1r:1
Waarde Theo,
Wilde U nog eens schrijven om U te vertellen dat ik doorgezet heb met model. Ik heb twee vrij groote koppen gemaakt bij wijze van proef voor portret.–1
Vooreerst die oude man waar ik U reeds van schreef – een soort kop in het genre als die van V. Hugo –2 dan heb ik ook een vrouwenstudie.3
In het vrouwenportret heb ik lichtere toonen in het vleesch gebragt, wit getint met carmijn, vermilloen, geel, en een licht fond van grijsgeel. waarvan het gelaat enkel is afgescheiden door het zwarte haar. Lilas toonen in de kleeren.
Rubens maakt wel een sterken indruk op mij, ik vind zijn teekenen kolosaal goed, ik bedoel hier de teekening van koppen en handen op zich zelf.– Ik word geheel medegesleept door b.v. zijn manier om in een gezigt met veegen puur rood de trekken te teekenen of in de handen de vingers door soortgelijke veegen te modeleeren. Ik ga nog al eens naar ’t museum en zie dan naar weinig anders dan enkele koppen en handen van hem & Jordaens.4 Ik weet dat hij niet zoo intiem is als Hals en Rembr. maar het leeft zoo, die koppen op zich zelf. Waarschijnlijk kijk ik niet naar die welke ’t meest algemeen bewonderd worden. Ik zoek zulke brokken als b.v. die blonde koppen in Ste Therèse au purgatoire.5
 1v:2
Ik ben ook juist ter wille van Rubens zoekende naar een blond model.
Maar gij moet het me niet al te kwalijk nemen dat ik U zeg ik niet toe kan komen met mijn geld voor deze maand.
Ik heb nog verf bijgekocht en twee nieuwe soorten van teekenpenseelen die mij uitmuntend bevallen en waar ik naauwkeuriger mee kan werken. Dan waren mijn doeken die ik meebragt te klein voor de koppen, daar ik andere kleuren gebruikende meer ruimte voor mijn entourage noodig heb. Dat alles & de modellen ruineeren me.
Ik zeg U dit zoo dringend mogelijk want als men tijd moet verliezen verliest men dubbel.
Ik hoop de laatste dagen van de maand als ik van de koppen nog wat er bij heb, een gezigt op de Schelde6 te gaan maken, waar ik ook een doek voor genomen heb. Ik kan daar ook bij slecht weer teregt in een herberg te St Anne,7 dat is vlak aan den overkant van de hoogte waar de L. Vrouwe kerk is.8 Er hebben daar al meer schilders gezeten.
 1v:3
Ik ben zeer blij gegaan te zijn naar hier want het is mij voor veel dingen nuttig en noodig.– Met Tyck,9 den besten verffabrikant van hier, heb ik kennis gemaakt en die was zeer voorkomend om mij inlichting te geven over sommige kleuren. B.v. de groenen die standhouden. b.v. vroeg ik hem dingen over de techniek van Rubens waar hij op antwoordde op een manier die me bewijst dat hij goed analyseert, waar iets mee gedaan is wat niet iedereen nagaat en wat toch een erg nuttige zaak is. Wat zal ik U nu nog verder zeggen.– O ja – ik heb twee collecties moderne schilderijen gezien. Vooreerst hetgeen op de tentoonstelling aangekocht is voor de verloting,10 en dan een collectie schilderijen die verkocht werd.11 Zoodoende zag ik verscheiden mooie dingen, twee studies van Henri de Brakeleer, ge weet dat die niets met de oude de Br.12 te maken heeft, ik bedoel die eene die een fameus colorist is en rigoureus analyseert – Manet achtig, althans even oorspronkelijk als Manet. ’t Eene was eene vrouw in een atelier of ander interieur met japansche voorwerpen, de vrouw had een costuum aan, geel met zwart. vleeschkleur, wit met carmijn. In de entourage allerlei vreemde toontjes.
’t andere was een half afgemaakte studie van een landschap.–13  1r:4 Geel verschoten vlakke weilanden à perte de vue, een zwarte kolenweg met een sloot er naast er door heen. Een lucht er boven van lilas, grijs, met accenten van gecarmineerd lilas. Wijd weg een klein rood (vermilloen) nootje van een dak & twee zwarte boompjes.–14 Niets dus en toch veel vond ik, wegens het curieus sentiment voor kleuren tegen elkaar.– Een oude studie van de Groux zag ik ook, Vrouw bij de wieg,15 als een oude Israels zoowat. Verder, van die nieuwe schilderijen, wat zal ik U zeggen.– Veel vind ik heel mooi en daar bedoel ik juist mee het werk van de Koloristen of die ’t zoeken te zijn, die overal in de lichten paarlmoerachtige combinaties zoeken. Alleen voor mij is het lang niet altijd datte – het is te gezocht en ik zie liever een eenvoudigen penseelstreek en een minder gezochte, minder moeielijke kleur.– Meer eenvoud, enfin die savante eenvoudigheid die niet bang is voor franke techniek. Rubens vind ik mooi juist om zijn openhartige manier van schilderen, zijn werken met de meest eenvoudige middelen.
