Hierbij een briefje voor Oom Haanebeek, ik schreef nog niet na het overlijden van Annet en voelde behoefte om dat toch eens te doen.─1
Komt gij er nog al eens? In elk geval gaat gij het briefje toch zelf brengen, niet waar.─
Mijn waarden Engelschman kookt tegenwoordig iederen morgen haver de gort waarvan hij 25 pond van zijn Vader gekregen heeft, hoe graag zou ik willen gij er eens van proeven kondt.─
Ik ben toch zoo blij ik dien jongen heb ontmoet. Ik heb van hem geleerd en heb hem ook kunnen wijzen op een gevaar dat hem dreigde.─
Hij was nog nooit van huis geweest en had, hoewel hij het niet liet merken, een ziekelijk (hoewel edel) verlangen naar zijn vader en zijn thuis.─
Hij verlangde daarnaar met het verlangen dat aan God en den hemel toebehoort. Vergooding is geen liefde.─ Wie zijne ouders liefheeft moet hen achterna het leven door. Hij ziet dat nu duidelijk en heeft met wat ware droefheid in het hart toch moed en lust om verder te gaan. Heeft Pa U alreeds eens gezegd zooals Hij dat mij wel deed: Bewaar uw hart voor alle dingen want daaruit zijn de uitgangen des levens.2 Laat ons dat maar doen, dan zullen wij met Gods hulp er wel komen.─