3Bravo dat Gij 21 Mei te Etten zijt geweest, gelukkig 4waren er dus 4 van de 6 te huis.1 Pa schreef 5mij uitvoerig hoe alles dien dag geweest was. 6Dank voor Uw laatsten brief ook.─
7Heb ik U reeds geschreven van dien storm dien 8ik laatst zag? De zee was geelachtig, vooral 9digt bij het strand; aan den horizon eene streep 10licht en daarboven de ontzaggelijk groote donkere 11grijze wolken waaruit men den regen in schuine 12strepen zag nederkomen. De wind deed het stof 13van het witte paadje op de rotsen in zee stuiven 14en bewoog de bloeijende meidoornstruiken en 15muurbloemen die op de rotsen groeijen.─
16Rechts velden jong groen koren en in de verte 17de stad die er met hare torens, molens/ leijen 18daken en in gothieken stijl gebouwde huizen en 19beneden de haven tusschen de 2 in zee uitstekende 20dammen uitzag als de steden die Albert Durer 21wel etste.─ Ook heb ik verleden zondag nacht de zee gezien/ 22alles was donker grauw maar aan den horizon begon 23den dag toch aan te breken. ’t Was nog heel vroeg
1v:2 24maar toch zong de leeuwrik reeds. En de nachtegalen 25in de tuinen aan zee. In de verte het licht 26van den vuurtoren/ het wachtschip &c.─
27Dien zelfden nacht keek ik uit het raam van 28mijne kamer naar de daken der huizen die men van daar 29ziet en naar de toppen der iepen/ donker tegen de 30nachtlucht. Boven die daken één enkele ster maar 31een mooie groote vriendelijke_ En ik dacht aan 32ons allen en ik dacht aan mijne reeds vervlogen jaren en 33'aan ons t’huis/ en de woorden en het gevoel kwa- 34men op “Bewaar mij te zijn een zoon die beschaamd 35maakt/2 geef mij Uw zegen nog, niet omdat ik dien 36verdien maar om mijner Moeder wil.─ Gij zijt 37'Liefde, bedek alle dingen.3 Zonder Uw voortdurenden zegen lukt 37aons niets”.─
38Hierbij een teekeningetje van het gezigt uit het raam 39van de school waardoor de jongens hunne Ouders 40nazien als die hun hebben bezocht en weder naar 41het station teruggaan.4 Menigeen zal het gezicht 42uit dat raam wel nooit vergeten. Gij hadt het 43deze week toen wij regenachtige dagen hadden 44eens moeten zien/ vooral in de schemering als de
1v:3 45lantaarns worden aangestoken en het licht 46daarvan in de natte straat weerkaatst.─
47In die dagen was Mr Stokes soms niet in zijn 48humeur en als de jongens wat te veel leven naar 49zijn zin maakten gebeurde het wel zij 50s’avonds hun brood en thee niet kregen.─ 51Gij hadt hen dan eens uit dat raam moeten 52zien staan kijken, daar was wel iets melan- 53kolieks in; zij hebben zoo weinig anders dan 54hun eten en drinken om op te hopen en om 55van den eenen dag op den anderen te komen_
56Ook zou ik wel willen gij hen eens het don- 57kere trapje en gangetje door naar de tafel 58zaagt gaan.─ Daarop schijnt de vriendelijke 59zon echter.─
60Eene andere eigenaardige plaats is ook de 61kamer met verrotten vloer waar de 6 kommen 62waar zij zich wasschen staan, en maar een 63flaauw licht door het raam met gebroken ruiten 64op de waschtafel valt; dat is wel min of meer een 65melankoliek gezicht.─ Wel gaarne zou ik met 66hen een winter passeeren of gepasseerd hebben, om 67eens te weten hoe dat is.─
68De jongelui maken een olievlak op Uw teekeningetje,5 69vergeef het hun.─
71En nu goeden avond, mocht iemand naar mij 72vragen dan goeden dag. Komt gij nog wel eens bij 73Borchers_ Zoo gij hem ziet/ groet hem dan en ook 74Willem Valkis en allen bij Roos.─ In gedachten 75een handdruk van