Hierbij een woordje voor den Heer Tersteeg, de laatste keer ik hem schreef was ik nog in Parijs en het was tijd weer eens te schrijven; wij hebben elkander sedert ik den Haag verliet toch altijd in het oog gehouden.─1
Het is een prachtigen morgen, de zon schijnt door de groote accaciaboomen op de speelplaats en glinstert op de daken en vensters die men achter den tuin ziet, er zijn reeds herfstdraden in den tuin en het is frisch s’morgens en de jongens draven op en neer om zich warm te loopen. Van avond, in hunne slaapkamer, hoop ik hen de geschiedenis van Johannes en Theagenes2 te vertellen. Ik vertel hen s’avonds nog al eens, b.v. Le Conscrit van Conscience3 en Madame Therèse van Erckmann Chatrian4 en Oudejaar van Jean Paul,5 dat ik U hierbij stuur, en de sprookjes van Andersen, “de geschiedenis eener Moeder, de roode schoentjes, the little matchseller”,6 King Robert of Sicily van Longfellow7 enz.─ Soms ook een en ander uit de Hollandsche geschiedenis.
Iederen dag doe ik Bijbelsche geschiedenis met hen, en dat is iets beters dan een genot.─
Geen dag meer zonder tot God te bidden en
1v:2 zonder te spreken van God, niet bidden alleen maar ook er voor uit komen, niet spreken alleen maar ook vasthouden het bidden, Vader ik bid U niet dat Gij mij uit de wereld wegneemt maar dat Gij mij bewaart voor den booze.8 “Verbind Gij, o Heer ons innig aan elkaar en laat de Liefde tot U dien band meer en meer versterken”.─9
Nu is dat spreken van Hem nog niet veel maar met Gods hulp en zegen zal dat beter worden. Ik heb vrijmoedigheid10 dezer dagen maar daar is grooter vrijmoedigheid dan deze en grooter Liefde en grooter kracht tot daden en tot wat goed is, een grooter zich overgeven aan een sterker drang, een beter en inniger zoeken naar God en naar het doen van Zijn wil met een eenvoudiger, beter en nederiger hart, en daarop hoop ik.─11
Heb ik U ooit verteld van dat schilderij van Boughton, “The pilgrims progress”?12
Het is tegen den avond. Een mulle zandweg leidt over de heuvels naar een berg waarop men de heilige stad ziet liggen, verlicht door de zon die rood achter de grijze avondwolken ondergaat.
Op den weg een pelgrim die naar die stad heenwil, hij is reeds moede en vraagt aan een vrouw in het zwart die aan den weg staat en wier naam is “droevig maar altijd blijde”,13
Het landschap waardoor de weg gaat is zoo schoon, bruine heidegrond met hier en daar berken en mastboomen en plekken geel zand, en in het verschiet tegen de zon in bergen.─
Het is eigentlijk geen schilderij maar eene inspiratie.─
Ik schrijf U tusschen de lessen in; vandaag ben ik er even uitgebroken en heb tusschen de heggen gewandeld met “Johannes en Theagenes” om het in te studeeren, wat zou ik willen gij de speelplaats nu eens zaagt en den tuin er achter, in de schemering, binnen de school flikkert het gas en hoort men het gezellige geluid van de jongens die hunne lessen leeren, van tijd tot tijd begint een van hen een gedeelte van de wijs van een of ander gezang te neuriën, en er is iets in mij van het “oud vertrouwen”.15 wat ik zou willen zijn ben ik nog lang niet maar met Gods hulp zal het lukken, wat wil ik – – – Aan Christus verbonden zijn met onverbreekbare banden en die banden te voelen. Droevig zijn maar altijd blijde.16 Te leven in en voor Christus, een arme zijn in Zijn koninkrijk,17 doorzuurd met den zuurdeessem,18 bezield met Zijn Geest, gedrongen door Zijne Liefde,19 rustende in den Vader met die rust waarvan ik U sprak in mijn vorigen brief. Te worden een die in niets kan rusten dan in Hem, wien nevens Hem niets meer lust op aarde,20 een die leeft in de Liefde tot God en tot Christus in wien wij innig aan elkander verbonden zijn.
Gal. IV:6. Overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept: Abba, Vader!─
Al ware het dat ik de talen der menschen en der Engelen sprak, en de Liefde niet had, zoo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden.─
En al ware het dat ik de gave der profetie had en wist al de verborgenheden en al de wetenschap, en al ware het dat ik al het geloof had, zoodat ik bergen verzette, en de Liefde niet had, zoo ware ik niets. En al ware het dat ik al mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde en al ware het dat ik mijn ligchaam overgaf opdat ik verbrand zoude worden, en had de liefde niet, zoo zoude het mij geene nuttigheid geven.
