1r:1
Waarde Theo,
Hetgeen in ons gesprek mij zeer desoleert is dat waar ik zeg dat ik vrees het dit jaar er voor U spannen zal, gij antwoordt: “dat ge merkt ik dit graag zien zou”, “dat ge wel ziet ge op mij geen staat kunt maken”, “dat ge wel weet ik U stront voor dank retourneeren zou”. Dit is niet zoo en het desoleert mij dat gij het zoo ziet.–
Mijn wenk is deze geweest:– beschouw het schilderzaakje van mij niet als een ballast en behandel het niet stiefmoederlijk, om reden dat het een bootje kan blijken in een catastrophe waar ’t groote schip vergaat.– Mijn wenk is en blijft – laat ons dat bootje in goeden staat en zeilvaardig houden althans, hetzij de storm kome hetzij mijne ongerustheid ongemotiveerd blijke. Op het oogenblik ben ik een vaartuigje dat gij op sleeptouw hebt en dat bij wijlen als ballast slechts U voorkomen kan.– Dat trouwens – als ballast – ge kunt achterlaten door het touwtje los te snijden indien ge begeert. Maar ik, die van mijn kleine schuit de schipper ben, vraag in dit geval,  1v:2 wel verre van loskapping van het sleeptouw, dat mijn schuitje worde gekalefaterd en geapproviandeerd, opdat in tijd van nood het beter dienst moge kunnen doen.–
Betwijfelt ge nu de goede trouw van dit verzoek, dan kan ik er mijnerzijds niets anders aan doen dan stelliger het te herhalen.– Want ik merk dat aan den kant van de verfrekening mijn eigen schuitje hier & daar lek wordt.–
Ik stop die lekken zooveel ik kan echter en verlies mijn koelbloedigheid nog niet.1 Ben ook niet desperaat. Maar waar we misschien beiden in den zelfden storm zullen zijn spreek ik stellig en naar ik meen in ons beider belang.–
Uw antwoord op mijn vraag kan ik aldus resumeeren: “’t kan zijn er storm komt maar ook in dat geval, reken niet op hetzij kalefatering hetzij proviand en weet ik genoodzaakt kan wezen door drang van omstandigheden juist het sleeptouw te kappen”.–
 1v:3
Dit antwoord, maar slechts voor zoover er niet bijkomt eene verdenking van mijn goede trouw, kan ik me voor gezegd houden.–
Maar – door dezen brief roep ik nog eens U toe dat mijn verzoek om versterking in ons beider belang kan blijken te zijn en ik het niet uit egoisme alleen doe, gelijk ge veronderstelt. Dat in geval van storm ik in alle geval wil maar misschien ook kan U van eenig nut en dienst wezen, maar dat zulks onmogelijk wordt in geval mijn eigen schuit (wat ik echter zoek te voorkomen) nog vóór het moment in kwestie vol water loopt.– Dat zoek ik echter zelf wel te voorkomen maar toch zou ik U niet toeroepen zonder noodzakelijkheid.– Bang in gevaar ben ik ook niet maar ik zoek bereid te zijn tegen dat de nood aan den man komt evenwel.
Komt het U nu ongemotiveerd voor dat ik er op aandring langzamerhand mijn, maar ik zou liever zeggen ons2 schilderzaakje de kern te laten worden van zaken die we zamen verder ondernemen konden, ik voor mij dring er op aan toch dat het iets worden kan en zal als we genoegzaam eendragtig kunnen blijven.
 1r:4
Als ik niet dezelfde idees heb als gij, verdenk me niet van kwade trouw of enfin lage bedoelingen, het zij jegens U het zij jegens t’huis.– Jegens t’huis doe ik niets wat ik niet ’t regt heb te doen, waar ik absoluut en voor altijd mijzelf buiten hun zaken houd.– Geen raad vraag of opdring, ten eenemale op mijn eigen gebied blijf – en ook zelfs mijn gevoelen over hunne zaken voor mij houde, daar we elkaars belangen toch niet begrijpen.–
En jegens U spreek ik nu en zal ik verder spreken als iemand wiens zaken in de schilderijen zijn tot een ander iemand wiens zaken in de schilderijen zijn, en op het andere gebied kom ik niet in.
En de kwestie die ik begon met U te bespreken is deze, dat al is er nog zoo veel malaise en al moeten we beiden er ons veel moeite voor getroosten, we energiek de hand moesten zien te houden aan het schilderzaakje dat zoowel van U als van mij hoort. Ik zeg, het kan een boot zijn die U eventueel in den storm van dienst kan wezen, al wensch ik den storm evenmin als gij dien wenschen kunt.
Gegroet,

b. à. t.
Vincent

top