1r:1
Utrecht, 24 Mei ’85

Amice!

Het deed me veel genoegen weêr een teeken van leven van je te ontvangen, al was dat teeken niet heelemaal zooals ik het wel had willen hebben.
De tijding van den dood van je vader kwam zóó onverwacht dat ik erg naar eenig nader bericht verlangde, dat echter niet gekomen is. Als ik me goed herinner was alleen mijn oppervlakkige manier van couranten lezen, waarbij de advertentiën er altijd bij inschieten, oorzaak dat ik die tijding niet het eerst uit het Nieuws van den Dag  1v:2 vernam.1 Ik weet althans wel dat ik zeer, zeer kort na het ontvangen van den formeelen communicatie-brief2 bij een vrind kwam, die het reeds in de Courant gelezen had!
Dacht ge dat ik zóó weinig belang in je vader of in de gebeurtenissen in je huisgezin stelde dat eene gewone beleefdheidsformule ter aankondiging van zóó iets treffends voor die belangstelling genoeg was?
Dan hebt ge u erg vergist.–
Ik kom nog even, in verband met ’tgeen ge me nu gezonden hebt,3 terug op je laatsten brief, waarin je het hebt over de kunst van zich in woorden goed uittedrukken.4
Ik wilde er je op wijzen dat, zoo slecht als ik dat mondeling, zoo goed ik dat  1v:3 schriftelijk kan, indien ik er moeite voor doe. Wat ik je schreef over je manier van werken drukt precies uit wat ik meen – al heb ik dáár nu juist niet veel moeite aan besteed, waarvan alleen een minder mooie stijl het gevolg is geweest! Dat ik me met die meening over je manier van werken vergis, hoopte ik en hoop ik nog; maar juist daarom spijt het me werkelijk in ’tgeen je me nu gezonden hebt eene zoo volkomene bevestiging van mijne opinie te moeten zien, dat ik er zelf van geschrokken ben.
Ge zult me toestemmen dat zulk werk niet ernstig gemeend is.
Ge kunt meer dan dit – gelukkig; maar waarom dan alles even oppervlakkig bekeken en behandeld? waarom de bewegingen niet bestudeerd? nù  1r:4 poseeren ze. Dat kokette handje van die achterste vrouw, hoe weinig waar! en welke betrekking bestaat er tusschen den koffieketel, de tafel en de hand die boven op ’t hengsel ligt? wat doet die ketel toch, hij staat niet, hij wordt niet vastgehouden, maar wat dan? en waarom mag die man rechts geen knie hebben en geen buik en geen longen? of zitten die in zijn rug? en waarom moet zijn arm een meter te kort zijn? en waarom moet hij de helft van zijn neus missen? en waarom moet die vrouw links zoo’n pijpesteeltje met een dobbelsteen er aan tot neus hebben?
En durf je dan nog bij zulk eene manier van werken de namen van Millet en Breton aanteroepen? Kom! De kunst staat dunkt me te hoog om zoo nonchalant behandeld te worden.
Adieu, geloof mij steeds

je vriend
A.G.A. v. Rappard

top