De Liefde is lang moedig, zij is zacht moedig, zij is wee moedig, zij heeft wee en moed, de liefde is goedertieren, de Liefde is niet afgunstig, de Liefde handelt niet ligtvaardig, zij is niet opgeblazen. Zij handelt niet ongeschikt, zij zoekt zich zelve niet, zij wordt niet verbitterd, zij denkt geen kwaad; zij verblijdt zich niet in de ongeregtigheid maar zij verblijdt zich in de waarheid; Zij bedekt alle dingen, Zij gelooft alle dingen, Zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. De Liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij profetieën, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden. Want wij kennen ten deele en wij profeteeren ten deele; Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn dan zal hetgeen ten deele is, te niet gedaan worden. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overleide ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was. Want nu zien wij door eenen spiegel in eene duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezigt tot aangezigt; nu ken ik ten deele maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben. Nu dan blijft geloof, hoop en Liefde, maar de meeste van deze is de Liefde.─21
Is ook Uw avond heden goed, zoo zij het, dank voor Uw briefkaart. Mr. Jones heeft nog niet beslist wat hij doen zal.23 Groet allen die naar mij mogten vragen, in elk geval Borchers als gij hem of iemand van zijne familie ziet. Een handdruk in gedachten van
Nog een woordje. Daareven heb ik Johannes en Theagenes verteld, eerst in de kamer waar de meeste jongens slapen en toen in de bovenkamer waar er nog 4 zijn, in den donker, maar toen ik gedaan had waren zij zoo ongemerkt allen ingeslapen. ’t Is geen wonder want zij hebben heel wat gedraafd vandaag in de speelplaats en dan, ik spreek niet zonder moeite en hoe dat in Engelsche ooren klinkt weet ik niet. Maar al doende zal ik leeren. Ik meen dat de Heer mij heeft aangenomen,24 zoo als ik ben met al mijne gebreken, hoewel daar nog inniger aanneming is waarop ik hoop.─
Het is reeds laat. Morgen avond moet ik de zelfde geschiedenis vertellen aan den ondermeester en twee oudste jongens die later opblijven. Die drie en ik eten s’avons ons brood zamen. Toen ik aan het vertellen
2v:6 was hoorde ik een van hen beneden op de piano spelen “Tell me the old old story”.25 Het is reeds laat en eigentlijk mag ik zoo laat niet opblijven, naar de regels van de school, ik rookte mijn pijp op de speelplaats daareven, het was zoo mooi buiten daar en zelfs op het kleine binnenplaatsje waar een groot gedeelte van het jaar het varken is, dat is er echter op het oogenblik niet. Het is wel prettig s’avonds zoo eens overal rond te gaan van boven naar beneden. En nu goeden nacht en slaap gerust en als Gij s’avonds bidt denk dan ook aan mij gelijk ik aan U. Goeden nacht jongen, een handdruk in gedachten van
Ik verheug mij reeds op kersmis, twee jaar geleden deden wij s’avonds die wandeling in de sneeuw, weet gij dat nog, toen wij de maan zagen op komen boven Mariënhof.26 Den avond toen ik, dien kerstijd, van den Bosch27 naar Helvoirt reed in een open karretje herinner ik mij nog zoo goed, het was geducht koud en glad op den weg, wat zag den Bosch er mooi uit, de marktplaats en de straten met sneeuw en de huizen donker met sneeuw op de daken, Brabant is toch Brabant, en ’t Vaderland is toch het vaderland, en landen der vreemdelingschappen zijn landen der vreemdelingschappen.28 En hoe vriendelijk zag Helvoirt en de lichten in het dorp en den toren tusschen de besneeuwde populieren er dien avond uit, in de verte van den weg naar ’s Bosch af gezien.─ Maar ’t is de liefde die ’t alles zoo groote schoonheid en leven geeft.─ En herinnert Gij u dien tocht naar St Michiels Gestel29 nog?─
De vrijgekochten des Heeren zullen wederkomen en tot Zion wederkeeren met groot gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen, vrolijkheid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchten zullen wegvluchten.30
Daar is eene stem gehoord in Rama, eene klagt, een zeer bitter geween; Rachel weent over Hare kinderen; zij weigert zich te laten troosten over Hare kinderen, omdat zij niet zijn.31
Zoo zegt de Heer: Bedwing uwe stem van geween, en Uwe oogen van tranen, want er is loon voor Uwen arbeid, spreekt de Heer want zij zullen uit het vreemde land wederkomen.─32
Versterkt de slappe handen en maakt de struikelende knieën vast.33
Want mijne gedachten zijn niet uwe gedachten en mijne wegen zijn niet uwe wegen, spreekt de Heer; want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde alzoo zijn mijne wegen hooger dan uwe wegen en mijne gedachten hooger dan uwe gedachten.─34
Toen Lies met Kersmis thuis kwam hadden wij zoo’n aardige ontmoeting. Zij en Albertien35 kwamen in het rijtuig van oom Vincent van Breda.─36 Pa, Cor en ik gingen den weg op hen te gemoet, en toen wij het rijtuig in de verte zagen liep ik vooruit. Het was in de schemering en donker in het rijtuig. Door het raam zag men den weg met de rij boomen aan weerskanten en de velden. Aan het einde van den weg de kerk donker tegen de lucht uit. Achter de kerk de groote donkere avondwolken, donker maar met zilveren randen.─ En het was mij zoo onverwacht goed het meiske weer te zien, het was een veel grooter vreugde dan ik gedacht had.
