1r:1
Waarde Theo,
Met een woord wou ik U zeggen dat ik zelf eens naar Utrecht ben gegaan om haar te bezoeken. Dat ik ook met haar dokter1 waar ze in huis is een gesprek heb gehad, juist om zijn advies in te winnen wat ik hier doen moest of laten moest in ’t belang der gezondheid & toekomst van de patiente, of wel doorgaan of wel me retireeren.
Willende in deze kwestie geen anderen raad dan dien van een geneesheer. En ik heb gehoord dat het gestel zeer geschokt is – ofschoon zij beter wordt – dat trouwens – volgens den dokter die haar van kind af heeft gekend en ook de docter van hare moeder was2 – dat trouwens zij altijd een zeer debiel gestel3 is geweest en altijd blijven zal,4 dat voorloopig zoo als de zaak nu staat er twee gevaren zijn, dat om te trouwen ze te zwak is, nu althans, en tevens tegen eene scheiding ook niet tegenkan. Dat dus als er een tijd nog overheen is  1r:2 gegaan ik een beslisten wenk zal ontvangen wat voor haar ’t beste is, scheiden of niet scheiden.
Vrienden blijf ik natuurlijkerwijs in alle geval met haar. wederzijdsch zijn we misschien te veel gehecht.
ik ben haast den heelen dag toen met haar zamen geweest.
ik ben toen dien dag nog even bij Rappard geweest doch hij was niet in stad.
Deze laatste week heb ik nu ’t laatste der 6 doeken voor Hermans, Houtsprokkelaars in de sneeuw, ook ontworpen.5 Zoodat ze nu alle 6 bij hem zijn om ze te copieeren – als hij daarmee klaar is en ze zijn dan terwijla goed door en door droog geworden, ga ik er weer op werken om ze op te voeren tot schilderijen. ik wenschte wel dat gij ze alle 6 bij elkaar eens zaagt in de vakken waar zij voor gedestineerd zijn.– Hij copieert wat teekening betreft zeer correct doch zijn kleur is m.i. slecht en wat de mijne aangaat, den warm grijzen, dikwijls bitumeusenb toon dien ik doorvoerde harmonieert met het houtwerk en den stijl van de kamer. Gegroet,

b. à t.
Vincent

 1v:3
Ge moet U niet voorstellen dat wat ge me eens schreeft, “dat zij wel een engel van geduld moest zijn” &c.
Dat is toch juist niet zoo en vroeg de dokter juist me ook naar. “zij is altijd een hoogst prikkelbaar gestel geweest” zeide hij.–
Ik acht het niet onmogelijk dat als gij zelf vroeger of later Uwe theorie betreffende het huwelijk in praktijk zult brengen – namelijk als gij, U eene goede, solide positie verworven hebbende, dan eerst een meisje vraagt – nog wel eens denken zult aan mij.–
’t is waar ik voor mij nu in twee gevallen veel triestheid heb ondervonden, triestheid van heel verschillend karakter. ’t Zij zoo – maar ge zult zien dat Uw eigen theorie in dezen niet altijd die resultaten geeft welke men zou zeggen zij belooft te geven.
Als ge u een positie hebt verworven en een stand kunt op houden dan zult ge vrouw en kinderen en huiselijk geluk vinden.  1v:4 Dat is eene mooie belofte die de maatschappij geeft doch houdt ze die belofte ook?
de maatschappij stelt iedereen en alle manieren van doen betrekkelijk teleur. Ik zeg dit in alle zachtmoedigheid en niet als verwijt, in ’t minst of geringst niet als zoodanig.–
il y a du bon en tout mouvement energique,6 denk ik dikwijls.
Theo – nu ik meer dan op ’t eerste oogenblik weet van wat haar zoo radeloos maakte, weet ge wat het was? Haar familie sprak tot haar zoo ongeveer op den zelfden toon als gij tot mij – op dien avond.–7 Nu, ik werd woedend tegen U (toen, dat is nu gepasseerd) en zij zou ook het hoog opgenomen hebben als zij mijn gestel gehad had. Nu maakten zulke dingen (niet die gij zeidet natuurlijkerwijs, maar die haar zusters zeiden –) haar dermate radeloos en overmelankoliek dat ze deed wat ik U schreef.– Van Uw standpunt uit kan ik, die meer bespiegelen kan, zeggen, bij nadenken althans, hij denkt nu zoo, laat hem zoo denken.– Doch zij, toen men haar verweet, geloofde ook dat zij iets verschrikkelijks gedaan had.– En zonder iets gedaan te hebben wat ze niet mogt doen trok ze ’t zich dermate aan dat zij zich van alles en allen verlaten voelde.
Zij is nog zeer opgewonden tegen haar zusters ofschoon het bedaard en trouwens de zusters van haar ook veel hebben teruggenomen. Een blijft echter mokken en die heeft mij ook al eens aangeklampt maar ik heb ’t haar danig teruggegeven ook.
 2r:5
Het is voor mij verdomd touchant dat deze vrouw zegt in een soort triomf, terwijl ze toch zóó zwak was (en verslagen door 5 of 6 andere vrouwen)8 dat ze vergif nam, als had ze een overwinning behaald en als had ze rust gevonden – “ik heb eindelijk toch liefgehad”. Daar heeft ze altijd omheen gedraaid vroeger.– Ik zelf heb dezer dagen soms leed dat me ziek maakt, dat zich niet laat afleiden of verdooven, maar enfin.– Ik heb haar, veel vooruitziende, altijd gerespecteerd betreffende een zeker punt wat in ’t sociale haar onteeren zou, ofschoon als ik gewild had ik haar in mijn magt had. zoodat in ’t sociale zij wel degelijk haar positie zal handhaven en als ze ’t goed begreep een prachtige kans heeft om juist van die vrouwen die haar versloegen satisfactie te krijgen, en haar represaille te nemen. En daar zal ik haar aan meehelpen – maar ze begrijpt niet altijd of niet dan te laat. Enfin.–
Het is jammer dat ik haar niet vroeger heb ontmoet – een jaar of 10 geleden b.v. Ze maakt op mij nu den indruk van een cremona viool9 die bedorven is vroeger door slechte knoeiers van reparateurs.–
En in den toestand waarin ik haar ontmoette was er naar me blijkt wel wat al te veel aan verknoeid.
Maar oorspronkelijk was het een zeldzaam exemplaar van groote waarde. en nog heeft zij quand même veel waarde.
 2v:6
ik zag – dat’s ’t eenige wat ik ooit van haar heb teruggezien – van Kee Vos een portret, een jaar later genomen10 – was ze er minder op geworden – neen, interessanter.–
dat de rust van eene vrouw verstoren, zóó als de theologische lui (soms theologen sans le savoir, die van zich zelf denken ze geen theologen zijn) zeggen, is soms een breken van stagnatie of melancolie die veel lui bekruipt en erger is dan de dood zelf. Ze weer terugdonderen in ’t leven, in het voelen, er zijn lui die dat afschuwelijk vinden en men moet goed wikken en wegen hoever men mag gaan.– Maar als men ’t doet uit nog een ander principe dan egoisme – enfin – dan worden de vrouwen zelf wel eens woedend en kunnen des noods haten in plaats van liefhebben, que soit. Doch niet ligt zullen ze den man die ’t gedaan heeft verachten.– En dat doen ze wel de mannen die ’t mannelijke in zich hebben uitgedoofd. Enfin dat zijn diepe dingen van ’t leven.–
Maar wie er niet over denkt of mee spot, teregt noemt Mouret hem “dupe” en in zijn drift zelfs – “bête”.11

top