1r:1
Waarde Theo,
ik wou dat de 4 doeken waarover ik U schreef weg waren.1 Als ik er te lang hier houd, verschilder ik ze misschien weer en ik geloof ’t beter is ge ze krijgt zoo als ze uit de hei komen.
De reden waarom ik ze niet afzend is dat ik ze U niet ongefrankeerd wil afzenden op een moment waarop ge zegt dat gij misschien zelf krap zoudt zitten, en zelf kan ik ze ook niet frankeeren.
Het huisje waarin Millet gewoond heeft, heb ik nooit gezien – maar ik houd het er voor dat deze 4 menschen nestjes wel van ’t zelfde soort zijn.
Het eene is de residentie van een heer die in de wandeling wordt genoemd “het rouw boerke” – het andere wordt bewoond door een braaf mensch dat toen ik er kwam geen mysterieuser bezigheid verrigte dan haar aardappelkuil om te werken, doch evenwel ook moet kunnen tooveren, althans zij draagt den naam van “den heksekop”.2
Ge herinnert U dat in ’t boek van Gigoux staat hoe het Delacroix gebeurde 17 schilderijen te gelijk werden afgewezen.–3 Men ziet – dunkt mij althans – hieruit dat hij en anderen uit die periode – staande voor kenners en niet kenners die geen van allen het ’t zij begrepen, ’t zij koopen wilden – men ziet  1v:2 hieruit dat zij die teregt in ’t boek “les vaillants”4 worden genoemd, niet spraken van dat het een vechten tegen de bierkade was maar doorschilderden.
Wat ik U nog eens wou zeggen is dat als wij dat van Delacroix tot uitgangspunt nemen, we er nog veel schilderen moeten.– Ik ben in de noodzakelijkheid de onaangenaamste aller menschen te zijn, namelijk om geld te moeten vragen. En daar ik niet denk het de eerste dagen reeds een beter keer zal nemen wat betreft het verkoopen, is dit erg genoeg. Maar ik vraag het U, is het niet voor ons beiden après tout beter om hard te werken al zijn er beroerdigheden aan verbonden, dan in een tijd als nu te zitten philosopheeren.
Ik weet de toekomst niet Theo – maar – ik ken wel de eeuwige wet dat alles verandert – denk 10 jaar terug en de dingen waren anders, de toestanden, de stemming van de lui, alles enfin.– En 10 jaar verder draait zeker ook weer veel om.– Maar iets doen blijft – en iets gedaan hebben, heeft men niet ligt spijt van.– Hoe actiever hoe beter en ik had liever een mislukking dan een stilzitten.–
 1v:3
Het zij Portier al dan niet de man zij om iets met mijn werk te doen – we hebben hem nu toch noodig.– En ziehier wat ik geloof – Na b.v. een jaar werken hebben we meer bij elkaar dan nu en ik weet zeker dat mijn werk beter zal doen naarmate ik ’t een met ’t ander completeer.– De lui nu die wat sympathie hebben, die zoo als hij er over spreken het eens laten kijken – ze zijn daarom nuttig omdat met b.v. nog een jaar werken er een en ander bijeen zal zijn bij hen dat van zelf wel iets zeggen zal, ook al zwegen ze geheel.– Als gij Portier eens ziet, zeg hem gerust dat wel verre van het op te geven ik van plan ben hem nog veel meer te zenden.– Blijf gij ook voortgaan met te laten kijken als ge lui ontmoet.– Het zal zoo heel lang niet duren of hetgeen we kunnen laten zien zal belangrijker zijn. Ge ziet zelf wel – en ’t is een verschijnsel dat mij verbazend veel pleizier doet – dat men meer en meer begint tentoonstellingen te maken van 1 persoon of heel enkelen die bij elkaar hooren.–5 Dat is een verschijnsel in den kunsthandel dat naar ik durf meenen meer avenir heeft dan andere ondernemingen. Het is goed men begint te begrijpen dat een Bouguereau niet goed kan doen naast een Jacque – een figuur van Beyle of l’Hermitte niet goed naast een Schelfhout of Koekkoek.–
 1r:4
Verstrooi de teekeningen van Raffaelli – en oordeel zelf of ’t mogelijk ware zich een goed begrip van dien eigenaardigen artist te vormen.– Hij – Raffaelli – is anders dan Regamey – maar ik vind hem net zoo’n persoonlijkheid. Als mijn werk bij mij bleef – geloof ik dat ik er telkens aan zou verschilderen.– Door het aan U te sturen en aan Portier zoo als ’t van buiten of uit de hutten komt, zal er wel eens een onder door loopen die niet deugt – maar er zullen dingen bewaard blijven die er niet beter op worden zouden door ze dikwijls te verschilderen.
