Dank voor Uw brief van heden morgen.─ Er zijn uren en dagen en tijden in het leven waarin God als het ware zijn aangezicht verbergt,1 maar voor hen die God liefhebben zijn ook die tijden, die droevige tijden, niet geheel zonder God, maar als vol profetieen voor de toekomst en vol stemmen uit het verleden: “tot hiertoe heeft de Heer U gebragt”,2 “voed het oud vertrouwen weder”.3
Mochten U soms dingen gebeuren waarop Gij niet gerekend hadt, versterk dan in U de droefheid naar God4 en de stem: “Abba Vader”.5
Het was een herfstdag en ik stond op de stoep van de school van den Heer Provily6 het rijtuig waarin Pa en Moe naar huis reden na te kijken.
Dat geele karretje zag men in de verte op den langen weg, nat na den regen, met dunne boomen aan weerskanten, die door de weilanden heenloopt. De grijze lucht boven alles, spiegelde in de plassen. En een dag of 14 later stond ik op een avond in een hoek van de speelplaats toen men mij kwam zeggen dat er iemand was die naar mij vroeg en ik wist wie het was en een oogenblik later viel ik mijn Vader om den hals. Wat ik voelde, zou het niet geweest zijn “Omdat gij kinderen zijt heeft God den geest Zijns zoons in uwe harten uitgezonden, die in ons roept ‘Abba Vader’”.7 Het was een oogenblik waarop wij beiden voelden dat wij een Vader in de hemelen hebben; want ook mijn Vader zag naar boven en in zijn hart was eene grootere stemme dan de mijne die riep: “Abba Vader”.
Tusschen dat oogenblik en heden liggen de jaren der vreemdelingschappen.─8 Daar is een woord dat met ons medegaat en als het ware met ons opgroeit ─ dat is, Droevig maar altijd blijde.─9 Daar is het gebed eener Moeder voor Hare kinderen dat zeer machtig is, want het gebed van eene rechtvaardige vermag veel:10
Vader ik bid U niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt maar dat Gij hen bewaart voor den booze.─11
Daar is eene trouwe Vaderhand die ons zegende toen wij het ouderlijk huis verlieten.─
En dan jongen, ik zei het reeds vroeger, daar is het sterk verlangen naar de dagen waarin Hij de ongeregtigheden der jeugd12 niet meer gedenken zal. Wie heeft lust in grijze haren?
Zoover het Oosten is van het Westen, zoo ver doe Ik uwe overtredingen van u.13 Al waren Uwe zonden als scharlaken, Ik zal ze wit maken als sneeuw.14
Zoo wie niet haat zijn eigen leven die kan Christus’ discipel niet zijn.15 Dit stuurde Pa mij eens,
Mijn Meester grijp mijn hand, en toon mij Uw banier
Ik stond alleen ─ en viel: nu gaan wij zamen
’k Bezweek, Gij strijdt mij voor, en ’k zegevier.─
Eerst nu voel ik mij sterk, nu ik mij zwak gevoele
Onmachtig in mij zelf, Almachtig in den Heer!
