1r:1
1Wees sterk en Hij zal Uw hart versterken.1 Zie, de Satan heeft
2onze ziel zeer begeerd om ons te ziften als de tarwe.–2 En nog is het einde niet_3

31 Cor XI:23. Want ik heb van den Heer ontvangen hetgeen ik ook U overgegeven
4heb, dat de Heer Jezus, in den nacht in welken Hij verraden werd, het brood
5nam, en als Hij gedankt had brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is mijn
6ligchaam dat voor U verbroken wordt, doet dit tot Mijne gedachtenis. Des-
7gelijks nam Hij ook den drinkbeker, na het eten des Avondmaals, en zeide
8Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed, dat voor U vergoten
9wordt tot vergeving van zonden,4 doet dat, zoo dikwijls als Gij dit brood
10zult eten en dezen drinkbeker drinken tot Mijne gedachtenis, en verkondigt
11den dood des Heeren totdat Hij komt.–5

12Lukas XXII. En uitgaande, vertrok Hij, gelijk Hij gewoon was/ naar
13den Olijfberg, en Hem volgden ook Zijne discipelen. En als Hij aan
14die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt, dat gij niet in ver-
15zoeking komt.– En hij scheidde zich van hen af, omtrent eenen
16steenworp; en knielde neder, en bad, zeggende: Vader! of Gij
17wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen! doch niet Mijn wil
18maar Uw wil geschiede. En van Hem werd gezien een Engel
19die Hem versterkte. En in zwaren strijd zijnde, bad Hij des
20te ernstiger. En Zijn zweet werd als groote droppelen bloeds
21die op de aarde afliepen. En als Hij van het gebed opgestaan
22was, kwam Hij tot Zijne discipelen, en vond hen slapende van
23droefheid.–6

24En Pilatus vraagde Hem met vele woorden,7 doch Hij antwoordde
25hem niets. En Pilatus zeide/ Weet Gij dan niet dat ik magt heb
26om U te kruisigen en magt heb om U los te laten, en Jezus antwoordde/
27Gij zoudt geene magt tegenover Mij hebben indien ze U niet van Boven
28gegeven ware.–8

29Jezus dan kwam uit, dragende de doornen kroon en het purperen
30kleed. En Pilatus zeide tot hen: Zie, den mensch.9


top