Als ge nu deze 4 doeken hebt en nog een paar kleinere studies van hutten en iemand zag niets anders dan die van me, zouden ze noodwendig denken dat ik niets anders deed dan hutten schilderen. En eveneens met die serie koppen.– Maar het boerenleven brengt zoo uiteenloopende dingen mede dat als Millet spreekt van “travailler comme plusieurs nègres”,6 dit waarachtig dient te gebeuren wil men tot een geheel komen.– Men moge er mee lagchen dat Courbet zegt: “peindre des anges! qui est ce qui a vu des anges!”–7 Maar ik zou er nog wel bij willen zeggen b.v. “des justices au harem, qui est ce qui a vu des justices au Harem?” (het schij van Benjamin Constant).8 “des combats de taureaux,9 qui est ce qui en a vu”, en zooveel andere Moorsche, spaansche dingen, Kardinalen, en dan al die historieschilderijen, die toch ook altijd nog maar blijven, meters lang bij meters breed–! Waar dient het alles toe en wat wil men er toch mee.– Dat wordt meerendeels muf en saai als eenige jaren er over heen zijn gegaan en verveelt meer & meer.
 2r:5
Maar enfin.– Ze zijn misschien mooi geschilderd – kan wezen – tegenwoordig als kenners voor een schilderij staan als dat van Benj. Constant, als een receptie bij een kardinaal door ik weet niet wat voor spanjaard – is het de gewoonte met een diepzinnig air iets te zeggen van “knappe techniek”. Maar – zoodra die zelfde kenners voor een geval uit ’t boerenleven of voor een teekening van b.v. Raffaelli zouden komen, zouden zij met ’t zelfde air – à la C.M. – de techniek critiseeren.–
Ge denkt misschien dat ik ongelijk heb hier een aanmerking op te maken – maar – ik ben er zoo van vervuld, van dat al die uitheemsche schilderijen worden geschilderd op HET ATELIER. Maar ga eens buiten zitten schilderen op de plaats zelf–! er gebeuren dan allerlei dingen als volgt – uit de 4 doeken die ge ontvangen zult haalde ik zeker een honderdtal en meer vliegen, niet meegerekend stof en zand &c. – niet meegerekend dat als men ze een paar uur door de hei en de heggen meedraagt, een tak of wat er over heen schraamt &c. Niet meegerekend men, als men op de hei arriveert met dit weer na een wandeling van een paar uur, vermoeid en verhit is.– Niet meegerekend dat de figuren niet stilstaan zoo als de modellen van beroep, en de effekten die men pakken wil, veranderen met het vorderen van den dag.–
 2v:6
Ik weet niet hoe het U gaat – maar wat mij betreft, hoe meer ik er aan werk, hoe meer het boerenleven me absorbeert.– En hoe minder en minder ik ga geven om hetzij de cabanelachtige dingen waaronder ik ook Jacquet, ook Benj. Constant van tegenwoordig zou rekenen – hetzij de hooggeroemde maar zoo onuitsprekelijk wanhopig drooge techniek van de Italjanen & spanjaarden.– Imagiers! – dat woord van Jacque, ik denk er dikwijls aan.–10 Toch heb ik geen parti pris, ik heb gevoel voor Raffaelli die toch heel iets anders schildert dan boeren – ik heb gevoel voor Alfred Stevens, voor Tissot, om iets te noemen dat gansch anders is dan boeren – ik heb gevoel voor een mooi portret.– Zola, die zich overigens m.i. nog al eens kolossaal vergist in zijn oordeel over schilderijen – zegt in “mes haines” iets moois over kunst in ’t algemeen. “dans le tableau (l’oeuvre d’art) je cherche, j’aime l’homme – l’artiste.–”11
Ziedaar, dat vind ik volkomen waar – ik vraag U, wat zit er voor een man, wat voor een ziener/kijker of denker, wat voor een soort menschelijk karakter, achter zekere doeken waarvan de techniek wordt geroemd – immers dikwijls niets. Maar een Raffaelli – is iemand, een Lhermitte is iemand, en bij veel schilderijen van haast onbekende lui voelt men dat het met een wil, een gevoel, een hartstocht, een liefde is  2v:7 gemaakt.– De TECHNIEK van een schilderij uit het boerenleven of – als Raffaelli – uit het hart van de stadsarbeiders – brengt nog andere moeielijkheden mee dan die van het gladde schilderen en activeeren van een Jacquet of Benjamin Constant.–
Namelijk te leven in die hutten dag in dag uit, net als de boeren op ’t veld zitten – in den zomer de zonnehitte, in den winter de sneeuw en vorst uitstaan, niet binnenskamers maar buiten, en niet voor een wandeling maar dag in dag uit als de boeren zelf.
