1r:1
Mijnheer,
Met genoegen heb ik Uwe nieuwe stillevens gezien,1 vooral dat met een keulschen pot en flesch augurken.–2 En die twee vorigen zijn er ook door verandering aan ’t fondsa beter op geworden. Evenwel – in ’t algemeen zijn toch ook bij deze wederom de schaduwpartijen mijns inziens nog niet pittig van kleur genoeg. Met een woord wilde ik U zeggen dat ik het er op zal trachten te schikken 3 dagen achtereen bij U te komen schilderen – als U zulks goedvindt. We kunnen zoodoende die kwestie eens goed beetnemen. Want anders zou ik vreezen dat onwillekeurig U telkens weder tot de zelfde resultaten zoudt komen. Ik zeg daarom, laat ons er een dag of 3 aan wijden, omdat de kwestie van clair obscur en kleur en diepen toon in de schaduw een eeuwig moeielijke kwestie is.– En ’t beter of minder goed geschilderd zijn eener studie – de artistieke waarde er van – juist voor een zeer aanmerkelijk deel afhangt van de behandeling der schaduwpartijen.3 Ik zal U zeggen wat ik gevoel bij ’t bekijken uwer studies zoo als ze nu zijn.
 1v:2
Ik ben er spoedig op uitgekeken en ik zou wenschen juist de schaduwpartijen mijn oog langer trokken. Mysterieuser waren.–
Dit moet U niet verwonderen – en U moet het mij niet kwalijk nemen als ik er telkens over spreek – onder ons.–
Om ’t clair obscur goed te krijgen moet men niet alleen veel schilderen doch ook wel degelijk veel zien schilderen, en sommige dingen van theorie, van licht en kleur weten. Ik maak me sterk dat als we nog eens goed zamen geschilderd hebben, U zelf zult inzien dat op ’t oogenblik nog dingen door U worden over ’t hoofd gezien die als U eenmaal er oog op krijgt, zullen maken het schilderen U nog veel meer zal interesseeren. Enfin – er zal nog meer ziel in komen.–
Nu spijt het me betrekkelijk dat ik zoo gebonden ben aan mijn modellen hier – ik kan niet zoo makkelijk weg als dit najaar.–
s’Winters kan ik personen te poseeren krijgen die ik niet, of althans bezwaarlijker kan krijgen als zij buiten werk hebben op ’t veld.
 1v:3
Ik werk overigens met almagtig veel pleizier dezer dagen want ik schilder veel liever figuur dan iets anders.– dan – die vrouwenkoppen van hier met de witte mutsen – het is moeielijk – maar het is zoo eeuwig mooi.– Juist van clair obscur – het wit en een gedeelte van ’t gezigt in de schaduw is zoo fijn van toon.
Ik weet niet precies wanneer ik er een dag of drie zal kunnen uitbreken doch zal U een briefkaart sturen zoodra ik kan. Zondag kom ik overigens ook nog even aan en zou dan wel een meter van dat doek van Bayens4 willen mede nemen, daar mijn doek op is.
Ik voorzie wel echter dat juist hoe beter ’t U gaat en hoe meer U vordert met ’t schilderen, hoe minder pleizier U er misschien van wege zekere Eindhovenaars voor zult ondervinden. Doch tevens naar ’t me voorkomt weegt het pleizier van iets te kunnen maken ruimschoots op tegen zekere hatelijke critiek. Overigens hoe meer men schildert hoe minder men tijd en lust heeft er naar te luisteren.–
 1r:4
Ik hoop Zondag a.s. U een portefeuille houtgravuren te brengen waarbij U wel dingen zult vinden die U zullen interesseeren.
Onder ons gezegd – dat stilleven dat U geencadreerd heeft maakt op mij den indruk onjuister van teekening te moeten wezen dan de meeste anderen. In dit opzigt dat ik durf veronderstellen U verzuimd heeft de proportie van de breedte der groep in zijn geheel voldoende te vergelijken bij de hoogte, en gevolgelijk de verhouding der voorwerpen onderling laat nog al te wenschen over. Het meten, daar hangt zoo enorm veel van af en als U er dadelijk op let in ’t begin, wint U veel tijd uit tegen later, als de moeielijker motieven – b.v. een kop – te maken zullen wezen.
Ik schrijf U eens om U in ’t begin van 85 te verzekeren dat het niet uit onverschilligheid is ik dezer dagen niet zooveel ben gekomen, doch dat integendeel ik ’t er voor houd dat als U ’t heele jaar 85 zoo doorwerkt, U in één jaar meer zult vorderen dan menig ander in 3 jaar. Dus met mijn beste wenschen voor 85 – met de meeste achting

Uw dr.
Vincent

top