9“Het koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat: 10het koninkrijk Gods is binnen in Ulieden.”1 “De Zoon 11des Menschen is niet gekomen om gediend te worden, 12maar om te dienen”,2 en wij die Zijne volgelingen, 13Christenen, willen worden, wij zijn niet meer dan 14onzen Meester.─3 Zalig zijn de armen van geest,4 15zalig zijn de reinen van hart.5
16De weg is eng die ten Leven leidt, en weinigen zijn er 17die denzelven vinden.6 Strijdt om in te gaan door 18de enge poort, want velen zullen zoeken in te gaan 19en zullen niet kunnen.─7
20Mijn broeder/ laat ons voorzichtig zijn; laat ons 21vragen aan Hem die daarboven is, Die ook voor ons
1r:2 22bidt,8 dat Hij ons niet uit de wereld wegneme, maar 23dat Hij ons beware van den booze.─9 Ja laat ons nuchteren 24zijn en waken,10 laat ons vertrouwen op God met ons 25gansche hart, en niet steunen op ons verstand.11 Laat 26ons van Hem vragen dat Hij ons dwinge in te komen;12 27dat Hij ons geve een Christenleven te volbrengen; dat 28Hij ons leere ons zelven te verloochenen, ons kruis dagelijks 29op te nemen en Hem te volgen;13 zacht moedig, lang moedig14 30te zijn en nederig van hart.15
31Een deel dat niet zal weggenomen worden,16 een bron 32des levenden waters/17 springende tot in het eeuwige Leven,18 33dat zijn de goede gaven die de Hoorder der Gebeden,19 34de Gever van alle volmaakte giften,20 geven wil dengenen 35die Hem daarom bidden.─
36En boven dit alles nog de verzekering dat er is 37“Een Huis des Vaders waarin vele woningen zijn”21 en 38dat zoo wanneer Hij ons daar plaats zal bereid 39hebben22 Hij ons allen tot zich zal trekken.─23 En tot 40onzen troost in het leven, op den weg naar 41dat Vaderhuis “de Trooster, de Geest der 42'Waarheid,24 die ons in de waarheid zal leiden”.─251v:3 43Toch heeft het Christenleven zijn donkere zijde 44ook; ’t is vooral mannenwerk.
45Zij die wandelen met God,26 Gods vrienden, Gods 46vromen, Zij die Hem aanbidden in Geest en in 47Waarheid,27 zijn beproefd en gelouterd,28 en hebben 48menigmaal van God een doorn in ’t vleesch29 49gekregen; zalig zullen wij zijn als wij het, met 50onzen vader, Paulus zullen kunnen nazeggen: 51
toen ik een kind was sprak ik als een kind/ was 52ik gezind als een kind/ maar nu ik een man 53geworden ben heb ik te niet gedaan hetgeen 54eens kinds was,30 en ben ik geworden, en heeft 55God mij gemaakt: droevig maar altijd blijde.31
56Schrijf mij eens spoedig, en groet alle bekenden 57en geloof mij