1r:1
Beste broer,
Dank voor Uw brief en het geld.
Aannemende dat waar is wat ge zegt, dat herhaaldelijk ge aan me zijt beginnen te schrijven doch er niet toe kwaamt dien brief eer af te maken – verkeer ik in ’t zelfde geval, daar ik al twee keer in den kagchel gooide wat ik U schreef – om reden ik ’t of te bitter of te lam vond. Wat zal ik U zeggen – uw brief klinkt me zeer correct en heeft een toon als van een goed ministre des Beaux Arts b.v.
Maar – dat neemt niet weg ik er niet veel aan heb en ’t me niet voldoet – en vooral uw “misschien later als ge u duidelijker zult hebben uitgesproken, zullen we in uw tegenwoordig werk misschien ook wat vinden – en dan niet doen zoo als nu”.... mooie belofte – maar – ministerieele fata morgana – in ’t oog van iemand als ik, die liever lager bij den weg een debouché vond mits in ’t tegenwoordige.
Ziedaar – dat débouché in ’t tegenwoordige, desnoods (niet bij verkiezing) bij marchands van 3e rang – is iets wat ik van U niet kan vergen in uw positie – que soit – maar gij kunt van mij niet vergen ik beruste in een ministerieele fata morgana, ik ben daar te praktisch voor après tout. Wil s.v.p. apprecieeren ik u een goed minister noem – en te zeer weet hoe verdomd slecht de lui1 boven den beganen grond in den regel zijn om met regt gaarne enkele lichtpuntjes, zelfs in ministerieele sfeer, op prijs te stellen.– Wat niet intransiganta is en waarom ik bij dezen zeker tegen ’t heilige huisje der intransiganten pis – zoo als ik dat wel meer doe – tegen heilige huisjes in ’t algemeen.
Ter zake echter – hebt ge wel eens bedacht, ik heb tegenwoordig dagelijks over de twee gulden onkosten – reken 1 voor model, 1 voor doek, verf – ’t komt niet goedkooper uit.–
ik heb nog rekeningen te betalen – en – ik moet naar Antwerpen.–
 1r:2
Mijn positie is hier wel wat al te gespannen, ik heb ’t niet prettig tegenwoordig en ’t kost me moeite genoeg om wat men noemt “zijn ziel in lijdzaamheid bezitten”2 vol te houden.–
T’huis vinden ze – al zijn er geen bijzondere standjes – après tout ook geen prettig vooruitzigt ik hier al te lang zou blijven. Wat ik me best kan begrijpen.–3 En ik kan toch niet weg – ’t zij geheel – ’t zij gedeeltelijk (gedeeltelijk als ik mijn atelier aanhoud, wat mijn plan is.) tenzij ik nog heel wat studies maak en – iets nieuws vind om me te caseeren te Antwerpen. Wil dit s.v.p. in consideratie houden. En als ge uw best zoudt willen doen om in ’t finantieele ’t me wat makkelijk te maken, geloof ik dat dan er werkelijk kans is voor later kalmte te bewaren, al zij ’t verre van eendragt. Die ik voor me zelf wensch en ook voor anderen, die bedaardheid.
Wat niet is kan nog komen, zegt ge aangaande mijn werk – en ik betreffende iets anders dan fata morgana zien in uw zeggen van “later zullen we enz. – (zie boven)”: Heden – is ’t me fata morgana en wensch ik, wat er ook van zij, Antwerpen te probeeren. Gegroet, met een handdruk.

b. à t.
Vincent

top