De zonde lokke, de booze hartstocht woele,
Gij, God in mij! werpt elken vijand neer.─
Ik ben bedroefd, maar ’t is een goddelijke smarte
Een nachtwolk ─ maar omzoomd met hemelsch morgenrood
Ik ween, o God! maar met de vreugd in ’t harte
Ik buig het hoofd ─ maar Vader in Uw schoot.─
Wie heeft lust in grijze haren? Wie ziet er achter heen even als Felix Holt achter het woord mislukking?17
Wie ziet dat dan wanneer het eerste leven, het leven van de jeugd en jongelingsjaren, dat leven van wereldvreugde en ijdelheid, tegen wil en dank, verdort, en het zal verdorren even als de bloesem van de boomen afvalt, er een ander leven krachtig opschiet, het leven van de liefde tot Christus die dringt18 en der droefheid naar God die onberouwelijk is.19 hoe wij dan in onze diepe afhankelijkheid van God, en in het duidelijk en levendig gevoel daarvan meer genade vinden in Zijne oogen,20 die te rein zijn dan dat zij het kwade zien zouden,21 en Hij ons dan, in onze zwakheid veiliger kan en wil toevertrouwen, Zijn heiligen Geest die levend maakt22 en dringt tot goede werken.─23 Wie heeft er lust in het verdere leven? Wie heeft lust in grijze haren, wie heeft lust in droevig maar altijd blijde,24 getuchtigd maar niet gedood tot “stervende maar zie wij leven”25 toe. Wie heeft lust in vallen: en weer opstaan met langmoedigheid en zachtmoedigheid.─26 Wie heeft lust in het groen van de mastboomen en ceder en klimop en hulst en mos in den winter.─ Dor hout geeft meer warmte, helder vuur en licht, als het aangestoken wordt, dan het groene.─ Daar is in de Liefde geene vrees maar de volmaakte liefde sluit de vrees buiten.─27
Laat ons Liefde hebben onder elkander opdat God onze Liefde vermeerdere en versterke34 en heb liefde om U heen en als er soms geen menschen zijn die gij genoeg lief kunt hebben, heb dan de stad lief waar Gij woont, gelijk gij ook doet, heb ik Parijs en Londen niet lief al ben ik een kind van de mastbosschen en van dat strand te Ramsgate.─
En tracht de armen te behagen35 en genade in hunne oogen te vinden.─36
“Versterk Uw hart”.37 “Omdat Gij kinderen zijt, heeft God den geest Zijns Zoons in onze harten uitgezonden die in ons roept ‘Abba Vader’”.38
Zoo wie niet heeft liefgehad heeft God niet gekend want God is Liefde.39 En dit is het eeuwige leven, God te kennen en Christus dien Hij gezonden heeft.40 Daar is in de liefde geene vrees.─41
In het huis mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zou ik het u niet gezegd hebben.42
En nogtans ben ik niet alleen maar de Vader is met mij.43 Het is beter op den Heer te betrouwen dan op de menschen.44 Het is beter te vallen in de handen des Heeren dan in de handen der menschen.─45
Laat Christus zijn het middelpunt van uw verlangen, den Trooster van ’t ontrust gemoed.─46
“Versterk uw hart”47 ook in dezen zin: eet uw brood in eenvoudigheid des harten,48 ik ten minste doe dat, ik kan niet anders, God helpe mij, indien er gevaar is in dat te doen; “Vader in Uwe handen beveel ik mijn hart”,49 eet uw brood maar leef eenvoudig, en rook uw pijp, dat doe ik ook als ik tabak heb en wandel, dat doe ik ook als ik er nu en dan eens uit kan breken. “En wentel Uwen weg op den Heer Hij zal het maken”.50
“Versterk uwe Liefde”. Wat is toch die Liefde waar van Paulus spreekt? wat zijn toch die wonderbare woorden? die ook Gij kent, 1 Cor. XIII.─51 die Liefde is het leven in Christus, die liefde is onze Moeder, al het goede der aarde behoort haar toe, want alles is goed met dankzegging genoten,52 maar zij strekt zich uit veel verder dan tot dat goede der aarde. Haar behoort toe een dronk uit de beek op eene wandeling of uit een fontein in de heete straten van Londen en Parijs, haar behoort ook toe “Ik zal uw bed maken in ziekte”,53 “gelijk een dien zijne Moeder vertroost zal ik u troosten”,54 haar behoort ook toe de trouwe tot in den dood in Christus die ons kracht geeft tot alles.─55 Daar is een vriend die zich vaster klemt dan een broeder.56
“Versterk uwe hoop” want er is veel goeds in het leven, wien Christus liefheeft, voor dien is de wereld wat zij is, en alle dingen worden hem als het ware toegeworpen.57 Wel is het waar dat veel vreugde reeds achter ons ligt en veel waarop wij vroeger ons verheugden in voorbaat en zoo er ook nog misschien veel vreugde vóór ons ligt, wij hebben het reeds gezien “de wereld gaat voorbij en al hare heerlijkheid”.58 En zoo het waar is:
I’ve found a joy in sorrow, a secret balm for pain
A beautiful tomorrow of sunshine after rain
I’ve found a branch of healing near every bitter spring A whispered promise stealing o’er every broken string,59
zoo is het ook waar dat er geene vreugde is zonder ongenoegzaamheid.
