1r:1
Waarde Theo,
Dank voor Uw brief en ingesl. frs 150.– Ik heb ook heden ontvangen de twee nieuwe Lhermittes.1 Hij is het figuur de baas. hij weet er mede te doen wat hij wil – het ensemble opvattende noch van de kleur noch van den localen toon maar veeleer van het licht uitgaande – zooals Rembrandt deed – is er iets verbazend meesterachtigs in al wat hij doet – modeleerende vóór alle dingen voldoet hij volkomen aan de eisschen van eerlijk te wezen.
Er is veel gesproken over – Poussin.– Bracquemond spreekt er ook over.–2 De Franschen noemen Poussin hun allergrootsten schilder onder de ouden.– Wel is het zeker dat hetgeen van Poussin wordt gezegd, van wien ik zoo heel weinig ken, ik het terugvind in l’Hermitte & in Millet.– Maar met dit onderscheid, dat het mij voorkomt Poussin de oorspronkelijke korrel is, de anderen de volle aar zijn. Ik voor mij stel dus die van heden hooger.–
 1v:2
Ik heb deze laatste 14 dagen erg veel last gehad van de eerwaarde heeren pastoors, die mij te kennen gaven – ook al met de beste bedoelingen en niet minder dan anderen meenende dat zij verpligt waren er zich mede te bemoeien – die mij te kennen gaven dat ik mij niet te familiaar moest maken met lieden beneden mijn stand – die het tot mij in zulke termen zeggende, tegen de “lieden van minderen stand” op een heel anderen toon zeiden, n.l. met dreigementen dat zij zich niet moesten laten uitschilderen.–3 Ditmaal heb ik eenvoudig direkt het precies zoo verteld aan den burgemeester4 en er op gewezen hoe dit de pastoors niet raakt en die op hun eigen territoor van meer abstracte dingen moeten blijven.– In alle geval heb ik voorloopig geen tegenstand meer en ik acht het wel mogelijk het daarbij blijft ook.– Er moest een meid in de kraam die ik dikwijls geschilderd had en men zag er mij op aan hoewel ik het niet was.–5 Echter wetende hoe ’t geval in elkaar zat van de meid zelve en het een geval zijnde waarin een gemeentelid van den Nuenenschen pastoor  1v:3 zich nog al bijzonder leelijk had gehouden, kunnen zij op mij, bij deze gelegenheid althans, geen vat krijgen. Maar gij ziet dat het niet makkelijk is om bij de lui aan huis te schilderen en in hun eigen gedoente te teekenen. Enfin – heel ligt zullen zij het in deze kwestie niet winnen en ik hoop dezen winter juist dezelfde modellen te houden, die door en door van oud Brabantsch ras zijn.
Toch heb ik nog een paar nieuwe teekeningen.
Maar in het veld kon6 ik nu dezer dagen onmogelijk iemand krijgen. Tot mijn geluk is de pastoor nog wel niet, maar begint toch te worden, vrij impopulair. Het is echter een leelijk ding en als het doorging zou ik denkelijk verhuizen.– Ge zult vragen, waar dient het toe een onaangenaam mensch te zijn – het moet soms.– Als ik zachtmoedig had geredeneerd hadden ze me zonder genade oversukkeld. En als zij me in mijn werk hinderen weet ik soms geen anderen weg dan oog om oog en tand om tand. De pastoor ging zoover dat hij de menschen geld beloofde als zij zich niet lieten schilderen – de lui echter zeiden heel parmantig terug dat zij het liever aan mij verdienden dan bij hem iets te komen vragen.– Maar gij ziet, zij doen het niet dan ter wille van te verdienen en ik krijg niets voor niets hier gedaan.
 1r:4
Gij vraagt mij of Rappard ooit iets verkocht heeft.– Ik weet hij het tegenwoordig ruimer heeft dan vroeger, dat hij b.v. een tijd lang dag aan dag naakt model nam, dat hij nu ter wille van een schij van een steenbakkerij een huisje op de plaats zelve huurde en het veranderde zoo dat hij licht van boven had –7 ik weet dat hij een reis is gaan doen weer door Drenthe8 en dat hij tevens naar Terschelling gaat. Dat dit een & ander vrij kostbaar is en het geld er voor ergens vandaan moet komen. Dat ofschoon hij geld van zich zelf moge hebben, hij er beslist bij verdient want anders kon hij niet doen wat hij doet.– Het kan zijn dat zijn familie koopt of kennissen, dat wel, maar iemand toch.–
Maar ik heb van avond te veel met de teekeningen van Lhermitte te doen dan dat ik over andere dingen verder doorschrijf.–
Als ik aan Millet of aan Lhermitte denk – dan – vind ik de moderne kunst zoo groot – als Michel Ange en Rembrandt – het oude oneindig, het nieuwe ook oneindig – het oude genie, het nieuwe genie.– Dit vindt iemand als Chenavard misschien niet9 – maar ik ben voor mij zelf overtuigd – dat men in het tegenwoordige wat dat betreft gelooven kan.
Dat ik betreffende kunst een bepaald geloof heb maakt ook dat ik weet wat ik in mijn eigen werk wil krijgen en dat ik dat zal zoeken te krijgen, ook al ging ik er zelf bij onder door. Gegroet.

b. à t.
Vincent

top