Henri de Braekeleer reken ik niet onder die overal paarlmoereffekt zoekers want bij hem is het een curieus, een zeer interessant streven om letterlijk waar te zijn en hij staat zeer op zich zelf.–
Zag ook verscheiden grijze schilderijen, o.a. een drukkerij van Mertens,16 een schij van Verhaert voorstellende zijn eigen atelier waar hij zit te etsen en zijne vrouw die achter hem staat.–17 la Rivière, een Amsterdamsch bidder na de begrafenis18zeer mooi in de zwarten, een Goya achtige opvatting – dat kleine schilderijtje was meesterlijk.
Landschappen en Marines – zeer mooie gezien – in beide collecties.
 2r:5
Maar op gebied van schilderijen – ’t is de visschersjongen van Frans Hals,19 de Saskia van Rembr.,20 een aantal aangezichten van Rubens, glimlachende of schreijend, die mij ’t meest in de gedachten komen.–
Ah – een schilderij moet geschilderd zijn – en waarom niet eenvoudig? Als ik nu in ’t leven zelf kijk – heb ik soortgelijke indrukken.– Ik zie de lui op straat – goed – maar ik vind de dienstmeiden dikwijls zoo veel interessanter en mooier dan de dames – de werklui interessanter dan de heeren.– En in die gewone meiden en kerels, daar vind ik een kracht en een leven in die, om ze uit te drukken in hun eigenaardig karakter, met een vasten penseelstreek, met een eenvoudige techniek zouden moeten worden gedaan.–
Wauters begreep dat, in der tijd althans, want nu zag ik nog niets van hem.–
Van Delacroix vind ik ’t juist ook zoo mooi dat hij het leven van de dingen laat voelen, en de expressie en de beweging, dat hij ten eenemale buiten de verf is.–21
En – wel – veel van die mooie dingen die ik zag – al vind ik ze mooi, dikwijls is het veel te veel verf.–
Tegenwoordig wen ik me meer en meer aan met de modellen te praten onder ’t schilderen, om het leven in hun gezigt te houden.
Ik heb eene vrouw ontdekt die vroeger – nu is ze oud – te Parijs wonende – modellen aan de schilders bezorgde, aan Scheffer, Gigoux, Delacroix zegt ze b.v. en aan nog een die een Phryné schilderde.– Nu is zij waschvrouw en kent veel vrouwen en zou er altijd kunnen bezorgen zegt ze.–
Het heeft gesneeuwd. en de stad was van morgen vroeg mooi met de sneeuw – prachtige straatvegers in groepen.–
 2v:6
Het is goed dat ik gegaan ben want ik ben reeds vol idees voor als ik weer buiten zal zijn tevens.– Ik las, in de Etoile Belge geloof ik, een artikel overgenomen uit de Figaro, door Eug. Battaille, over den toestand te Parijs.22 een artikel dat op mij den indruk maakte zeer degelijk te wezen maar volgens hem staan de zaken in ’t algemeen terdeeg slecht.– Deze heer Bataille heeft te Amsterdam tegen de opinie van de Hollandsche journalisten in ook pessimistisch zich over den gang der zaken in Holland uitgelaten.–23 Wat den kunsthandel betreft – hier, zooals ik reeds schreef, klagen de handelaars – misère ouverte.– En toch – ik geloof dat er nog zooveel te doen ware.–
Om nu maar eens iets te noemen – in de cafes, de restauraties, de café chantants – men ziet er geen schilderijen, althans zoo goed als geen.– En wat is dit tegen de natuur in.– Waarom hangen er geen stillevens, zooals in den ouden tijd Fijt, Hondekoeter,24 zooveel anderen prachtige decoraties maakten.– Waarom – als men dan meiden wil – geen vrouwenportretten. Ik weet dat men goedkoop moet werken voor zulke doeleinden maar men kan betrekkelijk goedkoop werken.– Het hoog opvoeren der prijzen is de ruine van den handel en ’t geeft den dood in den pot.– Enfin.
Gegroet, schrijf eens een keer meer als ge wilt.–
Wat het geld betreft, doe wat gij kunt maar weet dit, dat wij moeten doen ons uiterste om het te winnen. En ’t idee dat ik heb van de portretten laat ik niet los want het is een goede zaak er voor te vechten de lui te toonen dat er nog iets anders in de menschen zit dan de photograaf bij magte is er uit te halen met zijn machine. Gegroet, met een handdruk.

b. à t.
Vincent –

 2v:7
Ik heb gelet op de vele photografen hier, die al mee zijn zooals overal en blijkbaar nog al te doen hebben.–
Maar altijd diezelfde conventioneele oogen, neuzen, monden, wasachtig en glad en koud.
Het blijft toch altijd dood.
En de geschilderde portretten hebben een eigen leven dat radicaal uit de ziel van den schilder komt en waar de machine niet aan kan.– Hoe meer photos men bekijkt, hoe meer men dit voelt dunkt mij.–

top