En ik vraag het U, als men deze dingen nagaat heb ik dan zoo groot ongelijk met de kenners, die tegenwoordig drukker dan ooit schermen met het dikwijls zoo weinig beteekenis hebbende woord techniek (men geeft het een conventioneele beteekenis meer en meer), te critiseeren in hun eigen critiek.–
Als men rekent al wat men te loopen en te sjouwen heeft om “het rouwboerke” en zijn hut te schilderen, durf ik beweeren dit een langer en vermoeiender reis is dan veel schilders van uitheemsche onderwerpen, zij het la justice au harem of de receptie bij een kardinaal, voor hun meest uitgezocht excentrieke onderwerpen doen.– Want Arabische of spaansche of Moorsche modellen heeft men maar voor ’t bestellen en betalen te Parijs. Doch wie de vodderapers van Parijs schildert zoo als Raffaelli in hun eigen buurtje, die heeft het moeielijker en diens werk is serieuser.–12
Schijnbaar is er niets eenvoudiger dan boeren of vodderapers en andere arbeiders schilderen maar – geen motieven in de schilderkunst zijn zoo moeielijk als die alledaagsche figuren!
 2r:8
Er bestaat – voor zoo ver ik weet – geen enkele akademie waar men een spitter, een zaaier, een vrouw die den pot over ’t vuur hangt, of een naaister leert teekenen en schilderen.– Maar in elke stad van een beetje beteekenis is een akademie met keus van modellen voor historische, arabische, Louis XV13 en in een woord alle, mits niet in werkelijkheid bestaanbare
figuren.
Als ik aan U & Serret enkele studies van spitters of boerinnen die wieden, aren lezen &c. zal zenden als begin van een heele serie over allerlei veldarbeid – Dan kan ’t wezen dat ’t zij Serret ’t zij gij er fouten in ontdekt die het nuttig voor mij is te kennen en die ik zelf alligt zal toegeven.
Maar ik wil wijzen op iets dat misschien de attentie wel waard is.– Alle akademische figuren zijn op de zelfde wijs en laat ons zeggen on ne peut mieux in elkaar gezet.– Onberispelijk – zonder fouten.– Ge zult reeds merken waar ik heen wil – ook zonder ons iets nieuws te ontdekken te geven.–
Niet alzoo de figuren van een Millet, een l’Hermitte, een Regamey, een Lhermitte, een Daumier.– Zij zitten ook goed in elkaar – maar anders dan de akademie het leert après tout.– Ik geloof dat hoe correct akademisch een figuur ook zij, het OVERBODIG is in dezen tijd, al ware het van Ingres zelf (behalve zijn source14 toch, omdat die juist wel iets nieuws was en is en blijven zal), wanneer er aan ontbreekt dat essentieel moderne – het intieme karakter, het eigentlijk IETS DOEN.