Anna zal nu weer te Welwyn terug zijn,37 als zij Welwyn verlaat zal zij voelen hoe zij het heeft liefgehad. Gij weet hoe zij s’winters het eerst op was en het vuur aanmaakte, zij is eene zegening voor dat huis geweest. Haar kamertje is zoo mooi met de klimop
4v:10 om het raam en het gezicht op den tuin en de groote kastanjeboomen waar eene menigte zwaluwen s’zomers om heenvliegen als de zon achter die boomen ondergaat. En de roeken hebben er hunne nesten. Boven Haar bed hing de Mater Dolorosa van Delaroche.38
Hebt gij misschien nog die bladzijde uit Michelet die begint “je vois d’ici une dame”39 Zoo ja schrijf die voor mij over als Gij wilt, ik heb die noodig maar heb het boek niet meer.
Ik zal voor uw aangezigt heengaan, en Ik zal kromme wegen regt maken; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendels zal Ik in stukken slaan.44
Kan ook eene vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars schoots? Ofschoon deze vergate zoo zal ik U toch niet vergeten.46
Hoort dit nu Gij bedrukten! en gij dronkenen maar niet van wijn. Zie Ik neem den beker der zwijmeling van uwe hand, den droesem van den beker mijner grimmigheid, gij zult dien voortaan niet meer drinken.47
Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen, maar mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het vreeverbond zal niet wankelen, zegt de Heer, de Ontfermer.─48
De zon zal U niet meer wezen tot een licht des daags en tot eenen glans zal u de maan niet lichten; maar de Heer zal u wezen tot een eeuwig licht
en uw God tot uwe heerlijkheid. Uwe zon zal niet meer ondergaan, en uwe maan zal haar licht niet intrekken; want de Heer zal u tot een eeuwig licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.49
Als een dien zijne Moeder vertroost, alzoo zal ik u troosten,50 spreekt de Heer. Van nu af zult gij tot mij roepen: Mijn Vader, Gij zijt mijn leidsman van mijne jeugd af.─51 Gij zult tot mij roepen, Mijn Vader! en gij zult van achter mij niet afkeeren.52
Genees mij, Heer, zoo zal ik genezen worden, behoud mij, zoo zal ik behouden worden.53 Bekeer mij zoo zal ik bekeerd zijn.─54
Want Ik ben met U, spreekt de Heer, om U te verlossen,55 al hebben allen die u lief hadden u vergeten.56
Ik zal u gezondheid doen rijzen en u van uwe plagen genezen.57
De Heer is mij verschenen van verre tijden! Ja Ik hebu liefgehad met eene eeuwige Liefde!58 Als een dien zijne Moeder vertroost zal ik U troosten,59 spreekt de Heer. Daar is een vriend die zich vaster klemt dan een broeder.60
Daar is geen veiliger en beter weg om door het leven te komen dan Liefde, bovenal voor onzen Vader, in dien naam gaan wij vooruit van den eenen dag op den anderen. Maar ook voor anderen kunnen wij liefde hebben. Hoe dikwijls heeft de nagedachtenis van een die reeds gegaan is, naar het huis des Vaders waar vele woningen zijn,61 mij verwarmd en mijn hart doen gloeijen van Liefde in de Londensche straten en op mijne avondwandelingen in die koolvelden buiten de stad. En nog komt de gedachte aan Hem weer boven en de Liefde voor Hem, zoo dikwijls ik weer in de Londensche straten wandel.