Dank voor Uw brief, schrijf mij maar eens dikwijls want daar verlang ik naar in deze dagen.1 Schrijf maar wat uitvoerig ook, en over dagelijksche dingen; gij ziet ik dat laatste ook wat meer ga doen. Wat gij mij van Boks hebt verteld, hoe die zijn atelier heeft ingericht en hoe gij daar nog al eens komt, interresseerde mij,2 houd mij maar goed op de hoogte.─
Wij voelen ons zoo wel eens nog al eeniga en verlangen naar vrienden en meenen wij heel anders en gelukkiger zouden zijn als wij “datte” vonden, een vriend van wien wij zouden zeggen “dat is het”.─3 Maar gij zult het ook reeds beginnen te merken dat daar veel zelfbedrog achtersteekt en dat verlangen, als wij er al te veel
1r:2 aan toegaven, ons van den weg zou afhelpen. Er is een woord dat mij dezer dagen vervolgt, ’t is de dagtekst van heden: “Zijne kinderen zullen zoeken den armen te behagen”.4
En nu nog wat nieuws, n.l. dat mijn vriend Gladwell gaat verhuizen; een van de employés in de drukkerij heeft hem bepraat om bij hem te komen inwonen; reeds vroeger deed hij daar moeite voor.─ Gladwell heeft geloof ik het gedaan zonder na te denken, ik heb geducht spijt hij heengaat, ’t zal reeds spoedig zijn, aan ’t eind van deze maand waarschijnlijk.
Wij hebben deze laatste dagen eene muis in onze “cabin”, gij weet dat den naam van onze kamer is. Iederen avond leggen wij brood klaar en zij weet dat reeds goed te vinden.
Ik lees de advertenties in de Engelsche couranten en schreef reeds op een paar, wij willen op zegen hopen. En nu, groeten bij Roos en als anderen naar mij mochten vragen, en schrijf maar weer eens spoedig. à Dieu. Steeds
Uw liefh. broeder
Vincent
Mocht de Hr. Tersteeg soms met U over mij spreken, schrijf mij dat dan. Groet ZEd. maar telkens voor mij als ik U schrijf.