Sorrow is better than joy60 and it is better to go to the house of mourning than to the house of feasts,61 for by the sadness of the countenance the heart is made better.62
Ik voor mij wil trachten naar de Liefde voor Christus en naar het werken voor Hem in mijn leven, al mislukt het en al val ik, zoo zal daar toch altijd nog overblijven het van verre staan64 en eene zucht naar boven uit de ellende van beneden.─ Maar ik wil zoeken het geloof en de Liefde en blijven vragen om Gods geest onder alle omstandigheden.─
Dit nu is mijne gelofte aan den Heer mijn God en mijne rots.65 Als ik verlaten ben66 dan ben ik verlaten maar Hij is trouw en heeft lief met eene eeuwige Liefde en geeft ons de begeerte van ons hart te zijn Evergreen.
Lees eens in de profetien van Jesaja en Jeremia, Jes. 9, 11, 35; Jes. 40, 42, 43, 44, 45:2 en volgende verzen, 49, 53, 55, 58, 61, 63, 65;67 Jer. 3, 17, 30, 31.
De Heer is uw bewaarder, Hij is uwe schaduw aan uwe regterhand.68 Bij Hem zijn uitkomsten tegen den dood,69 bij Hem is het eeuwige leven.70
Mijn jongen, er zullen dagen komen waarop wij niet meer zullen gelooven omdat wij het hebben hooren zeggen maar waarop wij het zullen weten en gevoelen en liefhebben. Dan zullen wij ontroerd71 worden wanneer wij den naam van God hooren uitspreken even als wij ontroerd worden wanneer wij onzen vader weerzien na lang van huis te zijn geweest.
En broeders en zusters en kinderen van de pastorie zullen wij allen zijn, als van nieuws, en in menigerlei zin.─
Laat ons voortgaan in het leven zoolang onze beenen ons dragen, al wordt ook de voet moede, en de verdrukking groot, en al suist het oor ook van het geruisch der wereld dat het reeds zooveel jaren lang hoorde, en al is het geheele hoofd moe, en den gang zwaar, laat ons voortgaan in het leven omdat onzen Vader en onze Moeder ons zeggen “ga voort en zie niet om” en als wij kunnen weldoen onder het voortgaan,72 laat ons het niet nalaten; maar toch is het meer ons hart dan ons werk dat God begeert. Pa en Moe zeggen “ga voort” en zij hebben ons lief, zei Pa niet, mijn jongen gij weet immers wel dat ik mijn laatste hemd voor u zou geven.─ Laat ons voortgaan zoolang de beenen ons dragen willen (en gij zult het ondervinden dat God den moede kracht geeft en versterkt hem die geene krachten heeft,73 dat God ondersteunt.) want daar is grooter Liefde in het verschiet, daarom hebben wij lust en vertrouwen in dat verdere leven.
Een handdruk in gedachten, het is reeds laat, à Dieu.
Uw zoo liefh. broer
Vincent
Nu Broêr dit is een pennevrucht en een hartevrucht.
Mijn oog, o ween niet meer, maar houdt uw tranen in
Mijn ziele treur niet meer, maar bidt, maar bidt, mijn ziel.─74
Gaat Gij wel eens naar het Avondmaal.75 Zoo wie gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van noode maar die ziek zijn.76
Wees niet bang om s’avonds als Gij wandelt en er niemand in de buurt is eens een psalm te zingen: t’Hijgend hert der jagt ontkomen,78 of O mijn ziel wat buigt ge u neder,79 of Middelpunt van ons verlangen,80 of Ik weet aan Wien ik mij vertrouwe.─81
De jaren tusschen 20 en 30 zijn vol gevaren van allerlei aard, vol groote gevaren, ja gevaren voor zonde en dood maar ook vol licht en troost van God. al worstelende zult Gij boven blijven82 en als zij voorbij zijn zult Gij er met weemoed aan terugdenken en zeggen, t’was toch wel een goede tijd.─
Groeten bij Roos, Haanebeek, Tersteeg, Borchers, Carolien83 en Mauve.
Als gij kunt stuur dan aan Moe op haar verjaardag een Carte de visite Nr 669, L’enfant prodigue van Scheffer.84