Artz/ die molen
52aan de trekvaart/8 vind ik al heel mooi. Gij hebt toch
53ook wel een mooi leven voor U Theo, houd U ferm,
54en er zal veel licht voor U komen.─ Is v_ Iterson
55reeds weer terug? ik was toch zoo blij hem weer eens
56te zien, hij brengt voor U mede “de wijde wijde wereld”/9
57lees dat maar eens dezer dagen/ vooral de eerste
58hoofdstukken zijn zoo mooi en zoo waarlijk eenvoudig_10
59En lees ook maar eens in Longfellow b.v.

60I see the lights of the village
61Gleam through the rain and the mist
62And a feeling of sadness comes o’er me
63That my soul cannot resist

64A feeling of sadness and longing
65That is not akin to pain
66'And resembles sorrow only
67'As the mist resembles the rain

68Come read to me some poem
69Some simple and heartfelt lay
70That shall soothe this restless feeling
71And banish the thoughts of day.

72Not from the grand old masters
73Not from the bards sublime
74Whose distant footsteps echo
75Through the corridors of time

76Read from some humbler poet,
77Whose songs gushed from his heart
78As showers from the clouds of summer
79Or tears from the eyelids start.

80Who through long days of labour
81And nights devoid of ease,
82'Still heard in his soul the music
83Of wonderful melodies

84Such songs have power to quiet
85The restless pulse of care
86And come like the benediction
87That follows after prayer.11

88O mijn ziel wat buigt ge U neder
89Waarom zijt ge in mij ontrust
90Voed het oud vertrouwen weder
91Zoek in s’Hoogsten lof Uw lust
92s’Heeren goedheid zal uw druk
93Eens verwiss’len in geluk
94Hoop op Hem/ sla ’t oog naar boven
95Want ik zal mijn God nog loven.12

96Als v. Iterson U dat Engelsch
97gezangboekje heeft gegeven/
98lees dan eens No 14.13
99'En nu jongen/ een handdruk in gedachten aan U en een
100aan Oom Jan, à Dieu, jongen houd U ferm en word
101spoedig beter, en schrijf eens spoedig hoe het gaat en
102stuur dan den brief van de Tantes terug, die arme
103Tante Bet, wat zijn wij toch oude vrienden. O dat Zun-
104dert/ de gedachte daaraan is soms bijna al te sterk.
105à Dieu, jongen, God make ons meer en meer
106broeders en verbinde ons innig aan elkaar en
107moge de Liefde tot Hem dien band meer en
108meer versterken_14 Groet oom Jan recht hartelijk/
109van Pa hoorde ik het Willem en Johan15 zoo goed gaat.
110Groet ook allen bij Roos van

111Uw zoo liefh. broer
112Vincent.

113Parijs zal nu ook mooi zijn in den herfst/
114verleden jaar gingen Gladwell en ik
115Zondags naar zooveel vrienden
116en kerken toe als wij konden/ wij gingen
117s’morgens uit en kwamen eerst laat terug.
118Notre Dame is zoo prachtig mooi in den
119herfst s’avonds tusschen de kastanjeboomen_
120Maar er is iets in Parijs dat nog
121mooier is dan den herfst en de
122kerken, en dat zijn de armen daar.
123Ik denk soms aan menigeen ginder.
 1v:3
124Psalm 23

125De Heer is mijn Herder/ mij zal niets ontbreken. Hij doet
126mij nederliggen in grazige weiden. Hij voert mij zachtkens
127aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijne ziel; Hij leidt
128mij in het spoor der geregtigheid om Zijns naams wil.
129Al ging ik ook door een dal der schaduwe des doods, ik zou
130geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw
131staf/ zij vertroosten mij. Gij rigt de tafel toe voor mijn aan-
132gezigt; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker
133is overvloeijende. Immers zullen mij het goede en de wel-
134dadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het
135'huis des Heeren blijven in lengte van dagen.─

136Psalm 91.

137Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal
138vernachten in de schaduw des Almagtigen.
139Ik zal tot den Heer zeggen: mijne toevlugt en mijn burg!
140mijn God op wien ik vertrouw! Want Hij zal U redden
141van den strik des vogelvangers, van de zeer verderfelijke
142pest. Hij zal U dekken met Zijne vleugelen, en onder
143Zijne vleugelen zult Gij betrouwen; Zijne waarheid
144is eene rondas en beukelaar. Gij zult niet vreezen voor
145den schrik des nachts, voor den pijl die des daags vliegt_
146Voor de pest die in de donkerheid wandelt, voor het ver-
147derf dat op den middag verwoest. Aan Uwe zijde
148zullen er duizend vallen, en tienduizend aan Uwe
149regterhand; tot U zal het niet genaken. Alleenlijk
150zult Gij het met Uwe oogen aanschouwen! en gij
151zult de vergelding der goddeloozen zien. Want Gij
152Heer zijt mijne toevlugt! den Allerhoogste hebt Gij
153gesteld tot uw vertrek.
154U zal geen kwaad wedervaren, en geene plaag zal
155uwe tent naderen. Want Hij zal zijne Engelen bevelen,
156dat zij U bewaren in al Uwe wegen. Zij zullen U op de
157handen dragen, opdat gij uwen voet aan geen steen stoot.
158Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult
159den jongen leeuw en den draak vertreden.
160Dewijl hij Mij zeer bemint/ spreekt God, zoo zal Ik hem
161uithelpen; Ik zal hem op eene hoogte stellen want hij kent
162Mijnen naam. Hij zal Mij aanroepen en Ik zal hem
163verhooren; in de benaauwdheid zal Ik bij hem zijn; Ik
164zal er hem uittrekken, en zal hem verheerlijken.
165Ik zal hem met lengte van dagen verzadigen, en Ik zal
166hem mijn heil doen zien_

 1v:4
167Psalm 121.