Wanneer zal het figuur dan niet overbodig zijn, al waren er desnoods fouten en groote fouten in mijns inziens, zult ge welligt vragen.–
Als de spitter spit, als de boer een boer is en de boerin een boerin.– Is dit iets nieuws.– Ja.– Zelfs de figuurtjes van Ostade, Terburg werken niet zoo als die van tegenwoordig.–
 3r:9
ik zou hier nog veel meer over willen zeggen en ik zou willen zeggen hoe veel ik zelf nog beter wil doen wat ik ben begonnen – en hoeveel hooger ik het werk van sommige anderen schat dan mijn eigen.– Ik vraag het U – Kent gij in de oude Hollandsche school een enkelen spitter, een enkelen zaaier??? Hebben zij ooit gezocht “een arbeider” te maken.– Heeft Velasquez het gezocht in zijn waterdrager15 of typen uit ’t volk.– Neen.–
Werken, dat doen de figuren op de oude schilderijen niet.– Ik blok dezer dagen op een vrouw die ik verl. winter zag, wortelen uitplukkende in de sneeuw.16 Ziedaar – Millet heeft het gedaan, l’Hermitte, en in ’t algemeen de boerenschilders van deze eeuw – een Israels – die vinden dat mooier dan iets anders. Maar zelfs in deze eeuw, hoe betrekkelijk weinigen onder ’t legio schilders die het figuur willen – ja – avant tout – om ’t figuur (d.i. om vorm en modelé) maar het zich niet denken kunnen dan werkende, en er behoefte bij hebben – wat de ouden ontweken en ook de oude hollanders die er veel conventioneele acties op na hielden – en – zeg ik – er de behoefte bij hebben de actie te schilderen om de actie.
zoo dat het schilderij of de teekening wel zij een figuurteekening om ’t figuur en den onuitsprekelijk harmonischen vorm van ’t menschelijk ligchaam – doch tevens – een wortelen plukken in de sneeuw. Druk ik me begrijpelijk uit? ik hoop het, en zeg dit er dan eens bij aan Serret.– Ik kan ’t in korter woorden zeggen – een naaktfiguur van Cabanel, een dame van Jacquet en een boerin niet van Bastien Lepage zelf maar een boerin van een Parijzenaar die op de akademie zijn teekenen heeft geleerd, zullen de ledematen en de structuur van ’t ligchaam steeds op een zelfde manier – charmant soms – laten voelen, correct – van proportie en anatomie.– Maar als Israels of als Daumier of l’Hermitte b.v.  3v:10 een figuur teekenen, zal men den vorm van het ligchaam veel meer voelen en toch zullen – daarom noem ik er juist graag Daumier bij – de proporties soms haast willekeurig zijn, de anatomie en structuur volstrekt niet goed dikwijls “in de oogen van de academiciens”.
Maar ’t zal leven. En vooral ook Delacroix.
Het is nog niet goed uitgedrukt.– Zeg tegen Serret dat ik wanhopig zou zijn als mijn figuren goed waren, zeg hem dat ik ze niet akademisch correct wil. Zeg hem dat ik bedoel dat als men een spitter photografeert, dat hij dan zeker niet spitten zou. Zeg hem dat ik de figuren van Michel Ange prachtig vind, al zijn de beenen bepaald te lang – de heupen en billen te breed.–17 Zeg hem dat in mijn oog Millet en LHermitte daarom de ware schilders zijn, omdat ze de dingen niet schilderen zóó als ze zijn, droog analyseerend nagespeurd, doch zóó als zij, Millet, LHermitte, Michel Ange, ze voelen. Zeg hem dat mijn groot verlangen is zulke onjuistheden te leeren maken, zulke afwijkingen, omwerkingen, veranderingen van de werkelijkheid, dat het mogten worden, nu ja – leugens als men wil – maar – waarder dan de letterlijke waarheid.–
En nu moet ik haast eindigen – ik had echter behoefte om er nog eens over te praten dat zij die het boerenleven of het volksleven schilderen, al hooren zij niet onder de hommes du monde – echter toch misschien het op den duur beter uithouden zullen dan de makers van de uitheemsche doch in Parijs geschilderde harems en kardinaal recepties.–
Ik weet dat het is een onaangenaam mensch zijn als men op ongelegen tijden geld van noode heeft – maar mijn excuus is juist dat het schilderen van de schijnbaar meest alledaagsche dingen soms ’t moeielijkst en ’t duurst is.–
 3v:11
