1r:1
Beste Moeder,
Regt goed kan ik het me begrijpen dat U zegt in uw schrijven dat het U goed deed “weer eens met zijn velen” te zijn toen de kinderen van Anna1 en Lies bij U waren. Wil heeft mij de woning uitvoerig beschreven en erg blij ben ik dat het U in de bevinding blijkt dat de verandering gemotiveerd was.2 En zoo hoop ik dat U nog vele regt goede dagen zult beleven te Leiden – en wees er van verzekerd ik zeer dikwijls aan U denk hier, waar ik meer in me zelven gekeerd mijn dagen doorbreng dan bij wijle me wenschelijk toeschijnt. Toch heb ik bepaald geen reden hoegenaamd om te klagen, me sterker & gezonder en bedaarder gevoelende dan vroeger en bij verleden jaar om dezen tijd vergeleken, toen dacht ik bepaald er niet meer aan te herstellen. Den schok van toen zal ik echter altijd blijven voelen en als ik me maar bepaal bij mijn werk zal ’t beste zijn, de rest gansch overgevende als moeielijk vereenigbaar en als kunnende zorg over een en ander weinig toe of afdoen.
 1v:2
Wat de tentoonstelling in Brussel betreft, daarom laat dat me niet onverschillig omdat ik er een paar schilderijen3 zal hebben van hier die niettegenstaande ze in een heel andere streek zijn gemaakt, geheel en al gebleven zijn als waren ze b.v. in Zundert of Calmpthout geschilderd en geloof ik ook door menschen die geen wat men noemt verstand van schilderijen hebben zouden kunnen worden begrepen. En zoo zal men kunnen zeggen ’t misschien eenvoudiger ware geweest ik maar stillekens in Noordbrabant ware gebleven – maar dat is al zoo als ’t is en wat zal een mensch er aan doen.–4
U zult in gedachten veel bij Theo en Jo zijn, erg best vind ik ’t plan dat Wil er een handje zou gaan helpen in Januarij en hoop dat daar maar van komen zal en als U in dien tusschentijd bij Tante Mina gaat logeeren zal daar ook pleizier doen nu tante ziek is.5 U zult als U haar ziet niet vergeten haar voor me te groeten.– Het is moedig van haar dat zij zooals U schrijft lijdt zonder klagen.
 1v:3
Ik stel me voor een groot gedeelte van ’t volgend jaar hier ook door te brengen daar zulks, al ware ’t voor mijn gezondheid niet absoluut meer noodig, voor mijn werk – daar ik hier nu wat georienteerd ben – het best zou uitkomen. Het is wel niet goedkoop voor wat men er voor heeft – doch met veranderen komt het schilderen steeds schadelijk uit en daarom denk ik er sterk over te blijven aangezien ik hier in mijn werk zeer geregeld kan zijn. En overigens de streek niet of weinig door anderen geschilderd is nog. Want ’t is hier een streek van ’t zuiden, niet warmer dan bij ons en de andere schilders gaan meest wat verder, b.v. naar Nice.– Het is groot nieuws dat Tante niet meer te Prinsenhage is6 maar in alle geval erg groot gelijk heeft ze Jakob en consorte maar te hebben afgeschaft, daar inderdaad die steeds de eigentlijke eigenaars hebben geschenen van t’heele gedoente – en dit de spuigaten nog al erg uitliep.–7  1r:4 Dat zijn van die rare dingen in t’leven waar men moeielijk een touw aan vast kan maken om er de reden van zijn van te begrijpen. Enfin ik vind ze groot gelijk heeft – en toch zal ze aan Prinsenhage gehecht zijn geweest of nog zijn. En de gehechtheid aan de dingen is ons eigen en kunnen anderen ons moeielijker afnemen.
En nu zeg ik U en Wil voor heden goeden dag. dank nog voor de berigten betreffende Cor – en in gedachten omhelsd door

Uw liefh.
Vincent

top