168Ik hef mijne oogen op naar de bergen, vanwaar
169mijne hulp komen zal.─
170Mijne hulp is van den Heer die Hemel en
171aarde gemaakt heeft. Hij zal uwen voet niet
172laten wankelen, Uw bewaarder zal niet sluimeren.
173Zie de bewaarder Israels zal niet sluimeren noch
174slapen.
175De Heer is Uw bewaarder, de Heer is uwe schaduw,
176aan Uwe regterhand.
177De zon zal U des daags niet steken, noch de maan
178des nachts.
179De Heer zal U bewaren van alle kwaad, Uwe ziel
180zal Hij bewaren.
181De Heer zal Uwen uitgang en Uwen ingang bewaren
182van nu aan tot in eeuwigheid.─

183Daar is eene stem gehoord in Rama, eene klagt/ een zeer
184bitter geween; Rachel weent over hare kinderen: zij weigert zich
185te laten troosten over hare kinderen, omdat zij niet zijn_
186Zoo zegt de Heer: Bedwing Uwe oogen van tranen en uwe
187stem van geween, want er is loon voor Uwen arbeid; want zij
188zullen uit des vijands land wederkomen.─16 Maar dit is het
189verbond dat Ik maken zal, spreekt de Heer: Ik zal mijne wet in
190hun binnenste schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij
191zullen Mij tot zonen en dochteren zijn: En zij zullen niet
192meer een iegelijk zijnen naaste en een iegelijk zijnen broeder
193leeren/ zeggende “Kent den Heer” want zij zullen Mij allen
194kennen van hunnen kleinste af tot hunnen grootste toe/
195spreekt de Heer.─ Want Ik zal hunne ongeregtigheid vergeven en
196hunne zonde zal ik niet meer gedenken.─17

197Ik weet aan Wien ik mij vertrouwe
198Al wisselen ook dag en nacht
199Ik ken de rots waarop ik bouwe
200Hij feilt niet die Uw heil verwacht
201Eens aan den avond van mijn leven
202Breng ik van zorg en strijden moe
203voor elken dag mij hier gegeven
204U hooger reiner loflied toe.18

205Vader onder al mijn nooden
206Vader onder heil en straf
207Vader ook in ’t rijk der dooden
208Vader ook in ’t zwijgend graf
209Waar ik ooit verandring schouwe
210Gij o God houdt eeuwig stand
211Ook mijn stof rust op Uw trouwe
212Sluimert in Uw vaderhand.19
213Welk een ramp mij hier ook nader’
214’k Vind in U mijn rustpunt weer
215Gij zijt in Uw Zoon mijn Vader
216Wat verander’ wat verkeer’.20

217The light of stars.21

218The night is come but not too soon;
219And sinking silently,
220All silently the little moon
221Drops down beneath the sky.

222There is no light in heaven and earth
223But the cold light of stars;
224And the first watch of night is given
225To the red planet Mars.

226Is it the tender star of love?
227The star of love and dreams?
228Oh no, from that blue tent above,
229A hero’s armour gleams

230And earnest thoughts within me rise,
231When I behold afar,
232Suspended in the evening skies,
233The shield of that red star

234O star of strength, I see thee stand
235And smile upon my pain
236Thou beckonest with thy mailed hand
237And I am strong again

238Within my breast there is no light,
239But the cold light of stars;
240I give the first watch of the night
241To the red planet Mars.

242The star of the unconquered will,
243He rises in my breast
244Serene and resolute and still,
245And calm and selfpossessed.

246And thou, too, whosoe’er thou art
247That readest this brief psalm
248As one by one thy hopes depart
249Be resolute and calm.

250O fear not in a world like this
251And thou shalt know ’ere long
252Know how sublime a thing it is
253To suffer and be strong.

254t’Hijgend hert der jagt ontkomen
255Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
256Van de frissche waterstroomen
257Dan mijn ziel verlangt naar God
258Ja mijn ziel dorst naar den Heer
259God des levens ach wanneer
260Zal ik nadren voor Uw oogen
261In Uw huis Uw naam verhoogen_22

262Lees eens Jesaja 53.


40-45 Sometimes [...] raining.─ < Added later between date and l. 3; considered as the beginning of the letter.
66 resembles < ressembles
67 resembles < ressembles
82 his < their Corresponding the original text.
99 handdruk < handruk
113-123 Parijs [...] ginder < Written crosswise in the left margin.
135 in lengte < lengte Corresponding the original text.
top