1r:1
Beste Jo,
het treft mij zoo dat ge me schrijft en zoo kalm en U zelf meester in een van uw moeielijke nachten.–1 Wat ben ik er verlangend naar te mogen vernemen dat ge er behouden af zijt gekomen en dat Uw kind leeft. Wat zal Theo gelukkig zijn en hem een nieuw zonnetje van binnen opgaan wanneer hij u herstellende zal zien. Vergeef me ik U mededeel dat mijns inziens herstellen lang duurt en niet makkelijker is dan ziek zijn. Dat wisten onze ouders ook wel en hen daarin te volgen is geloof ik wat men pligt noemt. Nu ik denk mijnerzijds ook aan ulieden dezer dagen.–
ik ben beter maar heb weer eenige dagen gehad als de andere, n.l. dat ik niet precies wist hoe ik het had en van streek.2
Maar ge ziet dat de bedaardheid aan ’t terug keeren is.
 1v:2
Theo’s brief met ingesloten 50 fr. las ik tegelijkertijd met Uw schrijven, hij schrijft me dingen die mij regt veel pleizier doen.3 En binnenkort hoop ik hem een nieuwe zending van mijn werk te doen toekomen.
Maar wat ben ik er verlangend naar de goede uitkomst van Uw strijd te mogen vernemen.
Zeg hem dat ik een goeden brief van Gauguin heb.4
En als Wil nog bij U is, wat ik veronderstel, dat ik haar brief heb ontvangen en spoedig hoop te beantwoorden.
Zij zal ook zoo gelukkig zijn als ’t U en uw kindje voorspoedig gaat en ’t is zoo erg best zulke gebeurtenissen eens bij te wonen.–
 1v:3
En Moe te Leiden zal er zich meer dan iemand anders in verheugen want zij heeft geloof ik er zoo lang naar verlangd dat het voor hem wat gelukkiger werd. Nu ik zal blij zijn als ik Teo en U mag gelukwenschen en wil hopen het al zoo is.
In gedachten zoo bij U en hen

Uw broer
Vincent

ik schrijf niet meer daar ik ook nog niet geheel kalm ben. tot spoedig.–

top