1r:1
Waarde Theo,
Mijn laatsten brief kon ik niet in een anderen vorm krijgen.1
Maar weet dat het mij altijd voorkomt dat het meer een noodlottig geschil is tusschen U en mij dan een waaraan we zelf alleen schuld hebben. En zoo met Pa ook.–
Ge zegt er komt binnen kort een expositie van ’t werk van Delacroix.–2 Goed – daar zult ge zeker wel zien een schilderij La barricade, dat ik alleen ken uit levensbeschrijvingen van Delacroix. ’t is geschilderd meen ik in 1848.3 Gij kent bovendien een lithographie door de Lemud meen ik – indien niet door hem dan door Daumier, voorstellende ook de barricade van 1848.4 Ik wou gij U eens kondt voorstellen dat gij en ik hadden geleefd in dat jaar 1848 – of dergelijke periode, want bij den coup d’état van Napoleon is er ook weer iets geweest.5 Ik zal U geen hatelijkheden zeggen – dat is ook het doel nooit geweest – ik tracht U duidelijk te maken in hoeverre ’t verschil dat tusschen ons gekomen is in verband staat met algemeene stroomingen in de maatschappij, en als zoodanig iets heel anders is dan expres er op aangelegde hatelijkheden.
 1v:2
Neem dus dien tijd 1848.
Wie stonden toen tegenover elkaar die men als typen kan nemen van al de rest. Guizot – minister van Louis Philippe eenerzijds,6 Michelet en Quinet met de studenten aan den anderen kant.7
Ik begin met Guizot en Louis Philippe.– Waren die slecht of tiranniek? Niet precies – ’t waren lui, naar ik ’t zie, als b.v. Pa en grootvader, den ouden Goupil8 (personen enfin die er almagtig eerwaardig uitzien – diep – ernstig – doch bekijkt men ze een beetje scherp en van digt bij, hebben ze iets lugubers, dofs, flaauws zelf, dermate men er wee van wordt.– Is dit te veel gezegd???), behoudens variatie van positie zelfden geest, zelfde karakter. Is dat mis gezien van mij???
Quinet nu b.v., of Michelet of V. Hugo (later),9 was ’t verschil tusschen hen en hun tegenpartij almagtig groot.– Ja – maar oppervlakkig zou men dat niet gezegd hebben. ik zelf heb in der tijd tegelijk een boek van Guizot en een boek van Michelet even mooi gevonden. Doch in mijn geval, naarmate ik er dieper in kwam zag ik onderscheid en tegenstrijdigheid, wat meer is! Enfin dat het eene doodloopt, vaag verdwijnt, en integendeel in ’t andere iets oneindigs blijft.
 1v:3
Er is sedert veel gebeurd.– Maar ik houd het er voor dat als gij en ik toen geleefd hadden gij aan den kant van Guizot waart geweest en ik aan den kant van Michelet. En beiden consequent blijvende, met een zekere melankolie ons regtlijnig als vijanden tegenover elkaar hadden kunnen bevinden, b.v. op zoo’n barricade, gij er vóór als soldaat van ’t gouvernement, ik er achter als revolutionnair of rebel.
Nu in 1884 – toevallig zijn de cijfers net dezelfde, slechts even omgedraaid – staan we weer tegenover elkaar – doch barricades zijn er nu wel is waar niet.– De geesten die ’t niet eens kunnen worden echter wel degelijk. Le moulin n’y est plus mais le vent y est encore.10 En we zijn – mijns inziens – in verschillende kampen tegenover elkaar – daar is niets aan te doen.– En of ge wilt of niet, gij moet voort, ik moet voort.– Doch wegens we broers zijn, laat ons ’t coupeeren elkaar dood te schieten b.v. (in figuurlijken zin).
 1r:4
Doch elkaar helpen kunnen we niet dermate als twee lui die in ’t zelfde kamp aan elkaars zij staan. Neen, komen we in elkaars nabijheid, we zouden in elkaars vuur loopen.
Mijn hatelijkheden zijn kogels niet op U – die mijn broer zijt – gericht, maar wel in ’t algemeen op de partij waar ge nu eenmaal in zijt. Uw hatelijkheden beschouw ik ook niet als expres gemikt op mij maar – ge schiet op de barricade (en meent U daarmee verdienstelijk te maken), en ik ben nu eenmaal daarin.–
Denk hier eens over als ge wilt – want ik geloof niet dat ge erg veel kunt afdingen hierop, ik kan niet anders zeggen dan dat ik geloof ’t ± zoo in elkaar zit.
Ik heb nu meenen te zien dat terwijl ik vroeger gehoopt had gij anders zoudt uitvallen en we aan een zelfde zij zouden staan, het zich beslist heeft we in tegenstrijdige kampen verzeild zijn geraakt. En gij – uwerzijds hebt misschien gehoopt ik veranderen zou dermate dat wij zamen aan de kant waar ge U nu bevindt, teregt gekomen zouden zijn. Maar ge ziet, daar heb ik geen plan op.– Ik moet schieten, Uw kant uit – ik zal echter trachten U niet te raken. Gij moet schieten, mijn kant uit – doe ’t zelfde.
Ik hoop gij dit wat ik in figuurlijken zin zeg, vatten zult. Noch gij noch ik bemoeien ons met de politiek maar wij zijn in de wereld, in de maatschappij, en vanzelf groepeeren zich gelederen van menschen. Kunnen de wolken er zelf heel veel aan doen of ze tot de eene donderbui of tot de andere hooren? of ze dragers zijn van positieve of negatieve electriciteit?– Doch nu is het ook weer waar menschen geen wolken zijn. Men maakt als individu een deel uit van ’t geheel dat de menschheid uitmaakt.– In die menschheid zijn partijen. In hoeverre is ’t eigen wil, in hoever fataliteit der omstandigheden, dat men tot de eene of tot de er tegenoverstaande partij hoort?
Enfin ’t was toen 48, ’t is nu 84. le moulin n’y est plus, le vent y est encore. Tracht echter voor U zelf te weten waar ge eigentlijk in zijt zooals ik voor me zelf dat tracht te weten. Gegroet.

Vincent

top