1r:1
Waarde Theo,
Hartelijk dank voor Uw brief en ingesl. frs 200.–
Dank voor de opgaaf van de grootte der lijst waarin ik denk een spinstertje te maken naar de groote studie.1
Het deed me genoegen eens goede berigten van Breitner te hooren.2 De laatste indrukken die ik van hem had waren zoo als gij weet nog al ongunstig ingevolge van 3 groote lappen die ik bij hem zag en waar ik letterlijk niets in zag dat men ’t zij in de werkelijkheid ’t zij in een denkbeeldige wereld kon t’huis brengen.3 Maar een paar aquarellen die hij toen onder handen had – paarden in de duinen – waren toen ook, ofschoon zeer schetsachtig, toch beter.4 En daar zag ik dingen in die maken ik best begrijpen kan het schij waar ge van spreekt goed zal zijn.
Wat betreft de teekenmaatschappij:5 ik heb het primo glad vergeten wegens ik aan die bewuste figuren schilderde; tweedens, nu ik door Uw brief er weer eens op kom te denken heb ik er bitter weinig animo voor, aangezien zoo als ik U toen van den zomer reeds zeide ik er niets anders van verwachten zou dan een weigering van ’t gevraagde lidmaatschap, welke weigering men dan evenwel als een soort noodzakelijk kwaad kan beschouwen waar een volgend jaar redres op komt en als zoodanig de demarche desnoods raison d’être bekomt.–
 1v:2
Maar aangezien het me glad door ’t hoofd is gegaan heb ik bovendien geen een aquarel onder handen en zou gehaast nieuwe moeten opzetten als ’t niet reeds te laat is voor dit jaar.
En als ik U zeg ik nu juist weer verdiept ben in twee nieuwe groote studies van weversinterieurs, begrijpt ge ik er niet voor gestemd ben. Vooral daar het met nog al onaangenaamheden kon gepaard gaan indien ik me weer aanmelde bij de Haagsche heeren.
Wat betreft die twee wevers – het eene is een stuk van ’t getouw met het figuur en een raampje.6
’t andere een interieur met 3 raampjes die uitzien op het geelachtig groen, dat contrasteert met het blaauw van ’t goed dat op ’t getouw wordt geweven en den kiel van den wever die weer van een ander blaauw is.–7
Maar ’t geen hier me dezer dagen in de natuur ’t meest heeft getroffen heb ik door gebrek aan goed model er voor nog niet begonnen.– De halfrijpe korenvelden hebben tegenwoordig een donker goudblonden toon, ros of goudbrons. Dit wordt tot een maximum van effekt gebragt door oppositie van den gebroken cobalttoon van de lucht.
Verbeeld U op een dusdanig fond vrouwenfiguren, zeer ruw, zeer energiek, door de zon gebronsd van gezigt en armen en voeten, met bestoven indigo grove kleeding en zwarte muts in den vorm eener baret op de kort geschoren haren –  1v:3 terwijl zij op een stoffig pad van ros violet met wat groen onkruid tusschen t’koren doorgaan naar hun werk, met onkruidkrabbers op den schouder, of een roggebrood onder den arm, een kruik of koperen koffijketel.– Herhaaldelijk, in allerlei variaties zag ik dezer dagen telkens datzelfde motief. En ik verzeker U dat het terdeeg echt was, zeer rijk en toch zeer sober, zeer uitgezochta artistiek.–
En het preoccupeert mij zeer.
Mijn verfrekening staat echter zoo dat ik een beetje zuinig moet zijn met het op touw zetten van nieuwe dingen in een grooter formaat, en te meer daar het mij nog al veel aan model zal kosten indien ik nog maar eens geschikte modellen, juist van het type dat ik in ’t hoofd heb (ruwe, platte gezigten met laag voorhoofd en dikke lippen, niet dat scherpe maar vol en Milletachtig) en juist met die kleeding, kan krijgen.–
Want het luistert hier naauw en men heeft geen vrijheid af te wijken van de kleuren van ’t costuum, daar ’t effekt ligt in de analogie van den gebroken indigotoon met den gebroken cobalttoon, opgevoerd door de geheime elementen oranje in ’t rosbrons van het koren.
Het zou iets zijn dat goed Zomer uitdrukt – zomer is m.i. niet makkelijk uit te drukken. Meestal, althans dikwijls, is een zomereffekt of onmogelijk of leelijk – dit is mijn gevoelen althans – daar staan echter tegenover de schemeringen.
Maar ik bedoel, het is niet makkelijk een zomer zoneffekt te vinden dat even rijk en even eenvoudig en even prettig om te zien is als de karakteristieke effekten der andere jaargetijden.–
 1r:4
    De lente is. teer groen (jong koren) en rose (appelbloessem)
    De herfst is het contrast der geele blaren tegen violette toonen
    De winter is de sneeuw met de zwarte silhouetjes.
Doch als nu de zomer is de oppositie van blaauwen tegen een element van oranje in ’t goudbrons van ’t koren, zou men zoodoende juist in ieder van de contrasten der complementaire kleuren (rood en groen, blaauw en oranje, geel en violet, wit en zwart) een schij kunnen schilderen dat de stemming der jaargetijden goed uitdrukte.
Nu, ik ben zeer verlangend eens te vernemen hoe het staat met Uw reis n. Londen8 enz.–
Het blijft nog maar weinig vooruitgaan met het loopen van Moe. Wil is naar Noordwijk en dat is een goed ding.9 Lies is hier geweest doch ik vond haar werk niet vooruitgegaan – zij heeft nog niet geleerd uit haar oogen te kijken en te maken wat zij werkelijk zag of voelde. Het blijft bij het afgezaagde van ik weet niet welke half sentimenteele half godsdienstige beschouwing.–10 Doch dat kan door den tijd nog veranderen.
Gegroet en nogmaals dank voor Uw schrijven en het ingeslotene.
Geloof me

b. à t.
Vincent

’t best wat ik er op weet – voor de lijst – is eenige raampjes van die grootte te nemen, dan kunnen we zien wat het best uitvalt.11

top