De onkosten die ik, wil ik werken, maken moet, zijn in verhouding tot het geen waar over ik kan beschikken soms erg.– Ik verzeker U dat als mijn gestel niet door weer en wind vrijwel als dat van een boer werd, ik het niet uithouden zou want voor mijn eigen comfort schiet er eenvoudig niets over. Maar ik begeer dat ook niet voor me zelf, evenmin als veel boeren anders begeeren te leven dan zij leven.– Maar wat ik vraag is en voor verf en vooral voor model. Hetgeen ik schrijf over de figuurteekeningen ziet ge misschien genoeg uit dat ik er bepaald hartstogtelijk voor ben om ze door te voeren.–
Ge schreeft mij onlangs dat Serret “met convictie” tot U gesproken had over zekere fouten in de structuur van de figuren van de aardappeleters.–18 Maar ge hebt aan mijn antwoord kunnen zien dat mijn eigen critiek ze ook uit dat oogpunt beschouwd afkeurt, alleen heb ik er op gewezen hoe het hier was een impressie die ik had nadat ik de hut in het duistere lamplicht veel avonden zag, na 40 koppen te hebben geschilderd, waaruit volgt ik van een ander oogpunt uitgegaan was.– Nu we echter over figuur beginnen te spreken heb ik veel te zeggen.– Ik vind in de woorden van Raffaelli zijn inzigt over “Karakter”, wat hij daarvan zegt is goed – en op zijn plaats – en verduidelijkt door de teekeningen zelf.–19
Menschen die zich in artistiek litteraire kringen bewegen als Raffaelli te Parijs, denken echter après tout anders dan b.v. ik buiten in ’t boerenland.– Ik bedoel, zij zoeken één woord dat al hun idees zamenvat – hij oppert voor de figuren der toekomst het woord “Karakter”. Ik ben het er mee eens, met de bedoeling – geloof ik – doch de juistheid van ’t woord geloof ik evenmin in als in de juistheid van andere woorden – even min als in de juistheid of doeltreffendheid van mijn eigen expressies.–
 3r:12
liever dan te zeggen, er moet karakter zijn in een spitter – omschrijf ik het met te zeggen, die boer moet een boer zijn, die spitter moet spitten, en dan is er iets in wat essentieel modern is.– Maar ook deze woorden voel ik zelf van men er conclusies uit kan trekken door mij niet bedoeld – al zeg ik er nog een ceela bij.–
De onkosten voor model – die nu reeds mij vrij bezwarend zijn – ik geloof dat het wenschelijk – zeer wenschelijk is – ik in plaats van ze te verminderen, ze nog een beetje kon toegeven.– Want het is mij om iets heel anders te doen dan om “een figuurtje” te kunnen teekenen.–
Het boerenfiguur in zijn actie te geven, ziedaar wat een figuur is – ik herhaal het – essentieel modern – het hart van de moderne kunst zelf – dat wat noch grieken, noch renaissance, noch oude Hollandsche school hebben gedaan.–
Dit is bij mij een zaak waar ik dagelijks over denk.– Dit verschil tusschen de groote zoowel als de kleine meesters van nu (de groote, b.v. Millet, lHermitte, Breton, Herkomer; de kleinere, b.v. Raffaelli en Regamey) met de oude scholen, heb ik echter niet dikwijls waarlijk vierkant uitgedrukt gevonden in de artikels over kunst.
Denk er eens over of gij het echter niet waar vindt.– Het boeren- en werkmansfiguur is meer begonnen als “genre” – maar tegenwoordig met Millet als eeuwige meester voorop is dat het hart zelf van de moderne kunst en zal het blijven.–
Lui als Daumier – men moet ze hoog achten want ze zijn van de baanbrekers.– Het eenvoudig naakt maar modern figuur is hoog – zooals Henner en Lefevre het vernieuwden, Baudry, en vooral de beeldhouwers als een Mercier,20 Dalou,21 dat is ook van het allersoliedenste.– Doch boeren en ouvriers zijn nu eenmaal niet naakt en hoeft men zich ook niet naakt te denken.– Hoe meer lui er komen die werkmans- en boerenfiguren maken, hoe liever ik ’t zien zou.– En ik zelf, ik weet niets anders waar ik zooveel lust in heb.– Dit is een langen brief en ik weet nog niet of ik duidelijk genoeg gezegd heb wat ik bedoel.– Ik schrijf misschien nog een woordje aan Serret, als ik dat doe stuur ik den brief aan U om te lezen want ik wou graag duidelijk maken hoe veel ik aan die kwestie van figuur hecht.–

top