9Sedert wij elkander zagen schreef ik U nog niet; 10er viel in dien tijd iets voor wat mij niet geheel on- 11verwacht overkwam.─
12Toen ik de Hr Boussod weer zag vroeg ik of ZEd. ’t immers 13goed vond ik ook dit jaar weder in het huis zou werkzaam 14zijn en dat ZEd_ immers niets zoo heel ernstigs op 15mij te zeggen had.─
16’t Laatste was echter wel het geval en ZEd. haalde mij 17als het ware de woorden uit den mond dat ik dan 18met 10 April zou heengaan, de Heeren dankende voor 19wat ik in Hun huis mocht geleerd hebben.2
20Wanneer de appel rijp is doet een zacht windje dien 21van den boom vallen, zoo is het ook hier; ik heb 22wel dingen gedaan die in zekeren zin zeer ver- 23keerd waren en heb daarom maar weinig 24te zeggen.─
25En nu jongen, wat ik beginnen moet is mij betrek- 26kelijk zeer duister, tot nog toe, maar wij willen 27hoop en moed zien te behouden.
28Wees zoo goed dit briefje aan den Hr. Tersteeg 29te laten lezen, ZEd_ mag het wel weten, maar 30het is, geloof ik, beter gij er voor ’t oogenblik tegen 31geen mensch anders er over spreekt, en maar 32doet als of er niets gaande was.─
33Schrijf maar eens spoedig weer en geloof mij 34steeds,